ECLI:NL:GHSHE:2019:4359

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
200.251.516_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezag over minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het gezamenlijk gezag over de kinderen is beëindigd en de moeder alleen het gezag heeft gekregen. De vader, die sinds november 2014 geen contact meer heeft gehad met zijn kinderen, verzoekt om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de verzoeken van de moeder af te wijzen. De moeder verzoekt op haar beurt om het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat er sinds de echtscheiding geen constructieve communicatie meer is tussen de ouders en dat de kinderen geen contact meer willen met de vader. Het hof oordeelt dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoeken en dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Het gezamenlijk gezag is niet langer uitvoerbaar en het hof wijst het verzoek van de vader af. De vader heeft zijn grieven tevergeefs voorgedragen, en het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 november 2019
Zaaknummer: 200.251.516/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/302274 FA RK 15-4780
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur.
Deze zaak betreft de minderjarigen: [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , van 17 september 2018 en naar de beschikkingen van die rechtbank van 4 juli 2017 en 4 februari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 december 2018, heeft de
vader verzocht voormelde beschikking van 17 september 2018 te vernietigen en de inleidende verzoeken van de moeder af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 februari 2019, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te
bekrachtigen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Bronsveld;
-de moeder, bijgestaan door mr. Avontuur;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
[minderjarige 1] heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 6 augustus 2019. Ter mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
[minderjarige 2] heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 6 september 2018;
- de overige stukken van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 7 januari 2019;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 10 oktober 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 25 augustus 1995 met elkaar gehuwd.
Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
hierna tezamen ook aangeduid als de kinderen.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
Zij hebben vanaf 4 februari 2016 tot 4 februari 2017 onder toezicht gestaan van
Jeugdbescherming Brabant.
3.2.
Bij beschikking van 15 oktober 2010 heeft de rechtbank Breda tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 18 november 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Ingevolge deze beschikking, waarin het door partijen overeengekomen ouderschapsplan is opgenomen, was de vader in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd tot het hebben van contact met de kinderen in de oneven weken van 2010 vanaf
maandag 17.30 uur tot maandag 9.00 uur, waarbij de moeder de kinderen uit school haalde en waarbij de vader de kinderen om 17.30 uur bij de moeder ophaalde, en in de even weken vanaf dinsdag 19.00 uur tot woensdagochtend.
Deze regeling is in onderlinge overeenstemming met ingang van eind 2010 aangepast in die zin dat de kinderen een weekend per veertien dagen van vrijdagochtend tot maandagochtend en één keer per week van dinsdagavond tot woensdagochtend bij de vader verblijven.
Sinds november 2014 hebben de vader en de kinderen geen contact meer met elkaar gehad.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen beëindigd en bepaald dat de moeder
voortaan alleen wordt belast met het gezag over de kinderen.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank tevens - naar het hof begrijpt: met wijziging van de door partijen eind 2010 overeengekomen zorgregeling - bepaald dat er geen contact dan wel omgang zal plaatsvinden tussen de vader en de kinderen.
3.4.
De vader kan zich met deze beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter mondelinge behandeling - beknopt en zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De moeder is niet-ontvankelijk in haar inleidende verzoeken, omdat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden.
Verder heeft de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen beëindigd. De vader heeft gedurende een lange periode geprobeerd in goed overleg met de moeder tot invulling van het gezamenlijk gezag te komen, maar hij is hierin steeds gefrustreerd door de moeder, die niet bereid was om de tussen partijen ingezette trajecten te volbrengen. De vader betwist dat hij zijn eigen belangen laat prevaleren boven die van de kinderen. Hij betwist tevens dat hij geen toestemming heeft gegeven voor therapie die voor [minderjarige 2] noodzakelijk was. De vader wilde eerst weten wat het doel van die therapie was en welke methodiek daarbij gebruikt zou worden. De moeder weigerde echter die informatie te verschaffen. Bovendien ging het hierbij om een incident.
De rechtbank had partijen moeten verwijzen naar forensische mediation of wel een andersluidend traject om te onderzoeken of er een manier was waarop het gezamenlijk gezag van partijen kon voortduren. Niet gebleken is dat de kinderen klem of verloren dreigen te raken indien het gezamenlijk gezag blijft bestaan.
De vader wil een belangrijke rol in het leven van de kinderen blijven spelen. Dat [minderjarige 1] in aanraking is gekomen met politie en justitie, baart de vader zorgen.
De rechtbank heeft op onbegrijpelijke gronden bepaald dat er geen contact meer zal zijn tussen de vader en de kinderen. De kinderen hebben een ouderverstotingssyndroom en zij hebben daarvoor hulp nodig. Er is geen sprake van problematiek bij de kinderen op basis waarvan zij geen contact met de vader kunnen hebben. Ook overigens is niet gebleken van contra-indicaties voor dit contact. Dat de kinderen geen contact met de vader willen is in dit verband onvoldoende. Hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat de moeder degene is geweest die de trajecten bij Juzt heeft stopgezet.
De vader wil in ieder geval eenmaal onder professionele begeleiding met [minderjarige 1] praten over wat er in het verleden is gebeurd.
3.6.
De moeder heeft in het verweerschrift en ter mondelinge behandeling de grieven van de vader gemotiveerd weersproken.
3.7.
De raad heeft ter mondelinge behandeling het hof geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.
Anders dan de vader heeft aangevoerd is het hof van oordeel dat de moeder ontvankelijk
is in haar inleidende verzoeken, nu er sprake is van een wijziging van omstandigheden, die hierin ligt dat de vader en de kinderen al een aantal jaren geen contact meer met elkaar hebben gehad.
Gezag
3.10.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen zijn blijven uitoefenen.
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter kan bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders
en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.3.
Het hof stelt voorop dat gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.10.4.
Met de raad is het hof van oordeel dat gebleken is dat partijen niet in staat zijn tot een behoorlijke uitoefening van het gezamenlijke gezag over de kinderen. Partijen staan nog steeds op zeer gespannen voet met elkaar en zijn niet in staat om op ouderniveau met elkaar te communiceren. De rechtbank heeft partijen tweemaal naar Juzt verwezen voor intensieve oudergesprekken in het kader van het traject Ouderschap blijft, maar beide trajecten zijn voortijdig afgebroken. Ook de inspanningen van de gezinsvoogd hebben er niet toe geleid dat partijen constructiever met elkaar zijn gaan communiceren over de kinderen. De stelling van de vader dat de moeder niet bereid is geweest de tussen partijen ingezette trajecten te volbrengen is door de moeder gemotiveerd weersproken en staat daarom niet vast. Volgens de moeder is het juist de vader geweest die zijn medewerking heeft geweigerd aan diverse hulpverleningstrajecten. Gelet op wat er al is geprobeerd valt naar het oordeel van het hof niet te verwachten dat de communicatie tussen partijen binnen een afzienbare termijn zal verbeteren.
Het hof stelt vast dat deze situatie tot gevolg heeft gehad dat [minderjarige 2] pas met vertraging de voor haar noodzakelijke therapie in verband met haar kind eigen problematiek heeft kunnen volgen, nu de vader op niet valide gronden weigerde zijn toestemming hiervoor te geven. De vader heeft verklaard dat hij eerst meer over die therapie wilde weten, voordat hij eventueel zijn toestemming zou geven. Uit de stukken blijkt echter dat hij door de behandelend psycholoog is uitgenodigd voor een intakegesprek, maar dat hij niet naar dit gesprek is gekomen.
De kinderen hebben inmiddels al vijf jaar geen contact meer met de vader gehad. Zij hebben
duidelijk kenbaar gemaakt dit contact niet meer te willen. De vader is ook niet of nauwelijks meer op de hoogte van wat zich in het leven van de kinderen afspeelt. Tot juli 2019 heeft de moeder de vader per email informatie verschaft over de kinderen, maar op aandringen van de kinderen is zij daarmee gestopt.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof een feitelijke invulling van een
behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening niet mogelijk en is een wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag van de moeder in het belang van de kinderen noodzakelijk. Een verwijzing naar forensische mediation of naar een ander traject, waarom de vader heeft verzocht, acht het hof gelet op de voorgeschiedenis niet zinvol.
Omgang
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 en lid 3 aanhef en sub c BW ontzegt de rechter het recht op omgang - al dan niet voor bepaalde tijd – indien het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken
3.11.2.
Op basis van de stukken, het besprokene ter mondelinge behandeling en in de gegeven omstandigheden is het hof van oordeel dat de vader het recht op omgang met de kinderen dient te worden ontzegd. Sinds november 2014 heeft er geen contact meer tussen de vader en de kinderen plaatsgevonden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wijzen elk contact met de vader al jaren af. Met name bij [minderjarige 1] is sprake van grote weerstand tegen dit contact. Beide kinderen worden momenteel behandeld voor hun kind eigen problematiek. Mede gelet op de rust die voor die behandeling nodig is en gezien ook de leeftijd van de kinderen ( [minderjarige 1] is bijna 18 jaar oud en [minderjarige 2] 16) acht het hof het thans forceren van contact met de vader - ook onder begeleiding van professionals - niet in het belang van de kinderen. Het hof gaat er vanuit dat de kinderen in samenspraak met hun behandelaars eventueel zelf zullen aangeven wanneer zij er aan toe zijn om met de vader in gesprek te gaan.
3.12.
Uit het voorgaande volgt dat de vader zijn grieven tevergeefs heeft voorgedragen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook bekrachtigen.
3.13.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda , van 17 september 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, L.Th.L.G. Pellis en
J.C.E. Ackermans-Wijn en is op 28 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.