6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
De gemeente is eigenaar van de watermolen met bijbehorende ondergrond, bekend als de “Genneper Watermolen”, gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Dit is een rijksmonument.
Partijen hebben met ingang van 1 maart 1995 een huurovereenkomst gesloten ter zake de watermolen met bedrijfsruimte, met bijbehorende ondergrond, als aangegeven op een aan de huurovereenkomst gehechte kaart. Op grond van de huurovereenkomst is het de huurder toegestaan het gehuurde te gebruiken als bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW voor handel in granen, zaden, veevoeders, kunstmest en dierenbenodigdheden en aanverwante artikelen.
De huurovereenkomst bevat onder meer de navolgende bepalingen:
“Artikel 1
(…)
Lid 3
De huurder verplicht zich het gehuurde naar aard en bestemming te gebruiken; te weten als watermolen en bedrijfsruimte. Huurder is bekend met de status van de watermolen als rijksmonument in de zin van de Monumentenwet 1988 en zal hierop betrekking hebbende voorschriften onverkort naleven.
Lid 4
Ten aanzien van het gedeelte van het verhuurde perceel, dat deel uitmaakt van het parkeerterrein, grenzende aan de molen, geldt het navolgende. Het is bestemd om te worden gebruikt als parkeerruimte, doch slechts voor korte perioden, zoals laden en lossen. (…)
Artikel 6
Lid 1
De huurder verplicht zich om de door de verhuurder of een daartoe bevoegd openbaar lichaam te geven aanwijzingen met betrekking tot de uitoefening van het stuwrecht of het gebruik van de watermolen op te volgen.
Lid 2
De huurder is verplicht regelmatig, dat wil zeggen minimaal twee maal per week, met waterkracht te malen, tenzij de waterstand dit onmogelijk maakt.
Lid 3
De huurder is verplicht om bezoekers de gelegenheid te bieden de molen te bezichtigen en indien gewenst een korte uitleg te geven.
(…)”
De huurprijs bedroeg bij aanvang van de huurovereenkomst ƒ 500,= per maand en ten tijde van het gewezen vonnis € 344,00 exclusief BTW per maand.
Op 2 maart 2010 schrijft de gemeente aan [appellant] onder meer het navolgende:
“Naar aanleiding van de publieksfunctie welke de watermolen heeft is er in de huurovereenkomst opgenomen dat u minimaal twee maal per week verplicht bent met waterkracht te malen, tenzij de waterstand dit onmogelijk maakt.
Wij hebben geconstateerd dat u gedurende langere tijd niet aan deze verplichting voldoet, terwijl de waterstand daartoe wel mogelijkheid geeft.”
Op 9 januari 2013 vindt een gesprek plaats tussen ambtenaren van de gemeente en [appellant] , waarvan op 4 februari 2013 een gespreksverslag is opgemaakt. In dit verslag staat onder meer vermeld:
“Twee maal per week malen?
In het huurcontract staat de verplichting om twee maal per week te malen. Volgens eigen zeggen maalt de molenaar in de regel iedere week, meestal rond het weekend, op vrijdag of zaterdag.
De molenaar kan zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst gemaald heeft, of dit vorige week was, of september vorig jaar.
Vandaag, 9 januari 2013, is het water bevroren, maar tot eind december 2012 was de temperatuur boven 0 en het regende veel, met andere woorden, wat de waterstand betreft was dat geen belemmering.
* De molenaar legt uit dat het waterrad bij lage waterstand geen snelheid krijgt. Dan kan de molen wel draaien, maar niet malen. (…) De lage waterstand is dus geen belemmering om het rad te laten draaien.
(…)
* De molenaar meldt dat het rad schade heeft. Dit is veroorzaakt door takken in het water. Hij kan niet zeggen wanneer deze situatie ontstaan is. Op de vraag of en wanneer hijals huurderdeze schade aande eigenaar(gemeente Eindhoven) heeft gemeld, is het antwoord onduidelijk.
Hiermee wordt indirect duidelijk dat de laatste maanden het waterrad niet gedraaidkanhebben.”
Op 13 juni 2013 verstuurt de gemeente aan [appellant] een brief gedateerd op 11 juni 2013, waarin onder meer is vermeld:
“Wij hebben geconstateerd dat u het gehuurde niet overeenkomstig de aard en bestemming van watermolen en bedrijfsruimte gebruikt (zie onder meer onze brief van 2 maart 2010 en het verslag van de bespreking van 9 januari j.l.). Zo constateerden wij dat u al langere tijd de verplichting tot malen niet nakomt en u de watermolen als opslagruimte gebruikt. Daarnaast is bezichtiging van de watermolen door bezoekers op dit moment niet of nauwelijks mogelijk. De stichting “De Eindhovensche Molens” heeft bij inspectie bovendien vastgesteld dat het huidige gebruik van de ruimte het niet mogelijk maakt om de watermolen te laten werken en daarmee te malen. (…) Deze situatie van niet malen, gebruik als opslagruimte, en geen reële mogelijkheid van bezichtiging door bezoekers, achten wij ongewenst.
Het gehuurde dient als watermolen en bedrijfsruimte te worden gebruikt. Om die reden verzoeken wij u de watermolen zo spoedig mogelijk weer als watermolen te gebruiken. (…)
Vervolgens gaan wij er vanuit dat u zo spoedig mogelijk na de verwijdering uit de watermolen van daar onterecht aanwezige goederen en de uitvoering van ten laste van u komende werkzaamheden, de Genneper watermolen weer overeenkomstig de bestemming zal laten draaien en verder uitvoering zal geven aan uw contractuele verplichtingen om regelmatig met waterkracht te malen en aan bezoekers te gelegenheid te bieden de molen te bezichtigen en indien gewenst een korte uitleg te geven.”
Op 21 oktober 2013 heeft - naar aanleiding van de brief van 11 juni 2013 - een overleg tussen partijen plaatsgevonden, waarbij ook de advocaat van [appellant] aanwezig is geweest. De daarbij gemaakte afspraken zijn door de gemeente bevestigd bij brief aan [appellant] van 28 januari 2014, waarin onder meer staat vermeld:
“We gingen op 21 oktober uiteen met de afspraak dat u alsnog schriftelijk op onze brief zou reageren. Omdat het er, ook na herinnering door ons, niet van komt, nemen wij nu het initiatief om zaken uit de bespreking vast te leggen:
(…)
2. U laat het waterrad enkele keren per week langere tijd draaien en maalt dan ook,
bij voorkeur op vaste tijden.
3. U legt een logboek aan, op dezelfde manier als u zegt al eerder te hebben gedaan.
In het logboek legt u de tijden van draaien en malen vast. Ook kunnen bezoekers
van de molen hun reactie daarin schrijven.
(…)
5. U zult de watermolen en bedrijfsruimte als een goed huurder gebruiken en
onderhouden. Bij storingen en gebreken neemt u op tijd contact op met de heren
(…).”
Op 20 en 27 maart 2014 heeft de gemeente inspecties in en rondom het gehuurde uit laten voeren. Tijdens de inspectie op 27 maart 2014 draaide de molen.
Op 25 maart 2016 hebben twee ambtenaren van de gemeente een bezoek gebracht aan de molen. Een verslag hiervan is in een brief van 12 april 2016 aan [appellant] gezonden. Blijkens de inhoud van die brief heeft [appellant] tijdens hun bezoek de molen laten draaien, zij het zonder effectieve maling. Volgens mededeling van [appellant] zou hij wel een logboek bijhouden, maar was dat op dat moment niet ter beschikking.
Op 1 juli 2016 heeft opnieuw een bezoek plaatsgevonden van ambtenaren van de gemeente. Zij hebben vastgesteld dat de molen niet draaide, dat [appellant] verklaarde wel over een (in zijn boekhouding geïntegreerd) logboek te beschikken, maar dat niet te kunnen tonen. Bij deze gelegenheid is [appellant] er nogmaals op gewezen dat hij artikel 6, lid 2 van de huurovereenkomst diende na te komen, omdat het draaien van de molen essentieel is voor een goed behoud van de molen, ter voorkoming van schade aan de schoepen van het rad en om het mechaniek maandelijks te smeren en te controleren.
Bij brief van 13 september 2016 is [appellant] nogmaals gewezen op een aantal verplichtingen, waaronder het draaien van de molen. Daarbij is aangekondigd dat bij een volgend bezoek van hem zal worden verlangd om zijn logboek van het draaien en malen over te leggen.
Op 4 oktober 2016 heeft de gemeente opnieuw een inspectie laten uitvoeren. Het rapport van de inspectie op 4 oktober 2016 vermeldt onder meer (p. 2 onderaan):
“Met de exploitant is tijdens de totstandkoming van het huurcontract afgesproken dat het waterrad en de graanmolen minimaal 2 per week in gebruik genomen zal worden. Alles wijst erop dat dit geruime tijd niet meer gebeurd is. Het maalmechanisme laat geen sporen van graan zien en het waterrad buiten het gebouw is op minimaal een plaats bedekt met plantengroei. Daarnaast zijn een aantal afwijkingen in het mechanisme waargenomen waar eveneens uit valt af te leiden dat de watermolen en maalmechanisme langere tijd niet gedraaid heeft.”
Bij brief van 18 oktober 2016 heeft de gemeente [appellant] in gebreke gesteld, onder meer vanwege het niet nakomen van artikel 6, lid 2 van de huurovereenkomst.
Op 15 november 2016 heeft kandidaat gerechtsdeurwaarder [kandidaat gerechtsdeurwaarder] blijkens daarvan opgemaakt proces-verbaal onder meer geconstateerd dat het waterrad en het maalmechanisme stil stonden, dat een logboek ontbrak en dat de toegankelijkheid beperkt werd door diverse goederen in de gangpaden en loopruimtes.
Ter uitvoering van het in hoger beroep bestreden vonnis heeft [appellant] inmiddels het gehuurde verlaten en ontruimd.
6.2.1.In de onderhavige procedure vorderde de gemeente -zakelijk weergegeven - primair de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde en in gebruik genomen zaken, subsidiair nakoming van de tussen partijen gemaakte afspraken, een en ander als omschreven in het petitum onder de dagvaarding in eerste aanleg, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding en alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
6.2.2.Aan deze vordering heeft de gemeente, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellant] tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Het tekortschieten bestaat volgens de gemeente ten aanzien van de navolgende verplichtingen:
gebruik van het gehuurde anders dan conform de huurovereenkomst;
het nalaten van meldingen van schade, storingen en gebreken;
het aanbrengen van een luifel zonder toestemming;
opslag van winkelwaar, waardoor de toegang van het gehuurde wordt belemmerd en de brandveiligheid in geding raakt;
verkoop van flessen wijn zonder toestemming van de gemeente;
persoonlijk gedrag van [appellant] in strijd met de eisen van goed huurderschap.
Daarnaast verwijt de gemeente [appellant] dat hij naast het gehuurde gelegen onroerende zaken van de gemeente in gebruik heeft genomen die niet tot het gehuurde behoren.
6.2.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6.2.4.In het vonnis van 9 november 2017 heeft de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, het door de gemeente primair gevorderde toegewezen. De huurovereenkomst is ontbonden en [appellant] is veroordeeld om het gehuurde en de daarnaast gelegen schuur en het naastgelegen parkeerterrein te ontruimen en hij is veroordeeld in de kosten van het geding. Deze beslissing berust - zakelijk weergegeven - op de overweging van de kantonrechter dat in voldoende mate is komen vast te staan dat [appellant] langdurig in onvoldoende mate zijn verplichting om regelmatig te malen niet is nagekomen en dat het langdurig niet malen een tekortschieten van [appellant] oplevert dat ernstig genoeg is om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat de naastgelegen schuur en het parkeerterrein eigendom zijn van de gemeente en niet tot het gehuurde behoren. Omdat [appellant] in rechte niet heeft aangetoond dat hij deze zaken al van de vorige eigenaar huurde, heeft de kantonrechter ook de ontruiming daarvan toewijsbaar geoordeeld. Hetgeen de kantonrechter overigens nog ter motivering van zijn beslissing heeft overwogen is ‘ten overvloede’ en draagt daarom die beslissing niet.