Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over de kinderalimentatie en de draagkracht van de ouders. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin de kinderalimentatie voor zijn twee minderjarige kinderen was vastgesteld. De vrouw, die in het incidenteel hoger beroep verweer voert, heeft ook een verzoek ingediend tot verhoging van de kinderalimentatie. De rechtbank had eerder de kinderalimentatie vastgesteld op nihil, maar in de bestreden beschikking is deze vastgesteld op € 158,-- per kind per maand voor de periode van 13 juli 2018 tot 1 januari 2019, en op € 161,16 per kind per maand vanaf 1 januari 2019.
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man betoogt dat de behoefte van de kinderen lager is dan door de rechtbank is vastgesteld, terwijl de vrouw stelt dat de man meer moet bijdragen aan de kosten van de kinderen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de draagkracht van beide ouders en de behoefte van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de man een netto besteedbaar inkomen heeft van € 2.654,-- per maand en de vrouw € 1.750,-- per maand.
Het hof heeft geoordeeld dat de door de rechtbank vastgestelde behoefte van € 517,-- per kind per maand in 2018 juist is en dat de draagkracht van de man, rekening houdend met zijn schulden, ook in aanmerking moet worden genomen. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de kinderalimentatie voor de periode van 2 september 2019 tot 2 november 2019 vastgesteld op € 131,-- per kind per maand, en vanaf 2 november 2019 op € 114,75 per kind per maand. De vrouw is gehouden tot terugbetaling van het teveel ontvangen bedrag aan de man. De proceskosten zijn gecompenseerd.