ECLI:NL:GHSHE:2019:4444
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor opzettelijk gebruik maken van vervalst geschrift
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 24 mei 2018 was vrijgesproken van valsheid in geschrift, maar wel was veroordeeld voor het opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De benadeelde partij was niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis van de politierechter. De verdediging voerde aan dat een geheel voorwaardelijke straf, eventueel in combinatie met een onvoorwaardelijke werkstraf, meer op zijn plaats zou zijn. Ook werd verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, omdat de schade niet in rechtstreeks verband zou staan met het misdrijf.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter in grote lijnen bevestigd, maar heeft de beslissing over de vordering van de benadeelde partij herzien. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat er geen rechtstreeks verband was tussen het handelen van de verdachte en de schade van de benadeelde partij. Desondanks oordeelde het hof dat het verrichten van nader onderzoek naar de afspraken tussen de benadeelde partij en de makelaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Daarom verklaarde het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, maar gaf het aan dat zij deze vordering bij de burgerlijke rechter kan indienen. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige.