ECLI:NL:GHSHE:2019:4368

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
200.251.530_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en dwangsommen in familiezaken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een zorgregeling voor haar minderjarige dochter is vastgesteld. De moeder, die bijgestaan werd door haar advocaat, heeft de beschikking van de rechtbank van 19 september 2019 aangevochten, waarin de vader een zorgregeling en een dwangsom was opgelegd voor het niet nakomen van deze regeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 oktober 2019, waarbij zowel de moeder als de vader en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De moeder betoogde dat de zorgregeling niet werkbaar is en dat er een grote weerstand is van de minderjarige richting de vader. Ze stelde dat het afdwingen van contact schadelijk zou zijn voor het welzijn van de minderjarige. De vader daarentegen voerde aan dat de moeder het contact afhoudt en dat een tijdelijke uithuisplaatsing van de minderjarige nodig zou zijn om het contact te herstellen. De Raad adviseerde dat de verantwoordelijkheid voor de situatie bij de moeder ligt en dat er een onderzoek naar de noodzaak van een ondertoezichtstelling wordt gestart.

Het hof oordeelde dat het onvoldoende geïnformeerd was om een verantwoorde beslissing te nemen en besloot een bijzondere curator te benoemen om de belangen van de minderjarige te vertegenwoordigen. De bijzondere curator moet onderzoeken hoe de minderjarige zich verhoudt tot beide ouders en wat de obstakels zijn voor het contact met de vader. De beslissing van het hof houdt in dat partijen de gelegenheid krijgen om te reageren op de benoeming van de bijzondere curator.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 november 2019
Zaaknummer: 200.251.530/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/251045 FA RK 12-2998
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 19 september 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 december 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de vader in eerste aanleg tot vaststelling van een zorgregeling alsmede de oplegging van een dwangsom af te wijzen dan wel dat het hof een regeling bepaalt die het hof juist acht. Kosten rechtens.
2.2.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V-formulier van 11 oktober 2019 met bijlagen (producties 34 tot en met 37) van de advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben van 2004 tot eind 2009 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] , zoals door de rechtbank bepaald bij beschikking van 21 december 2015.
[minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2.
De vader heeft de rechtbank in juni 2012, voor zover thans nog relevant, verzocht om vaststelling van een zorgregeling met [minderjarige] waarin hij de zorg voor [minderjarige] op zich neemt:
  • de ene week van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en de andere week op woensdagmiddag tot 18.00 uur;
  • gedurende twee aaneengesloten weken in de zomervakantie, een week in de kerstvakantie, een week in de voorjaarsvakantie dan wel in de herfstvakantie en tevens gedurende de helft van de (overige) feestdagen, zoals omschreven in bijlage 1 van het ouderschapsplan dat de vader aan zijn verzoekschrift heeft gehecht.
Verder heeft de vader verzocht te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 250,- voor iedere keer dat zij de door de rechtbank vast te stellen contactregeling niet nakomt met een maximum van € 10.000,-
3.3.1.
De rechtbank heeft vervolgens zes tussenbeschikkingen gegeven:
I. 8 oktober 2012: verwijzing naar Kompaan en de Bocht voor BOR;
II. 5 augustus 2013: verwijzing naar Juzt voor BOR;
III. 23 maart 2015: nogmaals verwijzing naar Juzt voor BOR in combinatie met raadsonderzoek;
IV. 21 december 2015: vaststelling gezamenlijk gezag en aanhouding voor het overige;
V. 29 juli 2016: nogmaals verwijzing naar Kompaan en de Bocht voor BOR;
VI. 23 januari 2017: aanhouding in afwachting resultaten Kompaan en de Bocht.
3.3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank met ingang van 29 september 2019 een opbouwende zorgregeling vastgelegd waarin de rechtbank stapsgewijs heeft toegewerkt naar een eindregeling waarin [minderjarige] bij de vader verblijft vanaf het jaar 2020 in de oneven weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur en in de even weken op woensdagmiddag tot 18.00 uur zolang [minderjarige] naar de basisschool gaat. De rechtbank heeft ook de vakanties en feestdagen verdeeld. Voor alle contactmomenten geldt dat de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en dat de vader [minderjarige] terugbrengt naar de moeder. Voor de nadere details van de inhoud van deze zorgregeling verwijst het hof naar het dictum van die beschikking.
Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 250,- voor iedere keer dat zij de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] niet of niet volledig nakomt, met een maximum van € 10.000,-.
3.4.1.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift voert zij, kort samengevat, het volgende aan.
De regeling van de rechtbank is niet werkbaar; er is sprake van een enorme weerstand vanuit [minderjarige] richting haar vader. Het is nagenoeg niet mogelijk om uitvoering te geven aan de beginfase van de opgelegde contactregeling, te weten onder begeleiding, laat staan dat uitvoering zou kunnen worden gegeven aan een onbegeleide regeling. Het lukt de moeder weliswaar om [minderjarige] en de vader, in haar aanwezigheid, bij elkaar te brengen, maar iedere vorm van interactie tussen [minderjarige] en de vader blijft uit. Sinds de bestreden beschikking probeert de moeder tweewekelijks uitvoering te geven aan de zorgregeling. [minderjarige] blijft weigeren en negeert haar vader volledig. De moeder doet er alles aan om uitvoering te geven aan enige vorm van contact tussen de vader en [minderjarige] . De praktijk wijst uit dat deze uitvoering nog altijd onmogelijk is, gelet op de houding van [minderjarige] . Het afdwingen van contact zal grote schade toebrengen aan het welzijn en de gezondheid van [minderjarige] .
Er kan nu een traject worden uitgezet via het Veiligheidshuis. De moeder hoopt dat dit traject slaagt, aangezien [minderjarige] last heeft van de huidige situatie.
De rechtbank had geen aanleiding om een dwangsombepaling op te nemen in de beschikking. De moeder wil uitvoering geven aan de zorgregeling, maar zij is daarin enigszins ook afhankelijk van het handelen van [minderjarige] .
3.4.2.
Ter zitting heeft de moeder hieraan, kort gezegd, toegevoegd dat zij en haar ouders in december 2018 door de vader zijn mishandeld. Op advies van Veilig Thuis hebben er sindsdien geen contacten meer tussen de vader en [minderjarige] plaatsgevonden. [minderjarige] weet heel goed wat zij wil. Voorafgaand aan een contactmoment is [minderjarige] boos, verdrietig, bang en doodziek. De vader intimideert [minderjarige] . Het liefste wil de moeder – nog steeds – dat de vader en [minderjarige] elkaar leren kennen op een onbelaste wijze en dat [minderjarige] op de vader afrent als ze hem ziet; dat is nu niet het geval.
Het is de vader alleen maar te doen om het geld. Hij is dwangsommen gaan innen om ervoor te zorgen dat de moeder geen geld meer heeft om voor [minderjarige] te zorgen zodat [minderjarige] uithuisgeplaatst wordt.
Nu er geen contact is met de vader, gaat het juist heel goed met [minderjarige] ; ze is heel vrolijk. De moeder ziet hierin geen verdere rol voor zichzelf weggelegd. Er worden al tien jaar dingen geschreven over de moeder die niet kloppen. De moeder en [minderjarige] hebben het goed samen.
3.5.
De vader heeft ter zitting, kort gezegd, het volgende verweer gevoerd.
De vader is dwangsommen aan het executeren. Er is al zoveel hulpverlening geweest. De moeder blijft het contact afhouden en nu de regie houden. Dat patroon kan alleen worden doorbroken door een tijdelijke uithuisplaatsing van [minderjarige] , zodat zij vanuit een neutrale plek naar de moeder én de vader kan. Het is in het belang van [minderjarige] dat de omgang met de vader wordt opgebouwd. De vader houdt bewust afstand en zoekt [minderjarige] niet op. In december 2018 is Veilig Thuis is ingeschakeld door de politie. Niemand heeft toen gezegd dat de contacten tussen de vader en [minderjarige] toen moest stoppen.
Er is sprake van ouderverstoting. De vader stuurt - met het oog op te nemen stappen - mailtjes naar wethouders en politie
3.6.
De raad heeft ter zitting, kort gezegd, het volgende geadviseerd.
De raad geeft al jaren de boodschap aan de moeder dat zij haar houding moet veranderen. Uit verschillende hoeken komt naar voren dat [minderjarige] wordt belast. De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking een goed signaal aan de moeder gegeven: de bal ligt bij haar. De verantwoordelijkheid ligt bij de moeder en niet bij [minderjarige] . De raad is recentelijk begonnen met een onderzoek naar de vraag of een ondertoezichtstelling – eventueel met een uithuisplaatsing – nodig is. De raad verwacht dat het onderzoek binnen drie maanden is afgerond. Het is verschrikkelijk dat [minderjarige] zich zo hevig verzet tegen haar vader. Het is lastig om dan uit te leggen aan haar waarom het toch goed is om contact met haar vader te hebben. Uit het raadsonderzoek zal blijken of een uithuisplaatsing nodig is om het contact tussen de vader en [minderjarige] te herstellen. Beide ouders willen niet dat [minderjarige] uit huis geplaatst wordt. Alleen de ouders zelf kunnen samen de situatie veranderen. De raad adviseert de ouders om met elkaar te gaan praten, eerst samen op wekelijkse basis en daarna met [minderjarige] erbij, opdat [minderjarige] kan zien dat haar ouders het gesprek met elkaar aangaan.
De rechtbank heeft terecht dwangsommen verbonden aan de nakoming van de zorgregeling; die prikkel is nodig voor de moeder.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Het hof acht zich op dit moment nog onvoldoende geïnformeerd om in deze kwestie een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Hiervoor heeft het hof meer zicht nodig op de authentieke visie en belangen van [minderjarige] en het effect dat de contacten tussen haar en de vader op haar hebben. In deze procedure is de stem van [minderjarige] nog niet op duidelijke wijze vertolkt. [minderjarige] is nog te jong om zich rechtstreeks richting het hof te uiten. Behoudens de heftige strijd tussen de ouders is het voor het hof niet duidelijk wat het zo moeilijk maakt het contact tussen de vader en [minderjarige] tot stand te brengen en gaande te houden. Het hof acht het van belang hier zicht op te krijgen. Het belang van [minderjarige] in deze kwestie vraagt om de benoeming van een bijzondere curator teneinde haar in deze procedure te vertegenwoordigen.
De taak van de bijzondere curator in dezen is met name om na te gaan hoe [minderjarige] zelf in deze kwestie staat, waarbij (indien mogelijk) de volgende vragen dienen te worden beantwoord:
  • hoe verhoudt [minderjarige] zich tot haar vader en hoe verhoudt zij zich tot haar moeder en waar komt deze houding van [minderjarige] ten opzichte van haar vader en ten opzichte van haar moeder vandaan?
  • wat maakt, behoudens de strijd tussen de ouders, dat het zo moeilijk is contact tussen [minderjarige] en haar vader tot stand te brengen?
  • vloeien uit hetgeen de bijzondere curator omtrent het voorgaande gaat rapporteren nog belangrijke aspecten voort die gevolgen hebben voor de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] ?
3.7.2.
Het hof is voornemens als bijzondere curator te benoemen:
-
drs. E.A. Klaver,
kantoorhoudende te ( [postcode] ) [kantoorplaats] aan de [adres]
telefoonnummer: [telefoonnummer]
e-mailadres: [e-mailadres] );
3.7.3.
Het hof stelt partijen in de gelegenheid op de voorgenomen benoeming van een bijzondere curator, in dit geval mr. drs. Klaver, te reageren binnen tien dagen na de datum van deze beschikking.

8.De beslissing

Het hof:
stelt partijen in de gelegenheid binnen tien dagen na de datum van deze beschikking te reageren op de voorgenomen benoeming van een bijzondere curator, in dit geval
drs. Klaver;
houdt iedere verdere beslissing aan;
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens en K.A. Boshouwers en is op 28 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.