Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het verloop van de procedure
- de inleidende dagvaarding van 10 oktober 2017;
- de rolbeslissing van het hof van 20 februari 2018;
- de akte van [psychologie] van 19 maart 2018, met productie;
- de memorie van grieven tevens wijziging van eis met producties A tot en met E;
- de memorie van antwoord met producties 23 en 24;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de bij brief van Rino Zuid van 5 november 2019 toegezonden producties 25 en 26 en de bij brief van [psychologie] van 6 november 2019 toegezonden productie F, die bij het pleidooi bij de gedingstukken zijn gevoegd..
2.De beoordeling
“de erkenning van [psychologie] dient te accepteren en de aan haar verbonden psychologen dient toe te laten”. [psychologie] heeft deze conclusie gebaseerd op haar stelling in de grieven dat zij een erkende POI is. Dit duidt er zonder meer op dat [psychologie] bij haar vordering is uitgegaan van de bestaande erkenning van haar als POI en niet van een mogelijk in de toekomst hernieuwde erkenning. Voor zover [psychologie] haar grondslag van de vordering op de hiervoor omschreven wijze heeft willen aanvullen of wijzigen, maakt Rino Zuid daar terecht bezwaar tegen, omdat [psychologie] daarmee in strijd handelt met de zogenaamde twee conclusie-leer en zij dus te laat is met die wijziging/aanvulling. [psychologie] was er immers gelet op het besluit van de CRT van 2 mei 2018 al voor de memorie van grieven mee bekend dat haar erkenning als POI per 1 juli 2018 werd ingetrokken. Zij had deze gewijzigde feitelijke situatie in haar memorie van grieven kunnen en moeten betrekken en desgewenst daarop een vordering kunnen baseren.