ECLI:NL:GHSHE:2019:4358

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
28 november 2019
Zaaknummer
200.251.629_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarige na echtscheiding met veiligheidsrisico's

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige 1] is beëindigd en het gezag aan de moeder is toegewezen. De vader, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om het gezag te wijzigen in gezamenlijk gezag, onder bepaalde voorwaarden. De moeder verzet zich hiertegen en stelt dat er nog steeds veiligheidsrisico's zijn door de vader, die eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en een contactverbod heeft. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof oordeelt dat de veiligheid van de moeder en de minderjarige voorop staat en dat gezamenlijk gezag niet uitvoerbaar is gezien de omstandigheden. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 november 2019
Zaaknummer: 200.251.629/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/316284 / FA RK 16-6711
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. Y. Eryilmaz,
tegen
[de moeder],
verblijvende op een geheim adres,
in deze zaak woonplaats kiezende aan [adres] te [kantoorplaats] op het kantoor van haar advocaat,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. A. Elias.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 september 2018 en naar de beschikking van die rechtbank van 14 juli 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 december 2018, heeft de vader verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking van
26 september 2018 te vernietigen (naar het hof begrijpt: voor zover deze beschikking
betrekking heeft op het gezag over de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige 1] ) en te bepalen dat het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] wordt gewijzigd in gezamenlijk gezag onder de volgende voorwaarden:
a. de vader delegeert alle bevoegdheden die uit het gezamenlijk gezag voortvloeien voor de duur van de minderjarigheid van [minderjarige 1] aan de moeder wat betreft de zaken rondom de dagelijkse verzorging en opvoeding;
b. de moeder zal de vader op de hoogte stellen in alle zaken die verder strekken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding;
c. de moeder zal in de zaken benoemd onder b, na de vader hierover gehoord te hebben en, zo nodig de argumenten over en weer te hebben gewogen, de beslissing ten aanzien van [minderjarige 1] nemen, welke beslissing door de vader zal worden gerespecteerd;
d. in zaken waarin derden de medewerking al dan niet schriftelijk van beide ouders verlangen zal de vader, indien van toepassing, na te zijn gehoord door de moeder, zijn medewerking op eerste verzoek van de moeder verlenen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 25 februari 2019, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel deze verzoeken als onvoldoende onderbouwd of ongegrond af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Eryilmaz en door de tolk in het Dari mevrouw Nuzadec;
-de moeder, bijgestaan door mr. Elias, gehoord via een videoverbinding;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 17 september 2018;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 10 oktober 2018;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader van 12 oktober 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 29 december 2003 met elkaar gehuwd.
Uit dit huwelijk dan wel uit hun hieraan voorafgaande relatie zijn geboren:
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
tezamen ook aangeduid als de kinderen.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] uit.
[minderjarige 2] heeft het hoofdverblijf bij de vader, [minderjarige 1] bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 14 juli 2017 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking inmiddels is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep van belang - het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige 1] beëindigd en bepaald dat het gezag over hem voortaan aan de moeder alleen toekomt.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep
gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter mondelinge behandeling - beknopt en zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Er kan - anders dan de rechtbank heeft overwogen - wel degelijk op een veilige manier gewoon contact tussen de vader en de moeder plaatsvinden. De vader heeft bij Kairos een goede ontwikkeling doorgemaakt. Hij wil zijn leven weer oppakken, een volwaardige band met de kinderen hebben en de moeder met rust laten. De vader wil alleen maar van de moeder weten waarom zij het initiatief heeft genomen om van hem te scheiden.
De vader stelt dat hij ten onrechte wordt bestempeld als een persoon die eergerelateerd geweld toepast. Hij betwist met klem dat hij [minderjarige 2] onder druk heeft gezet om de moeder iets aan te doen.
Verder is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan het advies van de raad om over te gaan tot “uitgekleed gezag”. Door de vader het gezag te ontnemen heeft de rechtbank hem uit het leven van [minderjarige 1] verbannen. De relatie tussen de vader en de kinderen is altijd goed geweest.
Door middel van het gezamenlijk gezag wil de vader een juridische positie behouden, zodat hij belangrijke informatie over [minderjarige 1] rechtstreeks van derden kan verkrijgen.
Ten slotte is voor de vader het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] belangrijk om te voorkomen dat een derde met het gezag wordt belast in geval de moeder komt te overlijden.
3.6.
De moeder brengt daar in het verweerschrift, zoals aangevuld ter mondelinge behandeling - beknopt en zakelijk weergegeven - het volgende tegen in.
De veiligheidsmaatregelen die rondom de moeder zijn en nog steeds worden getroffen, zijn terecht. De moeder wordt door de vader nog steeds met eerwraak bedreigd. Tegenover zijn behandelaars geeft de vader sociaal wenselijke antwoorden. Het doel van de vader is nog altijd het terug krijgen van de moeder als partner. Zijn verklaring ter mondelinge behandeling in eerste aanleg is in dit verband tekenend. De vader weigert nog steeds om mee te werken aan de ontbinding van het Islamitisch huwelijk tussen partijen.
Via informatie van derden over [minderjarige 1] zou de vader achter de verblijfplaats van de moeder kunnen komen. Dit is zeer ongewenst.
De moeder wijst erop dat de raad haar advies met betrekking tot uitgekleed gezag ter zitting heeft ingetrokken. Ook uitgekleed gezag levert in de omstandigheden van dit geval een onwerkbare situatie op.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen.
Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Met de raad is het hof van oordeel dat wijziging van het gezag in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk is. Het hof zal dat hierna uitleggen.
Voldoende gebleken is dat er nog steeds sprake is van hoge veiligheidsrisico’s voor de moeder in het contact met de vader. Met het oog op haar veiligheid bevindt de moeder zich nog steeds in een beveiligingsprogramma van de politie. Ook de mondelinge behandeling bij het hof heeft op aansporing van de politie plaatsgevonden met gebruikmaking van een videoverbinding om zo te voorkomen dat de vader achter de verblijfplaats van de moeder komt. De vader is wegens onttrekking aan het gezag van een van de kinderen in 2018 door de strafrechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar onder een aantal voorwaarden waaronder een contactverbod met de moeder. Voorts is de vader op 2 juli 2019 in hoger beroep ter zake eenzelfde delict opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen waarvan 250 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarbij is wederom een contactverbod met de moeder opgelegd als bijzondere voorwaarde gedurende die proeftijd én als maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van vijf jaar. Bovendien is een eerdere voorwaardelijk opgelegde straf tenuitvoergelegd.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof het nemen van gezamenlijke gezagsbeslissingen over [minderjarige 1] niet mogelijk. Daar komt bij dat de vader al ruim twee jaar geen contact meer heeft gehad met [minderjarige 1] en dus niet op de hoogte is van zijn actuele levenssituatie. Hierdoor is een behoorlijke feitelijke invulling van het gezag door de vader evenmin mogelijk.
Het standpunt van de vader dat contact tussen hem en de moeder op een veilige manier gewoon kan plaatsvinden, wordt door het hof niet gevolgd. Voor zover de advocaat van de vader aanvoert dat het opgelegde contactverbod niet geldt voor de situatie dat de vader omgang heeft met de kinderen, wordt uit het oog verloren dat in dat geval niet alleen voorafgaand overleg met en toestemming van de reclassering nodig is, maar dat eventueel contact dan alleen geschiedt in het kader van de omgangsregeling. Dit doet derhalve geenszins af aan het oordeel van het hof dat gezamenlijke gezagsuitoefening niet mogelijk is. Ook het feit dat de vader naar aanleiding van een recent incident met een mes bij de [stichting] stichting in [plaats] wilde binnen komen en gedurende een nacht door de politie is ingesloten wijst er niet zonder meer op dat de vader zijn agressie nu wel meer onder controle heeft en dat veilig contact met de moeder mogelijk is.
Onder de hiervoor weergegeven omstandigheden is naar het oordeel van het hof een behoorlijke gezamenlijke uitoefening van het gezag over [minderjarige 1] niet uitvoerbaar. Dit geldt ook voor een vorm van uitgekleed gezag. Met de raad is het hof dan ook van oordeel dat het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige 1] dient te worden beëindigd en de moeder met het eenhoofdig gezag over hem moet worden belast. Hetgeen de vader voor het overige heeft aangevoerd, acht het hof afgezet tegen het belang van [minderjarige 1] onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te komen.
3.10.
Nu uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vader niet slagen, zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 september 2018, voor
zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, L.Th.L.G. Pellis en
J.C.E. Ackermans-Wijn en is op 28 november 2019 uitgesproken in het openbaar in
tegenwoordigheid van de griffier.