ECLI:NL:GHSHE:2019:4497

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
200.258.825_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van partneralimentatie na hertrouwen en geboorte van een kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man, die opnieuw is gehuwd en een kind heeft gekregen, verzocht om de partneralimentatie op nihil te stellen, terwijl de vrouw verzocht om een verhoging van de alimentatie. De rechtbank Limburg had eerder bepaald dat de man € 350,- per maand moest betalen. De man stelde dat zijn financiële situatie was veranderd door zijn nieuwe huwelijk en de geboorte van zijn dochter, wat een wijziging van omstandigheden zou rechtvaardigen. De vrouw betwistte dit en stelde dat de man rekening had moeten houden met zijn nieuwe situatie bij het vaststellen van de alimentatie.

Het hof oordeelde dat er inderdaad sprake was van gewijzigde omstandigheden die een herberekening van de partneralimentatie rechtvaardigden. Het hof stelde de alimentatie vast op € 126,- per maand van 1 september 2018 tot 1 juli 2020, en € 318,- per maand met ingang van 1 juli 2020. Het hof oordeelde dat de vrouw niet verplicht was om eventueel teveel ontvangen alimentatie terug te betalen en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de noodzaak om rekening te houden met veranderingen in de persoonlijke situatie van de alimentatieplichtige, zoals hertrouwen en de geboorte van kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.258.825/01
zaaknummer rechtbank : C/03/254048 / FA RK 18-3139
beschikking van de meervoudige kamer van 12 december 2019
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] (België),
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D. Dronkers te Roermond,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J. el Hannouche te Utrecht.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 7 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 1 mei 2019 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking van 7 februari 2019.
2.2.
De vrouw heeft op 17 september 2019 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De man heeft op 15 oktober 2019 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof is voorts op 16 juli 2019 ingekomen het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 7 januari 2019.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 31 oktober 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
In het principaal en incidenteel appel

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
De vrouw en de man zijn op 31 december 1992 te [plaats] (Marokko) met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van partijen zijn geen kinderen geboren.
3.3.
De rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, heeft bij beschikking van 1 mei 2017 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze uitspraak is op 18 mei 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4.
Bij voornoemde uitspraak is door de rechtbank tevens bepaald dat de man als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen het tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank door partijen overeengekomen bedrag van € 350,- per maand.
3.5.
De man is daarna op of omstreeks 30 augustus 2017 in Marokko gehuwd met mevrouw [de echtgenote van de man] . Zij zijn de ouders van [minderjarige] , die werd geboren op [geboortedatum] 2018. De man en mevrouw [de echtgenote van de man] verwachten nog een kind in januari 2020.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de door partijen overeengekomen -en door de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking vastgestelde- partneralimentatie op nihil te stellen met ingang van datum verzoekschrift (22 augustus 2018).
4.2.
De man kan zich hiermee niet verenigen en is in hoger beroep gekomen. Hij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat de partneralimentatie op nihil wordt gesteld, althans op € 8,- per maand, althans op een bedrag en met ingang van een datum als het hof juist acht; kosten rechtens.
De grieven van de man zien op de door hem gestelde wijziging van omstandigheden en de invloed daarvan op de draagkracht van de man.
4.3.
De vrouw verzoekt primair, de man in zijn verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoeken in hoger beroep af te wijzen, en subsidiair, indien het hof zou toekomen aan wijziging van de partneralimentatie, het bedrag met ingang van de datum van de uitspraak te verhogen, en vast te stellen op € 1.692,75 per maand, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bijdrage van ten minste € 350,- per maand; kosten rechtens.
De grieven van de vrouw zien op haar behoefte en behoeftigheid, en op de draagkracht van de man.
4.4.
De man heeft verzocht de verzoeken van de vrouw in incidenteel hoger beroep af te wijzen.
4.5.
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

Bevoegdheid
5.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Het hof zal evenals de rechtbank het Nederlands recht toepassen op grond van artikel 3 van het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen.
Wijziging van omstandigheden
5.2.
De man voert, samengevat, het volgende aan. Er is sprake van enkele wijzigingen van omstandigheden die een herberekening van de partneralimentatie rechtvaardigen.
Een wijziging van omstandigheden is gelegen in het feit dat de man begin september 2017 opnieuw is gehuwd. De man kon ten tijde van de echtscheiding nog geen rekening houden met zijn nieuwe huwelijk, nu hij zijn nieuwe partner pas na de echtscheiding tussen partijen heeft leren kennen. De man is ten gevolge van dit nieuwe huwelijk onderhoudsplichtig geworden voor zijn nieuwe partner. Dit drukt zwaar op zijn draagkracht, aangezien zijn nieuwe partner nog niet kan werken.
Voorts levert de geboorte van zijn dochter [minderjarige] op [geboortedatum] 2018 eveneens een wijziging van omstandigheden op. Tenslotte is de partner van de man opnieuw zwanger. Een tweede kind vermindert de beschikbare draagkracht nog verder.
5.3.
De vrouw verweert zich als volgt. Zij betwist dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, nu aan de vaststelling daarvan zware eisen moeten worden gesteld. De man heeft in dit verband niet aan zijn stelplicht voldaan.
Aangezien de nieuwe partner van de man de reden is geweest om destijds te gaan scheiden, heeft de man ten tijde van het maken van de afspraken over de partneralimentatie met het voorgenomen huwelijk en de financiële gevolgen daarvan rekening kunnen en moeten houden. Het huwelijk noch de geboorte van de dochter van de man, levert een wijziging van omstandigheden op, ook al niet omdat uitgangspunt is dat de nieuwe partner van de man geacht moet worden in haar eigen levensonderhoud en in de kosten van het kind te voorzien.
5.4.
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de man kort na de scheiding van de vrouw is hertrouwd. Met zijn nieuwe partner heeft hij een dochter gekregen. Wat er zij van het in 2017 gesloten nieuwe huwelijk, in elk geval maakt de geboorte van het kind -omstreeks de door de man verzochte wijzigingsdatum- dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een herberekening van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie rechtvaardigen.
Ingangsdatum
5.5.
De man heeft in eerste aanleg verzocht zijn onderhoudsverplichting te laten eindigen vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift, zijnde 23 augustus 2018.
Indien het hof zou toekomen aan een wijziging van de partneralimentatie, verzoekt de vrouw de ingangsdatum vast te stellen op de datum waarop het hof uitspraak doet.
5.6.
Het hof zal het verzoek van de man beoordelen met ingang van 1 september 2018, de eerste dag van de maand na indiening van het inleidend verzoek van de man, tevens de eerste van de maand na de geboorte van het kind.
Behoefte en behoeftigheid
5.7.
De vrouw stelt dat, mocht het hof aanleiding zien tot herziening van de partneralimentatie, haar behoefte moet worden vastgesteld op € 1.692,75 netto per maand. Aangezien de man naast zijn inkomen uit loondienst, inkomen heeft uit de handel in mobiele telefoons, dient het fiscaal jaarinkomen van de man van € 38.977,- te worden verhoogd naar € 50.000,- en dient op basis van dit laatste de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw te worden vastgesteld.
5.8.
De man betwist de gestelde hoogte van de behoefte en verwijst naar de beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Limburg van 13 december 2016 waarin de behoefte van de vrouw is vastgesteld op € 1.087,- per maand. Bij het maken van de afspraken rondom de alimentatie was voornoemde behoefte het uitgangspunt. De man betwist inkomen te genieten uit de handel in mobiele telefoons.
5.9.
De vrouw voert verder aan dat zij afhankelijk is van partneralimentatie dan wel een bijstandsuitkering en dat zij niet in staat is eigen inkomsten te verwerven. Zij is de Nederlandse taal niet machtig en is bovendien arbeidsongeschikt sinds 2000 vanwege lichamelijke en psychische klachten. Zij is 64 jaar oud, vrijgesteld van een sollicitatieplicht door de gemeente en heeft een gebrek aan voldoende en relevante werkervaring. Verder wil de vrouw remigreren naar Marokko. Aangezien zij haar bijstandsuitkering daardoor zal verliezen, is de vrouw daarna volledig afhankelijk van de bijdrage van de man.
5.10.
De man stelt het volgende. De vrouw kan volledig in haar eigen behoefte voorzien. Zij laat na, een begin van bewijs te tonen waaruit zou blijken dat ze niet kan werken. De vrouw woont al ruim 40 jaar in Nederland en spreekt wel Nederlands.
5.11.
Het hof overweegt als volgt. Gezien de leeftijd van de vrouw, haar opleidingsniveau, de situatie op de arbeidsmarkt, haar (gebrek aan) werkervaring en de omstandigheid dat de vrouw al lang niet meer aan het arbeidsproces heeft deelgenomen, is naar het oordeel van het hof niet te verwachten dat zij binnen afzienbare tijd in staat is zich eigen inkomsten van enige betekenis te verwerven. Het hof is daarom van oordeel dat de vrouw ten minste behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage welke netto gelijk is aan een bijstandsuitkering op grond van de participatiewet.
Draagkracht van de man en zijn nieuwe partner
5.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat het fiscaal jaarinkomen uit dienstbetrekking van de man in 2018 € 38.977,- bedraagt. Wel is in geschil of het inkomen van de man – zoals de vrouw stelt – opgehoogd dient te worden naar € 50.000,- in verband met extra inkomsten die de man volgens de vrouw geniet uit handel in mobiele telefoons. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man en het feit dat de vrouw haar stellingen ter zake onvoldoende nader heeft onderbouwd, is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de man daadwerkelijk inkomen uit de handel in mobiele telefoons geniet. Het hof zal daarom de stellingen van de vrouw op dit punt passeren en voor de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van de jaaropgave van 2018 van de man.
5.17.
Het hof neemt de door de man als productie 16 bij zijn beroepschrift overgelegde draagkrachtberekening tot uitgangspunt en zal hierna ingaan op de onderdelen daarvan die tussen partijen in geschil zijn. Het hof zal evenals de man de algemene heffingskorting en de arbeidskorting meenemen. Het hof zal verder bij de man (die in België woont en dus onderworpen is aan een ander belastingstelsel) geen rekening houden met inkomensafhankelijke combinatiekorting. De man heeft dat in zijn draagkrachtberekening namelijk evenmin gedaan en de vrouw heeft zich daartegen niet verzet.
5.18.
De man hanteert bij zijn draagkrachtloos inkomen de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Het hof zal hier mee rekenen, nu de vrouw hier geen bezwaar tegen heeft geuit.
5.19.
Aangezien de vrouw betwist heeft dat de man daadwerkelijk zijn verplicht eigen risico ziektekosten verbruikt en de man deze post niet nader heeft onderbouwd, zal het hof hier geen rekening mee houden.
5.20.
Het hof zal voorts geen rekening houden met de door de man opgevoerde leningen bij de familie van de man, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw. De man heeft zijn stellingen ter zake onvoldoende onderbouwd.
De door de man opgevoerde posten ‘ziektekosten voor zijn echtgenote’ en ‘belastingafdracht België’ zal het hof om dezelfde reden niet in aanmerking nemen.
5.21.
Het hof zal wel de lening van de man bij zijn werkgever met een aflossing van € 278,- per maand meenemen bij de berekening van zijn draagkracht. Voldoende is komen vast te staan dat de man en de vrouw een krediet bij de ABN Amro Bank hadden en dat partijen in het kader van de afwikkeling van de echtscheiding hebben afgesproken dat de man dit krediet voor eigen rekening zou aflossen. Ook staat vast dat de werkgever van de man deze lening heeft overgenomen en dat de man sindsdien maandelijks op deze lening aan zijn werkgever aflost.
5.22.
De man heeft verder onbetwist gesteld dat de kosten van dochter [minderjarige] € 280,- per maand bedragen. Het hof zal hiermee rekening houden.
5.23.
Partijen verschillen voorts van mening over de vraag in hoeverre de nieuwe partner van de man dient bij te dragen in de behoefte van dochter [minderjarige] . De beschikbare draagkracht van de man wordt immers mede bepaald door zijn onderhoudsverplichting voor de kinderen uit zijn huidige relatie.
De man heeft in dit verband aangevoerd dat niet van zijn huidige partner verwacht kan worden dat zij in die kosten kan bijdragen. De nieuwe partner is in december 2017 naar België gekomen en werd kort daarop zwanger. Gelet op het feit dat zij ongeletterd is en bovendien nu opnieuw zwanger is, heeft zij het inburgeringstraject nog niet kunnen starten.
De vrouw meent dat de man zijn stellingen niet heeft onderbouwd. De nieuwe partner zou in elk geval werkzaamheden in de schoonmaakbranche kunnen verrichten en zo in haar eigen onderhoud te kunnen voorzien en bij kunnen dragen in de woonlasten en de kosten van dochter [minderjarige] .
5.24.
Het hof is van oordeel dat van de nieuwe partner van de man verwacht kan worden dat zij met ingang van 1 juli 2020 een eigen inkomen verwerft rond de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Daardoor kan zij een bijdrage in de kosten van het kind/de kinderen leveren van € 25,- (per kind) per maand, waarmee het hof met ingang van 1 juli 2020 rekening zal houden.
5.25.
Het voorgaande leidt er eveneens toe dat het hof met ingang van 1 juli 2020 rekening zal houden met een bijdrage van de nieuwe partner in de woonlasten, welke het hof in redelijkheid zal stellen op één derde van een totaalhuur van € 630,-, ofwel € 210,- per maand. Per saldo wordt dan bij de man rekening gehouden met een huur van € 420,- per maand.
5.26.
Het hof houdt bij de lasten van de man (om pragmatische redenen eveneens met ingang van 1 juli 2020) in redelijkheid rekening met extra kosten voor het tweede kind aldus, dat de totale kosten van de kinderen voor rekening van de man na aftrek van het aandeel van de nieuwe partner van twee maal € 25,- in redelijkheid wordt begroot op € 300,- per maand totaal. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat na de geboorte van het tweede kind de gemiddelde kosten per kind dalen. Voorts wordt het Belgische stelsel van kinderbijslag/kindertoeslagen voldoende geacht om te voorzien in kosten van de kinderen, voor zover die het bedrag te boven gaan dat het hof in de tweede draagkrachtberekening ten laste van de man meeneemt.

6.De slotsom

In het principaal en het incidenteel hoger beroep.
6.1.
Het voorgaande betekent dat de man in staat moet worden geacht om aan de vrouw een partneralimentatie te voldoen van:
€ 126,- per maand in de periode van 1 september 2018 tot 1 juli 2020 en
€ 318,- per maand met ingang van 1 juli 2020.
Het hof zal de bijdrage dienovereenkomstig nader vaststellen, in zoverre met wijziging van de door partijen gemaakte afspraken en de daarop gebaseerde beschikking van de rechtbank van 1 mei 2017.
6.2.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat van de vrouw niet gevergd kan worden, dat zij eventueel teveel door haar ontvangen alimentatie over de periode tot aan deze uitspraak aan de man zal terug betalen.
6.3.
Het hof zal de proceskosten compenseren aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6.4.
Het hof heeft twee berekeningen van de draagkracht van de man gemaakt.
Een gewaarmerkt exemplaar van elk van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

7.De beslissing

Het hof:
In incidenteel in principaal hoger beroep
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 7 februari 2019;
en opnieuw recht doende:
wijzigt de tussen partijen gemaakte afspraken en de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1 mei 2017 wat betreft de door de man aan de vrouw verschuldigde partneralimentatie als volgt;
stelt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie nader vast op:
  • € 126,- per maand in de periode 1 september 2018 tot 1 juli 2020;
  • € 318,- per maand met ingang van 1 juli 2020;
bepaalt dat de vrouw niet gehouden zal zijn, eventueel teveel door de man aan haar betaalde alimentatie over de periode tot aan deze uitspraak aan de man terug te betalen;
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en
H.M.A.W. Erven, en is op 12 december 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.