ECLI:NL:GHSHE:2019:4453

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
20-002833-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met betrekking tot buurman

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, een vrouw, was eerder veroordeeld voor mishandeling van haar buurman, waarbij zij hem op 26 juli 2017 in zijn gezicht had geslagen. De politierechter had haar een voorwaardelijke geldboete van € 230,00 opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en de vordering van de benadeelde partij was toegewezen tot € 100,00. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de verklaringen van de aangever en getuigen gehoord. De aangever verklaarde dat hij door de verdachte was mishandeld, wat werd ondersteund door medisch bewijs van letsel. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de mishandeling en dat de aangever zelf de agressor was. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van de aangever en getuige [getuige 1] betrouwbaar waren en dat de verdediging niet kon aantonen dat de aangever onterecht had verklaard.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis, waarvan € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk afgewezen, omdat niet voldoende bewijs was geleverd voor de gestelde schade. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002833-18
Uitspraak : 4 december 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Middelburg, van 21 augustus 2018 in de strafzaak met parketnummer 02-141821-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 230,00 subsidiair 4 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 100,00.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en vervolgens dezelfde beslissingen zal nemen als de politierechter heeft gedaan.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en heeft zich, subsidiair, achter het standpunt van de advocaat-generaal geschaard voor wat betreft de op te leggen straf. Ten aanzien van de vordering benadeelde partij heeft de verdediging de niet-ontvankelijkverklaring van die vordering bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 26 juli 2017, in de gemeente [adres] opzettelijk mishandelend [benadeelde partij] (met kracht) (met de vlakke hand) op/tegen diens gezicht en/of hoofd en/of lichaam heeft geslagen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 26 juli 2017 in de gemeente [adres] , opzettelijk mishandelend [benadeelde partij] met de vlakke hand tegen diens gezicht heeft geslagen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 26 juli 2017 (dossierpagina’s 4 en 5), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde partij] :
(
dossierpagina 4)
Mijn buurvrouw heeft mij vanavond, 26 juli 2017, omstreeks 19:00 uur mishandeld, hier net voor de woning op de openbare weg gelegen aan de [adres]
. Mijn buurvrouw is genaamd [verdachte] en woont dus naast ons op nummer 38. Ik hoorde de buurvrouw schreeuwen ter hoogte van mijn woning en liep hierop direct naar buiten. Toen ik bij haar stond sloeg ze me vanuit het niets in mijn gezicht, met de palm van haar hand. Ik heb haar toen vastgepakt en op de grond geduwd.
(
dossierpagina 5)
Ze heeft mij geraakt boven mijn oog en het doet goed pijn. Het is ook al opgezwollen en blauw.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Een geschrift inhoudende medische informatie met betrekking tot [benadeelde partij] d.d. 26 juli 2017, opgesteld en ondertekend door [forensisch geneeskundige] , forensisch geneeskundige (dossierpagina 10), voor zover inhoudende:
Letselbeschrijving: Het bovenooglid van het linker oog is blauw verkleurd en gezwollen. Het linker onder ooglid is aan de buitenzijde blauw verkleurd. Er is geen huidbeschadiging. Dit letsel betreft een onderhuidse bloeduitstorting, ontstaan door stomp botsend geweld door stomp voorwerp. Dit voorwerp kan ook een hand of vuist zijn. Het letsel laat uitzicht op volkomen genezing binnen 2 weken.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 januari 2018 (aanvullend procesdossier met proces-verbaalnummer PL2000-2018012991-3), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Zij, de bewoonster van de woning op het adres [adres] (
het hof begrijpt: de verdachte) heeft een handgemeen gehad met haar buurman [benadeelde partij] (
het hof begrijpt telkens: de aangever). Dit handgemeen is al wat langere tijd geleden. Ik kan dan ook echt niet meer een datum of tijdstip noemen. Ik heb vanuit mijn woning goed zicht op de [adres] . Zo zag ik dus dat de bewoonster van het adres Deken Tomaslaan 38 haar buurman, die ik ken als [benadeelde partij] , een klap in het gezicht gaf. Ik zag dat [benadeelde partij] een stap naar achteren deed en die vrouw (
het hof begrijpt: de verdachte) op haar schouder naar beneden duwde.
Bewijsoverwegingen
I.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe is – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat er onvoldoende overtuigend bewijs is dat verdachte aangever heeft mishandeld. Het is niet duidelijk wat er precies is gebeurd. Op grond van de verschillende scenario’s blijft er ruimte bestaan voor twijfel, aldus de raadsvrouw van de verdachte.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 juli 2017 heeft de verdachte aangever mishandeld door hem in zijn gezicht te slaan. Hij is geraakt boven zijn oog. Zijn letsel, te weten een opgezwollen en blauw oog, wordt ondersteund door het door de arts geconstateerde letsel zoals opgesteld en ondertekend in een letselrapportage d.d. 26 juli 2017. Getuige [getuige 1] heeft voorts verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte aangever een klap in het gezicht gaf.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij aangever niet heeft mishandeld, maar andersom. Aangever was kwaad, heeft de honden van de verdachte naar zich toe gelokt en geschopt. Vervolgens is verdachte door aangever in het gezicht geslagen, is zij op de grond geduwd en is zij door aangever tegen haar benen geschopt. Getuige [getuige 2] bevestigt dit verhaal van verdachte grotendeels in een brief van 7 november 2017. Getuige [getuige 3] heeft in een (ongedateerde) brief beschreven dat hij heeft gezien dat verdachte door aangever in het gezicht werd geslagen.
In hetgeen door de verdediging is aangevoerd ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangever. Het hof gaat dan ook uit van de verklaring van aangever, mede omdat deze wordt ondersteund door het waargenomen letsel en de getuigenverklaring van [getuige 1] . Het hof volgt de verdediging niet in haar standpunt dat laatstgenoemde verklaring niet bruikbaar is voor het bewijs omdat de verklaring pas een half jaar na het incident is opgemaakt. De verdachte heeft weliswaar een alternatief scenario geschetst, maar deze acht het hof niet geloofwaardig.
Getuige [getuige 2] heeft op 29 december 2017 verklaard dat zij voornoemde brief, waarin zij het verhaal van verdachte grotendeels zou hebben bevestigd, niet heeft geschreven. Zij verklaart daarbij bovendien dat zij überhaupt niets heeft gezien van een mishandeling of een vechtpartij. [getuige 2] herinnerde zich bovendien dat zij verdachte lange tijd geleden aan de deur had gehad met het verzoek een blanco formulier te tekenen, hetgeen zij geweigerd heeft. Enkele weken terug was verdachte weer bij [getuige 2] aan de deur geweest om haar te vragen of zij aangifte tegen haar buurman (het hof begrijpt: de buurman van verdachte) wilde doen, desnoods voor geld, en dat verdachte, toen [getuige 2] dat weigerde, boos was weggelopen zeggende dat zij toch al een briefje op [getuige 2] naam had geschreven.
Getuige [getuige 3] heeft ten tijde van zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 23 april 2018 voornoemde schriftelijke verklaring, waarin hij het verhaal van verdachte bevestigt, niet gehandhaafd. [getuige 3] had die brief geschreven om verdachte ter wille te zijn en had de klap niet gezien. Op grond hiervan resteren er naar het oordeel van het hof geen geloofwaardige verklaringen die de weergave van de feiten zoals door verdachte geschetst ondersteunen.
Gelet op het vorenstaande is het hof – anders dan de verdediging – van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
II.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft het hof verzocht te volstaan met een voorwaardelijke geldboete zoals de politierechter heeft opgelegd.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van haar buurman. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het haar betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 september 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor (soortgelijke) strafbare feiten is veroordeeld. Deze feiten dateren evenwel van relatief lang geleden.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is hieromtrent gebleken dat verdachte gezondheidsproblemen heeft, waaronder ernstige rugklachten. Zij is hierdoor minder goed in staat om huishoudelijk werk te verrichten. De verdachte heeft geen financiële problemen. De aangever is in september 2019 verhuisd en de verdachte en haar partner hebben nieuwe buren. Tussen aangever en verdachte loopt er naast de onderhavige strafzaak tevens een civiele procedure met betrekking tot de door aangever gemaakte verhuiskosten en een vordering wegens smartengeld. Verdachte heeft voorafgaand aan de verhuizing van aangever via de kortgedingrechter een contactverbod met aangever opgelegd gekregen voor de duur van een jaar.
Tot slot heeft het hof bij de bepaling van de op te leggen straf acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf een (onvoorwaardelijke) geldboete van € 500,00.
Gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de constatering van het hof dat de verdachte de laakbaarheid van haar gedragingen niet in lijkt te zien, acht het hof een geldboete van € 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis waarvan
€ 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 404,65. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00 ter zake van materiële schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Gelet hierop duurt de voeging voor zover de vordering is toegewezen van rechtswege voort in hoger beroep.
Het hof acht niet voldoende gebleken dat de gestelde materiële schade door verdachtes bewezen verklaarde handelen is veroorzaakt. De benadeelde partij [benadeelde partij] kan daarom in zijn vordering, voor zover deze in hoger beroep nog aan de orde is, niet worden ontvangen. Met betrekking tot de kosten zal worden beslist als in het dictum vermeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, voor zover in hoger beroep nog aan de orde;
verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. R.R. Everaars-Katerberg, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. E.G.M. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier,
en op 4 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Smit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie, eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, basisteam Oosterscheldebekken, registratienummer PL2000-2017179847, sluitingsdatum 27 juli 2017, doorgenummerde dossierpagina’s 1-30.