In deze ontnemingszaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de veroordeelde werd aangesproken op het wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. De rechtbank had eerder vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 54.420,96 bedroeg, en de veroordeelde was verplicht dit bedrag aan de Staat te betalen. De veroordeelde, geboren in 1959, had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, stellende dat hij geen voordeel had genoten uit de hennepteelt.
Tijdens de zittingen heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis vroeg, en de argumenten van de verdediging. De verdediging stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil moest worden gesteld, of in ieder geval op een lager bedrag. Het hof heeft echter vastgesteld dat de veroordeelde wel degelijk voordeel heeft genoten uit twee eerdere oogsten van hennepplanten, die in zijn woning waren aangetroffen. Het hof heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de veroordeelde in de periode van oktober tot november 2017 een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd.
Het hof heeft de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt in verband met de hennepteelt in aanmerking genomen, maar oordeelde dat deze niet voldoende waren om het genoten voordeel te reduceren. Uiteindelijk heeft het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 54.428,96 en de veroordeelde de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal heeft toegewezen.