Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 23 oktober 2018 waarbij het hof pleidooi heeft gelast;
- het H-16 formulier van FFP met agendapunten voor het pleidooi;
6.De beoordeling
Ik kan mij grotendeels vinden in uw stukken. Dus als basis lijkt mij dat ok.”.
Onderlinge activiteiten, gedachtenuitwisseling vinden plaats als ware een overeenkomst per 01-01-2015. Alhoewel de formele afwikkeling nog enige tijd in beslag zal nemen is er niet direct een noodzaak hiermee grote haast te maken. Wel is het van belang om op korte termijn een intentieverklaring met betrekking tot de samenwerking op te stellen. Ondanks het wederzijds vertrouwen ontbreekt nog enig formeel document.”.
Kennisontvangers’zou detacheren bij FFP tegen kostprijs en dat overige werknemers, die bij FFP gedetacheerd konden worden wegens capaciteitskrapte bij FFP, tegen een gemiddelde marktprijs zouden worden uitgeleend (art. 4).
I. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 780.276,32, te vermeerderen met rente;
a) € 390.000,- ex btw als vergoeding voor [enig bestuurder van FFP] omdat hij zijn onderneming uit handen gaf en zijn (exclusieve) kennis op het gebied van industriële brandbeveiliging zou overdragen (€ 130.000,- per jaar, gedurende de drie jaar dat de overeenkomst zou duren);
i) € 96.430,95 voor de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden;
Bij de formele vastlegging van de afspraken zijn de problemen begonnen. Op aandringen van FFP is op 12 juni 2015 de intentieovereenkomst gesloten. [geïntimeerde] heeft zich daaraan niet gehouden en een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst bleef uit. Voor FFP was op enig moment de maat vol: indien de overeenkomst niet uiterlijk 9 december 2015 zou worden opgemaakt en [geïntimeerde] bleef weigeren te voldoen aan haar verplichtingen, dan zou FFP haar werkzaamheden opschorten. [geïntimeerde] heeft in een gesprek op 7 december 2015 een vermeende garantie ter sprake gebracht, dat was voor FFP nieuw. De meningen over de gemaakte afspraken verschilden daarna dusdanig, dat de samenwerking is beëindigd. [geïntimeerde] heeft slechts het honorarium van [enig bestuurder van FFP] voor de maanden januari en februari 2015 en de huisvestingskosten van FFP van januari 2015 tot en met juni 2016 voldaan, terwijl zij de door FFP gevorderde bedragen verschuldigd is, aldus FFP.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft [enig bestuurder van FFP] toegelicht dat [geïntimeerde] een ander bedrijf, [sprinklertechniek] Sprinklertechniek B.V. (‘ [sprinklertechniek] ’) had overgenomen. [sprinklertechniek] hield zich ook bezig met brandbeveiliging. Volgens [enig bestuurder van FFP] was de oorspronkelijk eigenaar van [sprinklertechniek] met [geïntimeerde] overeengekomen dat hij zou zorgen voor aansluiting op de industriële markt en wilde hij een deal sluiten met FFP, maar heeft hij het bedrijf voortijdig verlaten. De werkzaamheden van de oorspronkelijk eigenaar van [sprinklertechniek] zijn eind 2014 overgenomen door [acquisiteur en onderhandelingspartner bij geintimeerde] , acquisiteur en onderhandelingspartner bij [geïntimeerde] , aldus [enig bestuurder van FFP] .
Volgens [geïntimeerde] zijn partijen vanaf eind 2014 pas concreet met elkaar in gesprek geraakt. Ook volgens [geïntimeerde] was uitgangspunt voor de beoogde samenwerking met FFP dat [enig bestuurder van FFP] zijn kennis over industriële brandbeveiliging zou overdragen aan haar (en haar dochtervennootschap [sprinklertechniek] , die per 9 december 2015 als verdwijnende vennootschap met haar is gefuseerd).
€ 223.250,- ex btw). FFP heeft deze vordering in hoger beroep nader onderbouwd met een overzicht van projecten (productie 14) en een usb-stick met documentatie (productie 15).
Als FFP het aan haar opgedragen bewijs (onder meer) schriftelijk wil leveren, kan zij dat schriftelijk bewijs op de eerstvolgende roldatum bij akte in het geding brengen. [geïntimeerde] wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Als zij het bewijs (onder meer) door getuigen wil leveren, dient zij op die roldatum te laten weten welke getuigen zij wil laten horen.
Wat betreft de vorderingen van [geïntimeerde] geldt dat het hof van oordeel is dat FFP de bedragen die de rechtbank heeft toegewezen is verschuldigd, met uitzondering van het bedrag van € 96.430,95. In plaats daarvan is zij €86.379,25 verschuldigd. Of het beroep van FFP op verrekening slaagt, is ook afhankelijk van de uitkomst van de bewijslevering.
7.De uitspraak
- akte aan de zijde van FFP zoals bedoeld in rov. 6.21, indien zij het opgedragen bewijs (mede) schriftelijk wil leveren; en/of
- opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van januari tot en met april 2020, indien FFP (mede) bewijs door getuigen wil leveren;