In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, geboren uit de relatie van de moeder en de vader. De kinderen zijn sinds 23 maart 2018 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn op 1 oktober 2018 uit huis geplaatst in een pleeggezin. De rechtbank had eerder de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 23 maart 2020, maar zowel de moeder als de vader hebben hiertegen hoger beroep aangetekend. De moeder betoogde dat de situatie is veranderd nu zij en de vader niet langer samenwonen en dat er geen onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid van thuisplaatsing. De vader voegde hieraan toe dat hij zijn leven heeft verbeterd en dat er een ondersteunend netwerk is voor de kinderen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 17 oktober 2019 zijn beide ouders gehoord, evenals de GI en de pleegouders. De GI heeft aangegeven dat de kinderen zich positief ontwikkelen, maar dat er nog steeds onrust en hechtingsproblematiek is. Het hof heeft de argumenten van beide ouders en de GI zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat, ondanks de positieve ontwikkelingen, de situatie nog niet zodanig is dat de kinderen veilig bij hun ouders kunnen wonen. De ouders hebben stappen gezet in hun persoonlijke ontwikkeling, maar de aanvaardbare termijn voor de kinderen is nog niet verstreken. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de verzoeken van de ouders afgewezen.