3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[enig bestuurder van de vennootschap] ( [enig bestuurder van de vennootschap] ) exploiteerde een melkveebedrijf in [vestigingsplaats] . In 2013 heeft de bank de financiering opgezegd en de executie ingezet. [geïntimeerde] heeft in 2013 going concern de roerende en onroerende zaken uit de (onderhandse) executie van het melkveebedrijf gekocht.
Op 18 november 2013 is [appellante] opgericht. Enig bestuurder was, tot aan zijn overlijden op 27 juni 2018, [enig bestuurder van de vennootschap] voornoemd. Aandeelhouders waren [aandeelhouder van de vennootschap 1] ( [aandeelhouder van de vennootschap 1] , de vader van [enig bestuurder van de vennootschap] , 1% van de aandelen) en [aandeelhouder van de vennootschap 2] ( [aandeelhouder van de vennootschap 2] , broer van [enig bestuurder van de vennootschap] , 99% van de aandelen). Vader [aandeelhouder van de vennootschap 1] is inmiddels ook overleden.
De onroerende zaken van het melkveebedrijf zijn op grond van een erfpachtovereenkomst van 16 mei 2014 bij notariële akte van 23 mei 2014 door [geïntimeerde] in erfpacht aan [appellante] gegeven, ingaande 8 november 2013 voor de duur van 26 jaar tegen een jaarlijkse (te indexeren) canon van € 47.100,= excl. BTW, die in maandelijkse termijnen betaald dient te worden. De roerende zaken zijn op dezelfde datum door [geïntimeerde] aan [appellante] verkocht voor een bedrag van € 505.000,=. Eveneens op 16 mei 2014 hebben partijen een geldleningsovereenkomst gesloten ter hoogte van € 705.000,=, dit voor de betaling van voormelde koopsom van de roerende zaken en voor de financiering van - onder meer - voervoorraden voor een bedrag van € 200.000,=. Voorts is op 16 mei 2014 tussen partijen een rekening-courant overeenkomst gesloten met een maximaal krediet van € 300.000,=. Een volgende op 10 december 2014 overeengekomen lening van € 300.000,= is door [appellante] inmiddels afgelost.
Door [appellante] zijn aan [geïntimeerde] een aantal zekerheden verstrekt door middel van verpanding van vorderingen (16 mei 2014 en 10 december 2014), verpanding van roerende zaken en veestapel (16 mei 2014 en 10 december 2014) en hypotheek op het recht van erfpacht (23 mei 2016), alsmede een hypotheekrecht op een stuk bosgrond en cultuurgrond. Ook [enig bestuurder van de vennootschap] , [aandeelhouder van de vennootschap 1] en [aandeelhouder van de vennootschap 2] hebben zekerheden verstrekt.
Na het overlijden van [enig bestuurder van de vennootschap] op 27 juni 2018 heeft [geïntimeerde] bij brief van 10 juli 2018, gericht aan de familie [de aandeelhouders van de vennootschap] , de ingevolge de kredietovereenkomsten aan hem verschuldigde bedragen opgeëist en de uitwinning van de gestelde zekerheden aangekondigd. Tussen partijen is vervolgens onderhandeld over herfinanciering door een derde, waarover echter geen overeenstemming is bereikt.
De door [geïntimeerde] ter beschikking gestelde kredietfaciliteiten zijn inmiddels (op 27 november 2018) afbetaald en de tot zekerheid daarvoor gevestigde pandrechten en gesloten borgtochtovereenkomst zijn beëindigd. Van de gevestigde hypotheekrechten heeft [geïntimeerde] echter geen afstand gedaan.
In verband met de afschaffing van het melkquotum in 2015 is, ter beperking van de groei van de veestapel en daarmee samenhangend een overproductie aan nitraat in strijd met de Europese Nitraatrichtlijn, een stelsel van rechten in het leven geroepen, gerelateerd aan het aantal stuks vee op 2 juli 2015. Op basis van dat stelsel, dat met ingang van 1 januari 2018 in werking is getreden, is bij beslissing op bezwaar van 15 november 2018 het totaal aantal aan [appellante] toekomende fosfaatrechten (in kg fosfaat) vastgesteld op 22.054. De fosfaatrechten komen toe aan de onderneming die het veebedrijf uitoefent.
Op grond van de geldende regeling kunnen fosfaatrechten niet verpand worden. Zij kunnen wel worden overgedragen, maar een dergelijke overdracht moet geregistreerd worden door de Rijksdienst voor Ondernemers (RVO). Alvorens die dienst tot registratie overgaat, moet zij onderzoeken of op (goederen toebehorende aan) de overdragende onderneming hypotheekrechten rusten. Indien dat het geval is, dient de RVO de hypotheekhouders te benaderen om te onderzoeken of zij met een overdracht kunnen instemmen en wordt een verzoek tot registratie niet in behandeling genomen voordat van de hypotheekhouders is vernomen.
Bij overdracht van fosfaatrechten vindt een korting op die rechten plaats van 20%.
De fosfaatrechten vertegenwoordigen een waarde van om en nabij € 150,= tot € 170,= per kg, voor [appellante] dus in totaal een waarde tussen € 3.300.000,= en € 3.750.000,=.
In de tussen [geïntimeerde] en [appellante] gesloten erfpachtovereenkomst is onder meer een bepaling opgenomen betreffende ten gunste van het bedrijf bestaande of lopende de erfpacht nieuw toegekende quota (artikel 22). Deze bepaling luidt als volgt:
“Artikel 22. QUOTA
Waar in dit artikel gesproken wordt over quota wordt hiermee bedoeld de agrarische quota, die op de grond rusten, en/of aan de zaak zijn verbonden, en/of met het uitoefenen van het op de zaak uitgeoefende bedrijf samenhangen, zoals melkquotum; suikerquotum; niet grondgebonden mestquota en grondgebonden mestquotum.
Bij beëindiging van het erfpachtrecht zullen:
a. (…)
b. (…)
c. de niet-grondgebonden quota die de erfpachter gedurende de looptijd van zijn erfpachtrecht heeft verkregen ten gevolge van overheidsmaatregelen, waarbij nieuwe quoteringsregelingen worden ingevoerd, toekomen aan de grondeigenaar.
d. (…)
Erfpachter mag gedurende de looptijd van deze overeenkomst geen quota, zoals hiervoor beschreven onder de punten a, b en c, vervreemden zonder uitdrukkelijke schriftelijke goedkeuring van grondeigenaar.”
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellante] in eerste aanleg - zakelijk weergegeven - onder meer de doorhaling van het hypotheekrecht, gevestigd op het recht van erfpacht en opheffing van alle pandrechten, alsmede de intrekking van een geclaimde blokkade op de fosfaatrechten bij RVO onder de verplichting voor [appellante] om aan [geïntimeerde] een bedrag te betalen van € 1.019.565,08, alles op verbeurte van een dwangsom van € 50.000,= per dag dat [geïntimeerde] zou weigeren om aan het vonnis te voldoen en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Het hypotheekrecht is gevestigd tot zekerheid voor de terugbetaling van een drietal kredietovereenkomsten. Het openstaande bedrag van die kredieten is inmiddels ter aflossing daarvan door een nieuwe financier gedeponeerd onder een notaris, maar deze heeft de uitbetaling ervan afhankelijk gesteld van de doorhaling van het hypotheekrecht en – in samenhang daarmee – opheffing van de blokkade op de fosfaatrechten. Door handhaving daarvan staat [geïntimeerde] aan de herfinanciering van de onderneming van [appellante] in de weg, waardoor haar bedrijf in liquiditeitsproblemen geraakt en de bedrijfscontinuïteit in gevaar komt.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellante] in conventie afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. De voorzieningenrechter heeft daartoe (onder meer) overwogen dat uit de hypotheekakte valt af te leiden dat hier in feite sprake is van een bankhypotheek die ook strekt tot zekerheid voor betaling van toekomstige vorderingen, waaronder nog te verschijnen erfpachtcanons, zodat niet valt in te zien waarom [geïntimeerde] zijn verhaalsmogelijkheden voor die vorderingen na aflossing van de kredieten zou dienen prijs te geven (r.o. 5.6) of, in het verlengde daarvan, zijn blokkade op de fosfaatrechten (r.o. 5.7).
In reconventie heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, daartoe - zakelijk weergegeven - overwegend dat een verplichting tot het geven van financiële informatie voortvloeit uit artikel 9 van de geldleningsovereenkomst van 16 mei 2014 en dat hij een gerechtvaardigd belang heeft bij kennisneming van de hoogte van het aantal toegekende fosfaatrechten. Ook in reconventie is [appellante] veroordeeld in de kosten van het geding.