ECLI:NL:GHSHE:2019:4362

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
200.263.794_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige na echtscheiding en beoordeling van de opvoedingssituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] 2013. De moeder, appellante, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het gezag van de moeder was beëindigd. De moeder voerde aan dat zij ten onrechte als iemand met psychische problemen werd afgeschilderd en dat zij altijd goed voor haar kind had gezorgd. De vader, verweerder, en de Stichting Intervence (GI) handhaafden het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder, waarbij werd gesteld dat de opvoedingssituatie bij de vader veilig en stabiel was.

Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd en de feiten van de zaak in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De minderjarige had een belast verleden en was onder toezicht gesteld van de GI. Het hof concludeerde dat de moeder niet in staat was om de opvoeding van de minderjarige op zich te nemen en dat het gezag van de vader moest worden bevestigd om de stabiliteit voor de minderjarige te waarborgen.

De moeder had verzocht om een deskundigenonderzoek, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de aanvaardbare termijn voor de moeder om de opvoeding weer ter hand te nemen was verstreken. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 november 2019
Zaaknummer : 200.263.794/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/347243 / FA RK 18-3731
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.W.A. Verhaard,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- Stichting Intervence (hierna te noemen: de GI).
Deze beschikking gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 24 april 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 24 juli 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - op grond van artikel 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) een contra-expertise te gelasten.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder;
  • de vader;
  • een raadsmedewerker namens de raad;
  • de jeugdbeschermers namens de GI.
2.3.1.
De advocaat van de moeder is met kennisgeving vooraf niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 10 oktober 2019;
  • de brief van de GI d.d. 17 oktober 2019;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 18 oktober 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
3.2.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
[minderjarige] heeft sinds 10 mei 2017 het hoofdverblijf bij de vader.
Tot aan de bestreden beschikking berustte het ouderlijk gezag over [minderjarige] bij beide ouders.
3.3.
[minderjarige] staat sinds 3 mei 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 3 mei 2020.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd. Het verzoek van de moeder om op grond van artikel 810a lid 2 Rv een deskundigenonderzoek te gelasten is afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
Hetgeen over haar is geschreven is niet juist. De moeder is ten onrechte afgeschilderd als iemand met psychische problemen, terwijl Emergis bij haar geen psychiatrische problematiek heeft kunnen vaststellen.
De moeder heeft altijd goed voor [minderjarige] gezorgd en het ging destijds ook goed met hem. Zij zou haar kind nooit iets aan doen en nooit in de steek laten, want ze houdt heel veel van hem. [minderjarige] is ten onrechte bij de moeder weggehaald en bij de vader geplaatst.
In 2014 is de moeder vanwege huiselijk geweld met [minderjarige] gevlucht naar de [instelling] .
De huidige situatie is niet goed voor [minderjarige] . De vader heeft enige maanden in detentie gezeten. Hij is betrokken bij criminele activiteiten en is verwikkeld in drugs- en vrouwenhandel. Tijdens hun relatie heeft de vader eveneens getracht om de moeder te exploiteren. Om die reden was er vaak ruzie.
Er is door de raad onvoldoende onderzoek naar het strafblad van de vader verricht. De moeder is bovendien ook door de familie van de vader bedreigd.
3.7.
De raad handhaaft het oorspronkelijke verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder.
3.8.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
Er zijn geen zorgen over de thuissituatie bij de vader. [minderjarige] ontwikkelt zich goed bij de vader en het gezin van diens broer, bij wie zij inwonen.
Vanwege het onvoorspelbare gedrag van de moeder dient de omgang tussen de moeder en [minderjarige] begeleid te worden door twee personen: één begeleider voor de moeder en één begeleider voor [minderjarige] . Voorop dient te staan dat [minderjarige] zich bij de omgangsmomenten veilig voelt.
Er is al enige tijd geen omgang geweest, maar er wordt getracht om dit weer op gang te brengen. Hiervoor is het wel noodzakelijk dat de moeder met de GI in gesprek gaat en dat zij aan de GI kenbaar maakt wie haar tijdens de omgang zal begeleiden.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Gelet op de voorhanden gegevens en het verhandelde ter zitting overweegt het hof dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
3.9.3.
[minderjarige] kent een belast verleden, waarin hij veel ingrijpende ervaringen heeft opgedaan. Hij is onder meer getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders.
Nadat de ouders uit elkaar zijn gegaan, verbleef [minderjarige] vanaf medio 2014 tot juli 2016 bij de moeder. Zij verbleven destijds voor enige tijd in de [instelling] . Omdat er ernstige zorgen waren over de opvoedvaardigheden van de moeder en derhalve ook over de ontwikkeling van [minderjarige] , is hij in juli 2016 met een daartoe verleende machtiging uithuisgeplaatst.
[minderjarige] groeit sindsdien op bij zijn vader. [minderjarige] en zijn vader verblijven al geruime tijd bij een broer van de vader, diens partner en hun kinderen.
[minderjarige] voelt zich hier veilig en thuis. Wanneer de vader buitenshuis is, is de tante van [minderjarige] voor hem (emotioneel) beschikbaar. [minderjarige] heeft daarnaast veel baat gehad bij speltherapie. Er wordt verder nog steeds Intensieve Pedagogische Thuiszorg (IPT) ingezet voor de vader, oom en tante, zodat zij in staat zijn om bij de behoeften en ontwikkeling van [minderjarige] aan te sluiten.
3.9.4.
Vanwege zijn verleden heeft [minderjarige] een meer dan gemiddelde behoefte aan rust, stabiliteit en voorspelbaarheid en aan een opvoeder die sensitief en responsief is.
Alhoewel er in het verleden intensieve hulpverleningstrajecten zijn ingezet, is gebleken dat de moeder niet in staat is om [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft.
Zowel vanuit de [instelling] , de IPT als vanuit de begeleide omgang is de afgelopen jaren gezien dat de moeder geen, dan wel zeer beperkte pedagogische vaardigheden heeft. Zij heeft geen inzicht in wat kinderen nodig hebben en hoe de ontwikkeling van kinderen verloopt. Zij is daarbij bovendien niet leerbaar gebleken.
Daarnaast blijkt uit de stukken dat er sterke vermoedens zijn dat er bij de moeder sprake is van psychiatrische problematiek. De moeder is onvoorspelbaar in haar gedrag, waarbij zij zich regelmatig dreigend en agressief naar derden uitlaat. Aangezien de moeder hetgeen over haar is geschreven ontkent en geen hulpvraag heeft, kan zij voor haar problematiek niet worden geholpen.
Op dit moment vindt er geen omgang tussen [minderjarige] en zijn moeder plaats, omdat er een aantal incidenten aan de deur bij [minderjarige] thuis heeft plaatsgevonden, waardoor [minderjarige] zich niet meer veilig voelt. Langzaamaan keren de rust en het gevoel van veiligheid bij [minderjarige] weer terug. Wanneer [minderjarige] er klaar voor is om het contact met de moeder weer aan te gaan, is het voor hem van belang dat er tijdens de omgang iemand aanwezig is die hem beschermt en ook een begeleider die de moeder kan aansturen in hoe zij met [minderjarige] moet omgaan en hoe zij het beste bij hem kan aansluiten.
3.9.5.
Dit alles maakt dat de moeder niet in staat is om nu of binnen afzienbare tijd de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich te nemen.
De in artikel 1:266 BW bedoelde aanvaardbare termijn is inmiddels ruimschoots verstreken.
Het perspectief van [minderjarige] ligt bij de vader, bij wie hij al meerdere jaren verblijft en waarbij is komen vast te staan dat er geen zorgen zijn in de opvoedsituatie.
Voor [minderjarige] is het belangrijk dat de vader het gezag krijgt, zodat de huidige opvoedsituatie wordt gecontinueerd en [minderjarige] de voor hem noodzakelijke rust krijgt.
Omdat de moeder de huidige situatie niet accepteert en de ouders bovendien ook niet tot samenwerking in staat zijn, is het ook noodzakelijk dat het gezag van de moeder wordt beëindigd.
3.10.
Voor zover de moeder heeft verzocht om een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a Rv dan dient dit verzoek te worden afgewezen.
De aanvaardbare termijn waarbinnen de moeder de opvoeding weer ter hand had kunnen nemen is inmiddels verstreken.
Bovendien brengen de zorgen die er over de gesteldheid van de moeder zijn en de onveilige gevoelens die [minderjarige] hier op dit moment bij ervaart met zich dat de voorwaarden voor een dergelijk onderzoek niet aanwezig zijn. Het belang van [minderjarige] verzet zich hiertegen.
3.11.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 24 april 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en E.M.C. Dumoulin en is op 28 november 2019 uitgesproken in het openbaar door E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.