Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7169099 \ CV EXPL 18-5709)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met een productie;
- de incidentele memorie ex artikel 351 Rv van [appellante] met producties;
- de memorie van grieven met producties;
- de antwoordmemorie in het incident ex artikel 351 Rv van [geïntimeerde] met producties;
- de memorie van antwoord met producties.
3.De beoordeling
[appellante] heeft onvoldoende duidelijk en concreet onderbouwd dat sprake is van een noodtoestand op grond waarvan bij belangenafweging gedwongen ontruiming achterwege moet blijven. Dat mogelijk leden zullen vertrekken - [appellante] onderbouwt dit niet - is inherent aan de omstandigheid dat [appellante] geen ligplaatsen meer kan aanbieden op de huidige locatie bij ontruiming. Waarom de termijn van drie maanden, inmiddels door [geïntimeerde] verlengd tot vier maanden, onvoldoende zou zijn voor het vinden van een koper voor het clubhuis en de steiger, wordt evenmin onderbouwd.
Tot schorsing van de executie kan het echter niet leiden. Daarvoor acht het hof de kans dat [appellante] betreffende haven zal huren of kopen nog te ongewis. [appellante] stelt immers dat zij en de eigenaar van de haven “ [de haven] ” zich thans nog in de gespreks- en onderhandelingsfase bevinden, dat zij de mogelijkheden van huur of koop van deze haven onderzoeken, waarbij onder meer nog financieel en juridisch onderzoek gedaan zal moeten worden (productie 6 bij incidentele memorie), en dat [appellante] een aantal maanden nodig zal hebben vooraleer tot overeenstemming gekomen zou kunnen worden. Er ligt dus - voor zover bekend - nog geen concreet aanbod voor huur of koop van de haven “ [de haven] ” en dan nog is het de vraag of dat aanbod voor [appellante] aanvaardbaar en (financieel) haalbaar zal zijn. Daar komt bij dat indien het al tot huur of koop zou komen, [geïntimeerde] pas vanaf 1 april 2020 weer over het (voormalig) gehuurde zal kunnen beschikken (incidentele memorie onder 15.). Van [geïntimeerde] kan onder deze omstandigheden niet worden gevergd dat zij de executie van het vonnis voor wat betreft de ontruiming opschort.
Bij dit oordeel betrekt het hof dat [geïntimeerde] aan [appellante] reeds bij opzegging van de huurovereenkomst een alternatief perceel grond en water op de voormalig gehuurde locatie heeft aangeboden en [appellante] van dit aanbod, en andere aanbiedingen van [geïntimeerde] , geen gebruik heeft gemaakt en voorts dat [geïntimeerde] zich bereid heeft verklaard de door de kantonrechter vastgestelde termijn voor ontruiming te verlengen tot 15 december 2019. Daar komt bij dat [appellante] reeds vanaf 1 april 2018 het gehuurde zonder recht of titel gebruikt althans daarop verblijft.