ECLI:NL:GHSHE:2019:4506

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
200.266.847_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2004, die onder toezicht is gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De moeder, appellante in deze zaak, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen. De rechtbank had op 1 juli 2019 besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen tot 1 juli 2020. De moeder is van mening dat de ondertoezichtstelling niet nodig is, omdat de hulp in het vrijwillig kader toereikend is en zij deze hulp accepteert. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 november 2019 is de moeder niet verschenen, maar heeft zij wel een brief overgelegd van haar coach. De GI heeft aangegeven dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, die in het verleden al twee keer eerder onder toezicht is gesteld. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken, wat zij heeft gedaan door een brief te sturen. Het hof overweegt dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en dat de moeder, ondanks haar inspanningen, niet in staat is om de situatie zelfstandig te verbeteren. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en stelt de ondertoezichtstelling van de minderjarige in stand.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 december 2019
Zaaknummer : 200.266.847/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/265856 / JE RK 19-1557
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Berends,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2004, te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 juli 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 27 september 2019, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen of een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is namens de moeder toegelicht dat zij tevens verzoekt het inleidende verzoek van de raad af te wijzen.
2.2.
De GI heeft op 5 november 2019 een verweerschrift met bijlagen ingediend.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V6-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 5 november 2019, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 november 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van de moeder;
- de raad, vertegenwoordig door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens de moeder een brief overgelegd van [coaching] Coaching van 18 november 2019.
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 24 oktober 2019. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] geboren: [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder thuis.
3.3.
[minderjarige] heeft onder toezicht gestaan van de GI van 6 november 2007 tot 6 november 2015. Vervolgens is zij opnieuw onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 20 oktober 2016 tot 20 oktober 2018.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] met ingang van 1 juli 2019 tot 1 juli 2020 onder toezicht gesteld van de GI.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1
De moeder voert – kort gezegd – het volgende aan. De ondertoezichtstelling mist haar doel, omdat de GI tot zeer kort voor de mondelinge behandeling in hoger beroep geen actie heeft ondernomen. Kennelijk acht de GI de zaak niet spoedeisend. De moeder stelt bovendien dat de hulp in het vrijwillig kader toereikend is en dat zij die hulp ook accepteert. [minderjarige] gaan inmiddels weer naar de School voor Praktijkonderwijs en loopt stage bij [bedrijf] . Daarnaast wordt [minderjarige] begeleid door [coaching] Coaching wat goed verloopt. Daarom is een ondertoezichtstelling niet nodig en wordt het gezin met de ondertoezichtstelling onnodig belast.
3.6.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling – kort gezegd – het volgende aan. De moeder heeft angst om [minderjarige] kwijt te raken. Het is de GI toevertrouwd om met de moeder een samenwerkingsrelatie aan te gaan. Er zijn heel veel zorgen over [minderjarige] en dat moet vlot getrokken worden.
3.7.
De GI voert - kort gezegd - het volgende aan. De GI betreurt het dat pas met ingang van 1 oktober jl. een jeugdzorgwerker is toegewezen aan [minderjarige] . De zorgen rondom [minderjarige] zijn er nog steeds, zodat een ondertoezichtstelling nodig is. Hoewel [minderjarige] inmiddels naar school gaat, is er nog steeds sprake van regelmatig schoolverzuim. Het is daarnaast dringend noodzakelijk te werken aan onder meer de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] en haar weerbaarheid. De GI acht bijvoorbeeld een rots- en watertraining en een ronde tafel overleg op korte termijn noodzakelijk, naast intensieve thuisbegeleiding.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Net als de rechtbank vindt het hof dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en wel hierom. [minderjarige] is in het verleden twee keer eerder gedurende een lange periode onder toezicht gesteld. Dit heeft helaas niet geleid tot een blijvende verbetering. Sinds de beëindiging van de laatste ondertoezichtstelling in november 2018 namen de zorgen over [minderjarige] namelijk al snel flink toe. Zo verzuimde [minderjarige] volledig van school, waarvoor [minderjarige] een taakstraf opgelegd heeft gekregen. Daarnaast werd er geen hulpverlening meer geaccepteerd. Daar komt bij dat er al lange tijd zorgen zijn over de beperkte cognitieve vermogens van [minderjarige] waardoor zij kwetsbaar en beïnvloedbaar is. Namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aangegeven dat zij de zorgen deelt die de raad en de GI hebben over de sociale contacten (waaronder onveilige seksuele contacten) van [minderjarige] . Het lukt de moeder niet [minderjarige] hier van te weerhouden. Ook zijn er zorgen over de ambivalente houding van de moeder richting de hulpverlening.
Aan de andere kant is het positief dat de moeder zich er de afgelopen periode hard voor heeft ingezet [minderjarige] weer naar school te laten gaan. Ook loopt [minderjarige] stage en krijgt ze hulp vanuit [coaching] Coaching. De GI heeft echter tegelijkertijd onweersproken gesteld dat er op dit moment nog steeds sprake is van schoolverzuim. Ook is niet weersproken dat de moeder aan de GI heeft aangegeven de doelen van de ondertoezichtstelling niet zelfstandig te kunnen behalen. Het voorgaande betekent dat de moeder de complexe problematiek rondom [minderjarige] niet in het vrijwillig kader kan doorbreken en dat, zoals eerder gezegd, de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd. Hoewel er bij de moeder geen sprake is van onwil om tot verbetering te komen, is de moeder – mede vanwege haar eigen medische problematiek – wel onmachtig om de situatie blijvend ten goede te keren. Het is daarom van groot belang dat er op korte termijn hulpverlening in het gedwongen kader wordt ingezet die zowel door de moeder als [minderjarige] blijvend geaccepteerd wordt.
3.8.3.
Aangezien de verwachting gerechtvaardigd is dat de moeder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen, is ook op dit punt voldaan aan de wettelijke vereisten van de ondertoezichtstelling.
3.8.4.
Alles overziende betekent dit dat de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking en ook op dit moment nog noodzakelijk is.
Dit leidt er toe dat de bestreden beschikking bekrachtigd wordt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
1 juli 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.N.M. Antens en A.M. van Riemsdijk en is op 12 december 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.