ECLI:NL:GHSHE:2019:4407

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
200.267.984_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige en het perspectief van de minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2012. De moeder, appellante in deze procedure, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige is verlengd. De moeder stelt dat de gecertificeerde instelling (GI) onvoldoende heeft gekeken naar de mogelijkheden voor een thuisplaatsing en dat zij geen eerlijke kans heeft gekregen om haar opvoedcapaciteiten te bewijzen. De GI en de vader van de minderjarige steunen echter de verlenging van de uithuisplaatsing, waarbij de GI aangeeft dat de minderjarige in het pleeggezin veilig is en zich goed ontwikkelt. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 5 november 2019. Het hof overweegt dat de wettelijke vereisten voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zijn voldaan en dat het in het belang van de minderjarige is om de uithuisplaatsing te continueren totdat er meer duidelijkheid is over haar perspectief. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 5 december 2019
Zaaknummer : 200.267.984/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/254917 / JE RK 18-2105
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende aan een geheim adres,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.M.M. Mikkers,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader), advocaat: mr. A.W.M. Mans.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 7 augustus 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 18 oktober 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen, wordt afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 november 2019, heeft de GI verzocht, zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 1 november 2019, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 november 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Mikkers;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader, bijgestaan door mr. Mans.
2.4.1.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het procesdossier in eerste aanleg;
  • het V2-formulier, ingediend door de voormalige advocaat van de vader d.d. 4 november 2019;
  • het V2-formulier, ingediend door de huidige advocaat van de vader d.d. 4 november 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] staat sinds 18 november 2014 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 18 november 2019.
3.3.
Bij beschikking van 9 juli 2018 heeft de rechtbank een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een crisis pleeggezin tot 18 november 2018.
Bij beschikking van 8 november 2018 heeft de rechtbank de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] voor verblijf gedurende dag en nacht in een verblijf pleegouder 24-uurs verlengd tot en met 31 mei 2019 en voor het overige de beslissing aangehouden.
Bij beschikking van 8 mei 2019 heeft de rechtbank de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een verblijf pleegouder 24-uurs verlengd tot uiterlijk 9 augustus 2019 en voor het overige de beslissing aangehouden.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een verblijf pleegouder 24-uurs verlengd tot uiterlijk 18 november 2019.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat – het volgende aan.
De GI heeft ten onrechte de mogelijkheden voor een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder niet onderzocht. De moeder heeft geen eerlijke kans gekregen. De GI verwijst enkel naar het verleden en heeft te vroeg gesteld dat de aanvaardbare termijn is verstreken en dat het perspectief van [minderjarige] bij het pleeggezin ligt. Uit het rapport van [instelling] blijkt dat de moeder de opvoeding van [minderjarige] wel degelijk aan kan, mits zij de juiste hulpverlening krijgt. De moeder heeft inmiddels haar leven op de rit. Een uithuisplaatsing is het ultimum remedium.
De strijd tussen de ouders bestaat en zal niet op korte termijn verbeteren, maar dit is niet voldoende grond voor een uithuisplaatsing.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat – het volgende aan.
Er zijn al lange tijd zorgen over [minderjarige] , ook voordat [minderjarige] uit huis werd geplaatst. De strijd tussen de ouders is enorm heftig, duurt al een lange tijd en er is geen verbetering in te zien. De uithuisplaatsing heeft [minderjarige] veiligheid gebracht; ze doet het heel goed in het pleeggezin. Het gaat op dit moment beter met de moeder, maar dit komt omdat de stress met betrekking tot de opvoeding van [minderjarige] en de strijd met de vader aanzienlijk is verminderd door de uithuisplaatsing. Toen [minderjarige] nog bij de moeder woonde werd de moeder overvraagd; de druk die op de moeder lag leverde haar erg veel stress op. Er moet niet met [minderjarige] geëxperimenteerd worden als nu al gezegd kan worden dat de moeder het niet kan. Voor de moeder is uiteraard een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] weggelegd, maar op een andere manier. Het onderzoek van de [instelling] heeft alleen gekeken naar de moeder, de GI kijkt naar het gehele systeem. Het is in het belang van [minderjarige] als zij in het pleeggezin kan blijven.
3.8.
De vader voert in zijn verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat – het volgende aan.
De vader staat achter het standpunt van de GI dat [minderjarige] moet opgroeien in het pleeggezin. Het gaat daar goed met [minderjarige] , zij voelt zich daar veilig en is daar gehecht. De moeder kan de opvoeding niet aan. Zij heeft recentelijk weer valse aangiftes van kindermishandeling richting de vader gedaan. De strijd tussen de ouders is er nog steeds en deze strijd zou alleen maar verergeren als [minderjarige] bij de moeder zou wonen.
De vader zou de omgangsregeling met [minderjarige] uitgebreider willen zien: hij ziet haar nu slechts anderhalf uur in de twee weken.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de (verlenging van de) ondertoezichtstelling.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na eigen weging tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW.
Het hof heeft, gelet op de bestreden beschikking, te oordelen over de machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode van 9 augustus 2019 tot uiterlijk 18 november 2019.
Ten tijde van de bestreden beschikking heeft de GI reeds het standpunt ingenomen dat [minderjarige] niet meer teruggeplaatst kan worden bij de moeder en dat haar perspectief bij de pleegouders hoort te liggen. De GI heeft toen tevens het voornemen geuit dat zij de raad zal verzoeken een onderzoek te verrichten naar het perspectief van [minderjarige] en/of naar een eventuele gezagsbeëindigende maatregel. Dit verzoek is inmiddels ingediend.
Totdat het onderzoek van de raad naar het perspectief van [minderjarige] is afgrond, is het niet in het belang van [minderjarige] om haar uit haar vertrouwde omgeving te halen en bij de moeder te plaatsen. Het gaat immers goed met [minderjarige] in het pleeggezin, zij voelt zich daar veilig en ontwikkelt zich daar goed; dit wordt door de moeder ook niet ontkend. De onderhavige situatie brengt derhalve met zich dat het noodzakelijk is om in het belang van [minderjarige] de machtiging uithuisplaatsing te verlengen voor de door het hof te beoordelen duur.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 7 augustus 2019;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.D.M. Lamers en H.M.A.W. Erven en is op 5 december 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.