ECLI:NL:GHSHE:2019:4498

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
200.263.317_01 en 200.264.057_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen en gezagsbeëindigende maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, geboren uit de relatie van de moeder en de vader. De kinderen zijn sinds 23 maart 2018 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn op 1 oktober 2018 uit huis geplaatst in een pleeggezin. De rechtbank had eerder de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 23 maart 2020, maar zowel de moeder als de vader hebben hiertegen hoger beroep aangetekend. De moeder betoogde dat de situatie is veranderd nu zij en de vader niet langer samenwonen en dat er geen onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid van thuisplaatsing. De vader voegde hieraan toe dat hij zijn leven heeft verbeterd en dat er een ondersteunend netwerk is voor de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 oktober 2019 zijn beide ouders gehoord, evenals de GI en de pleegouders. De GI heeft aangegeven dat de kinderen zich positief ontwikkelen, maar dat er nog steeds onrust en hechtingsproblematiek is. Het hof heeft de argumenten van beide ouders en de GI zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat, ondanks de positieve ontwikkelingen, de situatie nog niet zodanig is dat de kinderen veilig bij hun ouders kunnen wonen. De ouders hebben stappen gezet in hun persoonlijke ontwikkeling, maar de aanvaardbare termijn voor de kinderen is nog niet verstreken. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de verzoeken van de ouders afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 12 december 2019
Zaaknummers : 200.263.317/01 & 200.264.057/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/343312 / JE RK 19-224
in de
zaak met nummer 200.263.317/01in het hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.P.V.W. Willems,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling)
en in de
zaak met nummer 200.264.057/01in het hoger beroep van:
[de vader] ,
appellant,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.M. Bakker
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de familie [pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 12 juli 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 juli 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Willems;
- de vader, bijgestaan door mr. Bakker;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de pleegouders.
Mevrouw [stagiaire] , stagiaire van mr. Bakker, heeft de zitting als toehoorder bijgewoond.
2.3.1.
De raad is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het faxbericht met bijlagen van de GI d.d. 4 oktober 2019;
  • een tussenbeschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juli 2019;
  • het op 7 oktober 2019 zonder begeleidend schrijven ingekomen opvoedbesluit vanuit de GI.
Na de mondelinge behandeling is op verzoek van het hof op 19 november 2019 ingekomen vanuit de GI het raadsrapport d.d. 31 oktober 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de beide zaken, zullen deze gevoegd worden behandeld en tezamen worden afgedaan in onderhavige beschikking.
3.2.
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn - geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2016, te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2017, te [geboorteplaats] .
De ouders hebben beiden het gezag over de kinderen.
3.3.
De kinderen staan sinds 23 maart 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 23 maart 2020.
3.4.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 1 oktober 2018 uit huis geplaatst in een verblijf pleegouder 24-uurs.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging verlengd met ingang van 23 juli 2019 tot uiterlijk 23 maart 2020.
3.6.
De moeder en de vader kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan afzonderlijk van elkaar in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - samengevat - het volgende aan. Het is juist dat de ouders in het verleden escalaties hebben meegemaakt in de relatie. De ruzies gingen over het alcoholgebruik van de vader en over de financiële problemen, niet over de kinderen of de opvoeding. De laatste escalatie op 24 maart 2019 was voor haar de spreekwoordelijke druppel. De relatie is beëindigd en er is een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap ingediend, vergezeld van een door de ouders in overleg tot stand gekomen ouderschapsplan. Nu de ouders niet meer in hetzelfde huis wonen, worden zij niet meer geconfronteerd met relatieproblemen en escalaties die daaruit voortvloeien. Over de kinderen en de opvoeding hebben de ouders geen meningsverschillen en zij zijn in staat om op passende wijze, zonder enige vorm van geweld, met elkaar over de kinderen te communiceren.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat thuisplaatsing niet in het belang van de kinderen is. Er is nimmer onderzocht of plaatsing bij een van de ouders mogelijk is en zo ja op welke voorwaarden. Uitgangspunt is dat kinderen bij hun ouders opgroeien en de rechtbank is hier volledig aan voorbij gegaan. Het is onjuist dat alleen de pleegouders veiligheid, duidelijkheid en voorspelbaarheid aan de kinderen kunnen bieden. Indien er hulp voor de moeder nodig is om dit zelf te kunnen realiseren dan zal zij hier zeker aan meewerken.
Ter zitting heeft de moeder verklaard dat zij hulp heeft gehad vanuit de GGZ, dat zij los is van de vader en dat zij en de vader als gescheiden ouders het ouderschap aan willen gaan. Er is een ouderschapsplan opgemaakt door de ouders en beiden willen dat de kinderen bij de moeder gaan wonen, waarbij zij een omgangsregeling zullen hebben met de vader. De moeder heeft daar vertrouwen in. De ouders zijn geen goede partners, maar afzonderlijk van elkaar wel goede ouders. Voorts is er een groot ondersteunend netwerk. De ondertoezichtstelling wordt onderschreven door de ouders en kan een kader en toezicht bieden waar nodig.
In maart van dit jaar is door de gezinsvoogd gezegd dat onderzocht gaat worden of en wanneer de kinderen bij haar thuis geplaatst konden worden, maar dit onderzoek heeft ten onrechte niet plaatsgevonden.
3.8.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - samengevat - het volgende aan. De vader stelt dat er in het verleden escalaties zijn geweest binnen de relatie van de ouders, doch dat dit geen effect heeft gehad op de kinderen.
De moeder woont thans in [woonplaats] en de vader woont nog in [woonplaats] , de scheidingsprocedure loopt en er is een ouderschapsplan opgesteld. Nu de ouders niet meer samen zijn, zijn de prikkels voor escalaties ook verdwenen. De GI heeft op thuisplaatsing ingezet en de ouders voorwaarden gesteld waaraan zij zich moesten houden om de kinderen thuis te kunnen laten komen. De ouders hebben zich aan de voorwaarden gehouden, maar desondanks heeft de GI niet ingezet op thuisplaatsing. De ouders zijn in staat om afzonderlijk van elkaar de kinderen een veilig thuis te bieden en het had op de weg van de GI gelegen dit te onderzoeken. De ouders beschikken over een groot ondersteunend netwerk, waarin met name beide grootouders nauw betrokken zijn bij het leven van de kinderen. Een plaatsing bij grootouders had derhalve ook onderzocht moeten worden. De ouders hebben zelf hulp gezocht voor ondersteuning bij de scheiding en om de scheiding voor de kinderen zo goed mogelijk te regelen. De ouders zijn het eens over het ouderschapsplan en ook met het bestaan van de ondertoezichtstelling die hen kan helpen om aan de kinderen een stabiel onderkomen te bieden. Naar aanleiding van de tussenbeschikking zou de GI gaan toewerken naar thuisplaatsing, doch dit is nimmer gebeurd.
De vader heeft ter zitting verklaard dat hij een hulpverleningstraject volgt bij Kairos en geen alcohol meer drinkt. De vader heeft zijn fouten ingezien en hulp gezocht, omdat hij zo niet verder wil leven. Aan de moeder is door de GI gezegd dat de kinderen naar huis konden na een scheiding van de ouders. Volgens de vader had er op zijn minst gekeken moeten worden naar de veranderde situatie, hetgeen niet is gebeurd.
3.9.
De GI voert ter zitting, - samengevat - het volgende aan.
De kinderen ontwikkelen zich positief bij de pleegouders, maar zij voelen onrust en onzekerheid over waar ze mogen zijn. Zij voelen zich daarom nog niet volledig veilig bij de pleegouders. De kinderen, maar vooral [minderjarige 1] , kampt met forse hechtingsproblematiek. Het gedrag van [minderjarige 1] begint zorgelijk te worden en daar moet op korte termijn iets mee gebeuren. Er kan alleen aan gewerkt worden als duidelijkheid bestaat over het opvoedperspectief zonder de onrust die er nu is. [minderjarige 1] vraagt op allerlei manieren om duidelijkheid en vastigheid. Er is sprake van twee zeer beschadigde kinderen vanuit een verleden met veel huiselijk geweld en behandeling is nodig.
Dat de moeder nu stelt dat zij de stappen heeft gezet om de kinderen weer bij haar te plaatsen en dat naar de mogelijkheden daartoe door de GI onderzoek zou worden gedaan, is niet zoals het door de GI op voorhand geschetst is. Er is over gesproken dat er eerst verandering moest komen en dat de moeder weg zou moeten bij de vader om rust en veiligheid te kunnen creëren voor de kinderen, maar dat heeft lang op zich laten wachten en in de tussentijd heeft de GI meer huiselijk geweld waargenomen en werd er derhalve onvoldoende resultaat geboekt. Dat de moeder nu bij de vader weg is, maakt nog niet dat de kinderen naar huis kunnen. Er is gedurende een lange periode veel gebeurd en inmiddels is de aanvaardbare termijn voor deze jonge kinderen voorbij en hebben zij behoefte aan een duidelijk perspectief. Derhalve is er ook een raadsonderzoek gaande naar de vraag of in het belang van deze kinderen dient te worden overgegaan tot het indienen van een verzoek om een gezagsbeëindigende maatregel.
3.10.
De pleegouders hebben ter zitting het volgende verklaard.
De kinderen vormen hechtingsgedrag en ontwikkelen zich steeds beter. Vooral [minderjarige 1] klampt erg aan de pleegouders, met name als hij weet dat zij naar een zitting toe gaan. Desgevraagd hebben de pleegouders verklaard dat zij dit met hem bespreken omdat hij het nodig heeft om te weten wat er rondom hem speelt en gebeurt.
Volgens de pleegouders is de verdeling van de aandacht bij de ouders een probleem, nu zij geneigd zijn om tijdens de contactmomenten alleen aandacht te hebben voor [minderjarige 1] en niet voor [minderjarige 2] . Dit blijkt uit de contactverslagen die de pleegouders van Juzt ontvangen.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.11.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
Voorafgaand aan de bestreden beschikking heeft wederom een heftige escalatie plaatsgevonden tussen de ouders in de thuissituatie, waarbij sprake was van geweld en invloed van drank bij de vader. De ouders waren dan ook op dat moment niet in staat de kinderen een veilig thuis te bieden en het was noodzakelijk in het belang van de kinderen dat de uithuisplaatsing bij het pleeggezin zou worden gecontinueerd middels een verlengde machtiging.
Dat voornoemd incident de laatste druppel is geweest voor de moeder waarna zij de nodige stappen heeft gezet om de relatie (ook formeel) te beëindigen en bij de vader weg te gaan, neemt niet weg dat er ook op dit moment nog slechts korte tijd sprake is van een veranderde situatie. Afgewacht dient te worden hoe deze nieuwe situatie zich ontwikkelt en hoe de relatie tussen de ouders als ex-partners verder wordt vormgegeven. Wat dit zal betekenen
voor de kinderen, is op dit moment nog niet te beoordelen en maakt dat een verlenging van de uithuisplaatsing nu nog noodzakelijk is en in het belang van de kinderen.
Het hof stelt vast dat de moeder belangrijke stappen heeft gezet en dat beide ouders op de goede weg lijken met hun individuele hulpverlengingstraject. Gelet op het na de zitting op verzoek van het hof overgelegde raadsrapport heeft het hof geconstateerd dat de raad de rechtbank vraagt om een gezagsbeëindigende maatregel. De rechtbank zal zich voor de vraag gesteld zien of de aanvaardbare termijn voor deze kinderen reeds verstreken is, dan wel of met de nodige hulp binnen het kader van de ondertoezichtstelling en met hulp van het netwerk nog een thuis- of netwerk-plaatsingsmogelijkheid bestaat.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 12 juli 2019;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en
A.M. van Riemsdijk en is op 12 december 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.