ECLI:NL:GHSHE:2019:4347

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
200.266.909_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van een uitgesloten anesthesioloog tot werkzaamheden in het ziekenhuis na beëindiging van de maatschap en samenwerkingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door een anesthesioloog die na beëindiging van haar maatschap en samenwerkingsovereenkomst met een ziekenhuis, weer toegelaten wil worden tot haar werkzaamheden. De anesthesioloog, aangeduid als [geintimeerde 1], heeft in het verleden samen met andere anesthesiologen gewerkt in het ziekenhuis, maar door verschillende incidenten en klachten is de samenwerking verstoord. De voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in een eerder vonnis bepaald dat de anesthesioloog weer in haar functie moet worden hersteld, maar de appellanten, bestaande uit de andere anesthesiologen, zijn het hier niet mee eens en hebben hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft de procedure en de feiten in detail bekeken, waaronder de beëindiging van de maatschapsovereenkomst en de daaropvolgende juridische procedures. Het hof oordeelt dat de vertrouwensrelatie tussen de anesthesiologen onherstelbaar is beschadigd door de communicatieproblemen en de escalatie van het conflict. Het hof concludeert dat de appellanten niet in staat zijn om de anesthesioloog weer in haar functie te herstellen, gezien de definitieve aanwijzing van de Raad van Bestuur van het ziekenhuis die haar inzet verbiedt. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van de anesthesioloog af, waarbij de kosten van de procedure voor de geintimeerden komen te liggen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede samenwerking en vertrouwensrelatie binnen medische teams, en hoe juridische conflicten deze kunnen ondermijnen. Het hof wijst erop dat de kwaliteit en veiligheid van zorg voorop staan en dat de Raad van Bestuur verantwoordelijk is voor het waarborgen hiervan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.266.909/01
arrest van 26 november 2019
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

zowel in privé als in de hoedanigheid van enig directeur en direct aandeelhouder van
[de vennootschap 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2.
[appellante 2],
zowel in privé als in de hoedanigheid van enig directeur en direct aandeelhouder van
[de vennootschap 2] ,
wonende te [woonplaats] , België,
3.
[appellant 3],
zowel in privé als in de hoedanigheid van enig directeur en direct aandeelhouder van
[de vennootschap 3] ,
wonende te [woonplaats] , België,
4.
[appellante 4],
zowel in privé als in de hoedanigheid van enig directeur en direct aandeelhouder van
[de vennootschap naar Belgisch recht 1] ,
wonende te [woonplaats] , België,
5.
[appellante 5],
zowel in privé als in de hoedanigheid van enig directeur en direct aandeelhouder van
[de vennootschap naar Belgisch recht 2] ,
wonende te [woonplaats] , België,
appellanten,
hierna gezamenlijk: [appellanten c.s.] ,
afzonderlijk: [appellant 1] , [appellante 2] , [appellant 3] , [appellante 4] en [appellante 5] ,
advocaat: mr. B.J.M.P. Cremers te Breda,
tegen

1.[geintimeerde 1] ,

zowel in privé als in de hoedanigheid van enig directeur en direct aandeelhouder van
[de vennootschap 4] ,
wonende te [woonplaats] , België,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de vennootschap 4],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk: [geintimeerden c.s.] ,
afzonderlijk: [geintimeerde 1] en [de vennootschap 4] ,
advocaat: mr. M.J. Draaisma te Amsterdam,
op het bij dagvaardingsexploot van 27 september 2019 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen vonnis in kort geding van 18 september 2019 tussen [geintimeerden c.s.] als eiseressen en [appellanten c.s.] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak- / rolnummer C/02/361522 / KG ZA 19-455)

Hiervoor verwijst het hof naar voormeld bestreden vonnis in kort geding.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het voornoemde dagvaardingsexploot van [appellanten c.s.] met grieven en
producties,
- de rolaantekening dat het verzoek om behandeling als spoedappel is toegewezen,
- de schriftelijke conclusie van eis,
- de memorie van antwoord van [geintimeerden c.s.] met producties,
- het pleidooi van 19 november 2019, waarbij
a. (de advocaten van) partijen pleitaantekeningen hebben overgelegd en
b. bij akte in het geding zijn gebracht:
1. de vooraf door [appellanten c.s.] ingezonden
- brief van 5 november 2019 met aandachtspunten voor de mondelinge
behandeling,
- brief van 12 november 2019 met negen producties, genummerd K
tot en met S, en
- provisionele vordering ex art. 223 Rv met acht bijlagen,
genummerd 1 tot en met 8,
2. de vooraf door [geintimeerden c.s.] ingezonden
- brief van 13 november 2019 met 12 producties, genummerd 21 tot
en met 32,
3. de vooraf wegens incompleetheid op verzoek van het hof door
[geintimeerden c.s.] bij brief van 14 november 2019 nagezonden volledige
productie 16 bij memorie van antwoord (besluit tot terrein- en
contactverbod d.d. 30 september 2019),
4. de vooraf door [geintimeerden c.s.] bij brieven van 14 november 2019 ingezonden producties 33 tot en met 36,
5. de vooraf door [appellanten c.s.] bij brief van 15 november 2019 ingezonden producties T en U,
6. de vooraf door [geintimeerden c.s.] bij brief van 18 november 2019 ingezonden productie 37.
2.2
Het hof heeft een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de stukken zoals bovenvermeld en van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
Met de toegelichte grief 1 klagen [appellanten c.s.] dat de feitenvaststelling door de voorzieningenrechter te beperkt is geweest. Dat [appellanten c.s.] de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten toegelicht of aangevuld willen zien, tast de juistheid van die vastgestelde feiten als zodanig echter nog niet aan. Voor zover [appellanten c.s.] de feitenvaststelling door de voorzieningenrechter onjuist achten, kan dat verder onbesproken blijven omdat het hof de relevante feiten hierna zelf zal vaststellen.
3.2
Als gesteld en niet voldoende betwist, gelden in dit geding in ieder geval de navolgende feiten als vaststaand.
3.2.1
[geintimeerde 1] en [appellanten c.s.] zijn anesthesiologen die op grond van een met ingang van 1 januari 2018 voor bepaalde tijd tot 1 april 2019 gesloten maatschapsovereenkomst sinds hun toetreding hebben samengewerkt in het [het ziekenhuis] Ziekenhuis in [vestigingsplaats] (hierna: Ziekenhuis). Hun maatschap had daartoe voor dezelfde periode een samenwerkingsovereenkomst gesloten met het Ziekenhuis.
3.2.2
Hun op 28 december 2017 gedateerde schriftelijke maatschapsovereenkomst vermeldde onder meer:

Artikel 2
1. De maatschap wordt aangegaan voor bepaalde tijd en wel tot en met 31 maart 2019. (…)
2. De maatschap (zittende leden) verplicht zich om na het verstrijken van de afloopdatum 31 maart 2019 inspanningen te leveren in een nieuw contract te voorzien van onbepaalde duur met vergelijkbare of aanvaardbare voorwaarden.
(…)
Artikel 19
1. Alle geschillen, welke mochten ontstaan met betrekking tot de uitleg of de uitvoering van de bepalingen van deze overeenkomst, zullen niet worden onderworpen aan het oordeel van de gewone rechter - behoudens eventuele voorzieningen in kort geding - doch zullen uitsluitend en in hoogste ressort worden beslist door drie scheidslieden.
(...)
4. De scheidslieden zullen rechtspreken als goede mannen/vrouwen naar billijkheid en zijn bevoegd uitspraak te doen in de vorm van een bindend advies. (…).
3.2.3
In 2016 en 2017 hebben drie patiënten een klacht ingediend over de door hen als onheus ervaren bejegening door [geintimeerde 1] .
3.2.4
In augustus 2018 heeft zich een incident voorgedaan tussen [geintimeerde 1] en een leerling-anesthesiemedewerkster in een operatiekamer. Naar aanleiding van dat incident heeft er op 23 augustus 2018 een gesprek plaatsgevonden tussen [appellante 2] , [geintimeerde 1] en de leidinggevende van de operatiekamer.
3.2.5
In overleg met [appellant 1] , [appellante 2] , [appellant 3] , [appellante 4] en [appellante 5] is [geintimeerde 1] sinds begin september 2018 wegens ziekte zo’n twee maanden uitgepland voor haar werkzaamheden. Na een gedeeltelijke werkhervatting heeft [geintimeerde 1] in november 2018 haar werkzaamheden volledig gestaakt vanwege zwangerschapsverlof.
3.2.6
Blijkens het verslag van het daarvan opgemaakte vakgroepoverleg spraken partijen op 27 november 2018 over een wezenlijke aanpassing van de in hun maatschapsovereenkomst opgenomen zwangerschapsregeling

met als doel dit definitief (…) op te nemen ter ondertekening per januari 2019 (…).
Daarop schreef de advocaat van [geintimeerde 1] bij e-mail van 5 december 2018 dat hij in het vervolg de belangen van [geintimeerde 1] behartigt en voorts onder meer:

(…) In een recent WhatsApp bericht geeft u aan dat een advocaat is ingeschakeld om te adviseren over de haalbaarheid van een wijziging in de tussen de maten gemaakte afspraken. (…) Namens Cliënte meld ik u dat eenzijdige wijzigingen in de maatschapsovereenkomst zoals tussen partijen gesloten, door cliënte niet worden geaccepteerd en eventueel de desondanks gemaakte wijzigingen zullen jegens haar geen werking hebben, vanwege het ontbreken van wilsovereenstemming daarover. Met de advocaat van de maatschap wil ik graag overleggen over de situatie na het bevallingsverlof van cliënte.
3.2.7
Op 6 december 2018 schreef [appellante 2] namens de vakgroep nog een brief aan de advocaat van [geintimeerde 1] die ze afsloot met:

In de hoop op een verdere constructieve samenwerking met onze collega [geintimeerde 1] , verblijf ik, (…).
In de als reactie daarop verzonden e-mail van 19 december 2019 schreef de advocaat van [geintimeerde 1] onder meer dat:

de afspraken die thans gemaakt zijn rond het zwangerschapsverlof (…) ten aanzien van cliënte die zwanger is geworden tijdens de looptijd van het huidige contract, niet ten nadele van haar (kunnen) worden aangepast. (…)
Tijdens een wedstrijd kunnen de spelregels niet veranderd worden. (…)
In de loop van het voorjaar moeten we dan maar eens een plan van aanpak maken over de terugkomst van cliënte.
3.2.8
[geintimeerde 1] is bevallen van een kind.
3.2.9
Op 19 februari 2019 heeft (de advocaat van) [geintimeerde 1] aan (de advocaat van) [appellanten c.s.] geschreven:

In aanvulling op ons telefonisch onderhoud bericht ik u dat cliënte niet voornemens is om zich bij de beslissing van de overige maten neer te leggen.
(…)
Nu wordt er (…) gekozen voor het niet voortzetten van de maatschapsovereenkomst. (…)
In de overeenkomst van praktijkassociatie is voorzien in arbitrage”.
3.2.10
In een door [geintimeerde 1] met betrekking tot de afloop van de maatschapsovereenkomst tussen partijen aanhangig gemaakt arbitraal kort geding heeft het Scheidsgerecht Gezondheidszorg (hierna: scheidsgerecht) bij arbitraal vonnis in kort geding van 29 maart 2019 onder meer beslist:

5.1. Veroordeelt verweerders[hof: [appellanten c.s.] ]
om met eiseres[hof: [geintimeerden c.s.] ]
onderhandelingen te voeren om te komen tot voortzetting van de overeenkomst van maatschap en de voorwaarden waaronder.
5.2.
Bepaalt dat partijen zich gedurende de onderhandelingen zullen moeten[hof: ge-]
dragen overeenkomstig de bepalingen van de huidige maatschapsovereenkomst.
3.2.11
De tussen [geintimeerde 1] en [appellanten c.s.] bestaande maatschap en de door hun maatschap met het Ziekenhuis gesloten samenwerkingsovereenkomst zijn per 1 april 2019 geëindigd. Sindsdien werken [appellanten c.s.] op grond van een nieuwe maatschapsovereenkomst samen in het Ziekenhuis. Deze nieuwe maatschap is per 1 april 2019 aangegaan en [geintimeerde 1] is daarbij geen partij. Tussen het Ziekenhuis en de nieuwe maatschap is met ingang van 1 april 2019 een nieuwe samenwerkingsovereenkomst gesloten. Die samenwerkingsovereenkomst bepaalt onder meer in artikel 18 lid 1:

Gelet op de wettelijke eindverantwoordelijkheid van de Bestuurder voor de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening in het Ziekenhuis is de Bestuurder, ter effectuering van de in deze overeenkomst gemaakte afspraken, bevoegd om de Medisch Specialisten en/of de natuurlijke personen die door de Maatschap Anesthesiologie en/of de Medisch Specialisten worden ingezet ter uitvoering van deze overeenkomst aanwijzingen te geven die betrekking hebben op kwaliteit, veiligheid en ziekenhuisorganisatie. Deze personen nemen de aanwijzingen in acht. Indien een persoon in gebreke blijft een aanwijzing geheel of gedeeltelijk na te komen, kan [het ziekenhuis] de aanwijzing (doen) uitvoeren op kosten van de Maatschap Anesthesiologie”.
3.2.12
Tussen partijen heeft op 21 mei 2019 een mediationgesprek plaatsgevonden. De mediation is niet voortgezet.
3.2.13
Hoewel [geintimeerde 1] had aangegeven na haar zwangerschapsverlof per 1 juni 2019 beschikbaar te zijn voor haar werkzaamheden in het Ziekenhuis, hebben [appellanten c.s.] laten weten dat [geintimeerde 1] niet wordt toegelaten tot haar werkzaamheden.
3.2.14
In juli 2019 zijn partijen overeengekomen dat zij gezamenlijk een groepscoachingssessie op 21 september 2019 zullen volgen.
3.2.15
Bij beschikking van 28 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, het door [geintimeerden c.s.] gevraagde verlof verleend om het op 29 maart 2019 door het scheidsgerecht gewezen arbitraal vonnis in kort geding ten uitvoer te leggen.
3.2.16
In een op 2 september 2019 gedateerd schriftelijk standpunt heeft de Raad van Bestuur van het Ziekenhuis (hierna: Raad van Bestuur) onder meer geschreven:

Voor de RvB is van evident belang dat de goede zorg niet in gevaar komt en zij kan voldoen aan haar wettelijke eindverantwoordelijkheid voor de goede zorg op grond van de Wkkgz. (…)
Een en ander maakt dat de RvB indien en zodra op grond van een rechterlijke uitspraak mevrouw [geintimeerde 1] zou behoren te worden ingezet door [het ziekenhuis] Anesthesiologie [vestigingsplaats] op grond van de SOK, een onderzoek zal doen naar de vraag of de inzet van mevrouw [geintimeerde 1] verantwoord is in het licht van de goede zorg en de verplichtingen die de RvB heeft op grond van de Wkkgz. Hangende dat onderzoek ziet de RvB vooralsnog geen andere mogelijkheid dan dat zij dan voornemens zal zijn gebruik te maken van haar aanwijzingsbevoegdheid zoals vastgelegd in de SOK, om zo aan haar wettelijke verplichtingen te kunnen voldoen. (…)
De verhoudingen inmiddels kennende kan de RvB zich niet aan de indruk onttrekken dat het inzetten van mevrouw [geintimeerde 1] de verhoudingen dermate op spanning zet dat sprake zal zijn van een reële bedreiging van de goede zorg.
De RvB heeft de inspanningen van de vakgroep anesthesiologie als jonge samenwerkingspartner zeer gewaardeerd. Het is hen gelukt een volledig nieuwe vakgroep op te zetten en de anesthesiologisch zorg professioneel vorm te geven naar patiënten, collega medisch specialisten en organisatie. De RvB heeft gemerkt dat het ontstane interne geschil een negatieve uitwerking heeft op de werkvloer en de communicatie ook met aanpalende vakgroepen.
3.2.17
Op 18 september 2019 heeft in eerste aanleg de voorzieningenrechter bij het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden vonnis in kort geding op vordering van [geintimeerden c.s.] in hoofdlijn, als onmiddellijke voorziening bij voorraad in de zin van artikel 254 Rv:
I. [appellanten c.s.] geboden om op straffe van een dwangsom de verlopen
maatschapsovereenkomst na te leven door [geintimeerde 1] van 1 oktober 2019 tot 1 april
2020 in staat te stellen om haar werk als anesthesioloog in het Ziekenhuis op de
gebruikelijke wijze en voorwaarden te kunnen doen,
II. [appellanten c.s.] geboden om [geintimeerde 1] binnen 24 uur weer in de zakelijke e-
mailcorrespondentie inzake de maatschap en de werkzaamheden op te nemen,
III. [appellanten c.s.] geboden om [geintimeerde 1] binnen 24 uur alle notulen vanaf 1 april 2019
tot en met de datum van het vonnis van alle maatschapsvergaderingen te verstrekken,
IV. [appellanten c.s.] veroordeeld om van 1 oktober 2019 tot 1 april 2020 aan [geintimeerde 1]
maandelijks een winstvoorschot te betalen zoals gebruikelijk,
V. [appellanten c.s.] veroordeeld om de proceskosten van [geintimeerden c.s.] van de eerste
aanleg te betalen, begoot op € 1.718,01 en te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.18
Als begeleider van de groepscoachingssessie op 21 september 2019 schreef drs. [de begeleider van de groepscoachingssessie] (hierna: [de begeleider van de groepscoachingssessie] ) in zijn daarvan opgemaakte verslag te concluderen:

De verhoudingen zijn dermate geschaad, dat er geen sprake meer kan zijn van herstel, het is een onomkeerbaar proces

De maten geven zelf aan, dat ze niet meer samen willen werken met [roepnaam van geintimeerde 1][hof: [geintimeerde 1] ]

Ik heb in deze sessie zelf mogen constateren, dat [roepnaam van geintimeerde 1] alleen op haar eigen doelen blijft hameren en niet wil luisteren naar de gevoelens van haar collega’s. Ze vraagt steeds om feiten, en haalt die dan onderuit.

[roepnaam van geintimeerde 1] heeft een grenzeloos wantrouwen naar velen (haar collega’s, chirurgen, personeel, ook naar mij, voormalige mediators en advocaten etc.) (…)

Ik heb werkelijk alles geprobeerd, maar heb haar niet kunnen bewegen tot enige zelfreflectie: het ligt allemaal aan anderen en zij voelt zich voortdurend onbegrepen. Feedback naar haar gaat voortdurend terug richting afzender

Zij speelt voortdurend de kaarten van ‘aanklager” en slachtoffer’ uit, een dialoog is amper mogelijk

Het woord ‘sorry’ komt niet in haar vocabulaire voor, noch beschikt zij over enig politiek gevoel om de situatie te relativeren of neutraliseren

Zelfs na alle kritiek en emoties die daarbij horen vraagt zij aan het slot nog om een financiële afrekening ergens voor. Vrij gevoelloos, wat een timing!
(…)
Bij een veranderingsproces kijk ik altijd naar: Het zelfreflectief vermogen van mensen, hun `awareness` en het vermogen je eigen fouten in te zien. Dat is de eerste stap van verandering. Als die er al niet is, kun je niets beginnen.
En dat is in het geval van [roepnaam van geintimeerde 1] zo. Mét de duidelijke statements van de overige maatschapsleden is er maar 1 conclusie mogelijk: zo gauw mogelijk afscheid nemen van elkaar! Samen-werken lijkt, na wat ik tijdens deze sessie heb mogen waarnemen, niet mogelijk. [roepnaam van geintimeerde 1] vormt door het ontbreken van zelfreflectie, het niet aanvaarden van feedback en ingebakken wantrouwen een bedreiging voor het vertrouwen dat nodig is om met elkaar veilig te kunnen werken”.
3.2.19
Bij brief van 24 september 2019 heeft (de advocaat van) [appellanten c.s.] aan (de advocaat van) [geintimeerden c.s.] geschreven:

Het Scheidsgerecht heeft partijen bij arbitraal vonnis in kort geding van 29 maart 2019 veroordeeld tot het voeren van onderhandelingen over een nieuwe maatschapsovereenkomst waarbij partijen zich tevens moeten inspannen om het onderling vertrouwen te herstellen. Cliënten hebben naar aanleiding van het vonnis in kort geding van het Scheidsgerecht zowel via mediation als via deze groepscoaching getracht om het vertrouwen in uw cliënte te herstellen. Blindelings vertrouwen is een absolute basisvoorwaarde voor een goede samenwerking, zeker in het geval van onze cliënten als anesthesiologen. Zonder dit wezenlijke fundament komt de kwaliteit en de continuïteit van zorg direct in gevaar.
Helaas moet worden vastgesteld dat het vertrouwen tussen partijen onherstelbaar is beschadigd. Cliënten zullen daarom ook niet met uw cliënte (verder) onderhandelingen voeren om te komen tot voortzetting van de reeds verlopen maatschapsovereenkomst.
3.2.20
[geintimeerden c.s.] hebben bij brief van 25 september 2019 laten weten dat zij onverminderd nakoming van het bestreden vonnis wensen.
3.2.21
Bij e-mail van 25 september 2019 schreef drs. [de operationeel leidinggevende van de afdelingen recovery en OK-anesthesie] (hierna: [de operationeel leidinggevende van de afdelingen recovery en OK-anesthesie] ) aan de Raad van Bestuur:

Met alle respect voor het eerder verzoek vanuit de raad van bestuur ‘om de kalmte te bewaren, rustig af te wachten, en de juristen hun werk te laten doen’, (…) vind ik het toch noodzakelijk om de raad van bestuur te berichten over de mogelijke consequenties, dewelke het vonnis zou kunnen hebben, per 1 oktober 2019, op het goed functioneren van de OK-afdeling met name voor de medewerkers van de recovery en OK-anesthesie.
Als operationeel leidinggevende van deze afdelingen, maak ik mij hieromtrent ernstige zorgen en vind ik het mijn plicht u namens de medewerkers hieromtrent te berichten.
We zijn superblij met dokter [appellant 1] , dokter [appellante 2] , dokter [appellant 3] , dokter [appellante 5] en dokter [appellante 4] , de rust is terug gekeerd en het is opnieuw heel aangenaam en professioneel (samen)werken. We zijn dit huidig team van anesthesiologen heel dankbaar voor hun bijdrage en inzet hiertoe en we willen vanuit de recovery en OK-anesthesiemedewerkers dit absoluut zo houden. We mogen er niet aan denken, dat dit vonnis zou kunnen leiden tot een nieuwe uitstroom aan anesthesiologen, met een mogelijke terugkeer naar de situatie van 2015.
(…)
Ik zou u heel beleefd willen vragen om alles in het werk te stellen om te voorkomen dat op 1 oktober 2019, dat ene dominoblokje valt, want dan kan ik niet instaan voor de gevolgen op mijn afdelingen.
U weet dat wij heel erg onder druk staan (…)
Ik heb hiertoe de laatste dagen diverse bilaterale gesprekken gehouden op mijn afdelingen en ik kan u stellen dat medewerkers zich ernstig zorgen maken over een (goede) samenwerking met dr [geintimeerde 1] (…).
3.2.22
De Raad van Bestuur heeft op 27 september 2019 aan de maatschap het tijdelijk aanwijzingsbesluit opgelegd dat [geintimeerde 1] hangende een door de Raad van Bestuur uit te voeren onderzoek naar de verhoudingen en de inzetbaarheid van [geintimeerde 1] ten aanzien van de anesthesiologische zorgverlening, niet mag worden ingezet voor de anestesiologische zorg in het Ziekenhuis:

Naar aanleiding van een procedure bij het Scheidsgerecht gezondheidszorg, een vonnis van de voorzieningenrechter van 18 september jl alsmede de nodige correspondentie over en weer is duidelijk dat er een probleem bestaat tussen de maatschap anesthesiologie en mevrouw [geintimeerde 1] , anesthesioloog. Gezien de recente berichtgeving omtrent het resultaat van de groepscoaching van afgelopen zaterdag 21 september jl is die problematiek compleet.
(…)
De raad van bestuur ziet zich genoodzaakt, zoals bepaald in art 4, lid 1 sub b Wkkgz, zich te vergewissen of de inmiddels ontstane situatie en de onderlinge verhoudingen van dien aard zijn dat mevrouw [geintimeerde 1] daadwerkelijk ingezet zou kunnen worden. De raad van bestuur maakt in dat kader gebruik van haar aanwijzingsbevoegdheid zoals vastgelegd in artikel 18 van de Samenwerkingsovereenkomst met de maatschap anesthesiologie. Het betreft een aanwijzing aan de gehele maatschap anesthesiologie en iedere anesthesioloog in het bijzonder mevrouw [geintimeerde 1] niet in te zetten ten behoeve van de anesthesiologische zorg in het ziekenhuis [het ziekenhuis] hangende het onderzoek door de raad van bestuur naar de verhoudingen en inzetbaarheid daarbij van mevrouw [geintimeerde 1] ten aanzien van de anesthesiologische zorgverlening.
Het onderzoek zal worden voorbereid en het streven is op korte termijn het onderzoek uitgevoerd te hebben.
3.2.23
Blijkens het tot [geintimeerde 1] gerichte besluit van 30 september 2019 is de Raad van Bestuur onder soortgelijke overwegingen gekomen:

(…) tot het volgende besluit.
(…)
U heeft geen civielrechtelijke verbinding meer met [het ziekenhuis] anders dan dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de maatschap u kennelijk dient in te zetten al dan niet na re-integratie.
Wij begrijpen van uw advocaat dat u niet bereid zou zijn vrijwillig aan het niet verschijnen om te komen werken en het zich onthouden van contact met ziekenhuispersoneel te voldoen. Uw e-mail gericht aan ziekenhuispersoneel d.d. 26 september te 15:00 uur bevestigt dat.
In ons overleg van deze morgen geeft u dat nogmaals aan en ook dat u zich onvoldoende kan vinden in de door ons voorstelde route. Wij realiseren ons dat het jegens u een vergaande maatregel is die wij niet lichtvaardig nemen. De raad van bestuur is echter mede gezien uw reactie helaas genoodzaakt u per 1 oktober as. een tijdelijk terreinverbod, de terreinen van het ziekenhuis en de gebouwen te betreden, op te leggen alsook een tijdelijk contactverbod met ziekenhuispersoneel in afwachting van een door de raad van bestuur uit te voeren onderzoek. Onderdeel van het onderzoek zal eveneens zijn dat u uw verhaal kunt doen. Het onderzoek zal worden voorbereid en het streven is op korte termijn het onderzoek uitgevoerd te hebben.
Voor zover noodzakelijk kan voorgaande ook worden geacht een tijdelijke aanwijzing voor zover noodzakelijk te zijn. (…) Uiteraard is voor de zorg van uw persoon zelf het ziekenhuis altijd beschikbaar. Om te komen werken, te bellen of te mailen met/aan ziekenhuispersoneel e.d. nadrukkelijk niet.
3.2.24
Bij dagvaardingsexploot van 14 oktober 2019 hebben [geintimeerden c.s.] een kort geding tegen onder meer [de begeleider van de groepscoachingssessie] ingeleid bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar.
Bij op 5 november 2019 gewezen vonnis heeft die voorzieningenrechter afgewezen de vordering van [geintimeerden c.s.] , die in hoofdlijn inhield dat de voorzieningenrechter [de begeleider van de groepscoachingssessie] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis op verbeurte van dwangsommen zal gebieden om zijn verslag en conclusies over [geintimeerde 1] naar aanleiding van de groepscoachingssessie op 21 september 2019 schriftelijk in te trekken en zal verbieden om deze anderszins te verspreiden.
3.2.25
[geintimeerden c.s.] hebben [appellanten c.s.] op 25 oktober 2019 bij deurwaardersexploot gesommeerd om de volgens [geintimeerden c.s.] verbeurde dwangsommen en het voorschot op de maatschapswinst voor de maand oktober 2019 te voldoen. [geintimeerde 1] heeft vervolgens op 28 oktober 2019 executoriale derdenbeslagen laten leggen onder de besloten vennootschappen van [appellanten c.s.] en onder de Coöperatieve Rabobank U.A. ten laste van [appellanten c.s.]
3.2.26
Bij dagvaardingsexploot van 5 november 2019 hebben [appellanten c.s.] een kort geding tegen [geintimeerden c.s.] ingeleid bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg. Voor zover hier relevant vorderen [appellanten c.s.] daarin in hoofdlijn dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. de in het bestreden vonnis opgelegde dwangsommen zal opheffen, opschorten of
verminderen,
b. de op 28 en 31 oktober 2019 gelegde executoriale beslagen (voor betaling van
verbeurde dwangsommen en een voorschot op de maatschapswinst) zal opheffen, al
dan niet tegen een te stellen bankgarantie,
c. [geintimeerden c.s.] op verbeurte van een dwangsom zal verbieden verdere
executiemaatregelen te treffen,
alles met veroordeling van [geintimeerden c.s.] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente. De mondelinge behandeling van dit kort geding staat gepland op dinsdag 26 november 2019, de dag waarop dit arrest wordt gewezen
3.2.27
De Raad van Bestuur heeft op 15 november 2019 haar eerdere tijdelijke aanwijzing aan de maatschap omgezet in een definitief aanwijzingsbesluit. Dat besluit vermeldt onder meer:

De raad van bestuur heeft (…) via de wetenschappelijke vereniging (Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie) de heer prof dr. [de deskundige aan de zijde van de Raad van Bestuur van het ziekenhuis] bereid gevonden onderzoek te doen naar gevolgen voor de goede zorg meer specifiek de samenwerking met en de inzetbaarheid van mevrouw [geintimeerde 1] ten aanzien van de vakgroep anesthesiologie één en ander in het kader van de verplichtingen van de raad van bestuur conform de Wkkgz (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg).
(…)
De heer [de deskundige aan de zijde van de Raad van Bestuur van het ziekenhuis] heeft op 11 november jl zijn eindrapportage uitgebracht aan de raad van bestuur. Hierbij adviseert hij de raad van bestuur dat het onverantwoord is om de maatschap anesthesiologie toe te staan uitvoering te geven aan het vonnis van de voorzieningenrechter gezien de kwaliteit en veiligheid een en ander conform de Wet Kwaliteit, Klachten en Geschillen in de Zorg. Hij adviseert de raad van bestuur mevrouw [geintimeerde 1] door u niet te laten inzetten om uitvoering te geven aan de samenwerkingsovereenkomst zoals die tussen uw maatschap en ons ziekenhuis geldt.
(…)
Gelet op het advies van de heer [de deskundige aan de zijde van de Raad van Bestuur van het ziekenhuis] van 11 november jl, gehoord hebbende het stafbestuur en hetgeen u tijdens het gesprek op 13 november 2019 naar voren heeft gebracht, alsmede de schriftelijke reacties van mevrouw [geintimeerde 1] d.d. 12, 13 en 14 november jl. komt de raad van bestuur tot het volgende besluit.
Naar aanleiding van een procedure bij het Scheidsgerecht gezondheidszorg, een vonnis van de voorzieningenrechter van 18 september jl alsmede de nodige correspondentie over en weer is duidelijk dat er een probleem bestaat tussen de maatschap anesthesiologie en mevrouw [geintimeerde 1] , anesthesioloog. Mevrouw [geintimeerde 1] is al lange tijd niet werkzaam binnen ons ziekenhuis. De diverse (lopende) juridische procedures alsmede beslagleggingen laten een verharding van de problematiek zien. De raad van bestuur maakt zich ernstige zorgen over de goede zorg zoals die geleverd dient te worden binnen de ziekenhuismuren indien en zodra de maatschap anesthesiologie en mevrouw [geintimeerde 1] bij wege van kennelijk een veroordeling veilige patiëntenzorg dienen te leveren. De signalen daartoe vanaf de werkvloer zijn zeer divers en toenemend in aantal en vraagt om duidelijkheid op korte termijn.
De raad van bestuur heeft haar onderzoek gedaan op grond van de Wkkgz waarbij van evident belang is dat de goede zorg, de veiligheid en de continuïteit van de zorg niet in gevaar mag komen en zij kan voldoen aan haar wettelijke eindverantwoordelijkheid voor de goede zorg op grond van deze Wkkgz. Dat verlangt de IGJ ook van de raad van bestuur.
De raad van bestuur ziet zich genoodzaakt de hierboven genoemde tijdelijke aanwijzing op grond van artikel 18 van de samenwerkingsovereenkomst aan u definitief en permanent te maken aan de gehele maatschap anesthesiologie en iedere anesthesioloog in het bijzonder, De raad van bestuur heeft besloten dat het u niet is toegestaan om mevrouw [geintimeerde 1] in te zetten voor het verlenen van medisch specialistische zorg in de breedste zin van het woord op grond van de samenwerkingsovereenkomst die ons ziekenhuis met uw maatschap heeft.
3.2.28
[geintimeerde 1] heeft bij gelegenheid van het pleidooi meegedeeld dat zij tot 1 oktober 2019 (definitief) een arbeidsongeschiktheidsuitkering van Movir heeft ontvangen en dat zij sindsdien voorschotten van Movir ontvangt die zij mogelijk zal moeten terugbetalen (naar het hof begrijpt: indien zij over de periode vanaf 1 oktober 2019 alsnog inkomsten uit de maatschap ontvangt).
3.3
In dit hoger beroep formuleren [appellanten c.s.] zeven grieven en vorderen [appellanten c.s.] in hoofdlijn dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest het bestreden kort geding vonnis van 18 september 2019 zal vernietigen en opnieuw recht doende:
a. de vordering van [geintimeerden c.s.] alsnog zal afwijzen en [geintimeerden c.s.] zal veroordelen
in de proceskosten van de beide instanties, te vermeerderen met nakosten en
wettelijke rente,
b. [geintimeerden c.s.] hoofdelijk zal veroordelen tot terugbetaling van wat [appellanten c.s.] ter
uitvoering van het bestreden vonnis aan [geintimeerden c.s.] hebben voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.4
[geintimeerden c.s.] weerspreken het hoger beroep en concluderen in hoofdlijn dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en [appellanten c.s.] zal veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
3.5
[appellanten c.s.] leggen met hun aangevoerde grieven 2 tot en met 7 en hun in hoger beroep geformuleerde eis, de bij het bestreden vonnis toegewezen voorzieningen I. tot en met V. in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor. Bij gebreke van daartegen ingesteld (incidenteel) hoger beroep ligt de (inleidende) vordering van [geintimeerden c.s.] niet ter beslissing aan het hof voor zover de voorzieningenrechter die heeft afgewezen.
3.6
[geintimeerden c.s.] baseren hun vorderingen in de kern op het standpunt dat [appellanten c.s.] [geintimeerde 1] op grond van hun maatschapsverhouding, het arbitraal vonnis in kort geding van het scheidsgerecht en/of het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter tot haar werk als anesthesioloog in het Ziekenhuis moeten toelaten en dat [appellanten c.s.] de daarmee samenhangende verplichtingen tegenover [geintimeerden c.s.] moeten nakomen. [appellanten c.s.] beroepen zich wel op een door [geintimeerde 1] ’s wijze van bejegening en communiceren ontstane vertrouwenskwestie, maar volgens [geintimeerden c.s.] is er geen beletsel voor een verdere samenwerking en moet haar in elk geval de kans worden geboden om tijdens een periode van verdere samenwerking te bewijzen dat die samenwerking mogelijk en verantwoord is. Vakgroepvoorzitter [appellante 2] schreef nog in haar brief van 12 september 2018 aan de toen zieke [geintimeerde 1] :

Weet dat er een hele vakgroep en werkvloer wacht op een herboren [roepnaam van geintimeerde 1][Hof: [geintimeerde 1] ]
die weer vol werkplezier in haar vertrouwde nest wederom aan de slag kan.
De al sinds januari 2016 als anesthesioloog in het Ziekenhuis werkzame [geintimeerde 1] hoort volgens [geintimeerden c.s.] ten minste een reële kans te krijgen om het voor een verdere samenwerking nodig geachte vertrouwen terug te winnen. [geintimeerden c.s.] wijzen er op dat de uitoefening van haar vak in het Ziekenhuis voor [geintimeerde 1] van groot belang is, niet alleen als kostwinner maar ook voor het behoud van haar vaardigheden en BIG-registratie.
3.7
[appellanten c.s.] baseren hun verweer in de kern op het standpunt dat de tussen partijen gesloten maatschapsovereenkomst en de door hun voormalige maatschap met het Ziekenhuis gesloten samenwerkingsovereenkomst inmiddels zijn geëindigd. [appellanten c.s.] betogen dat zij de veroordeling door het scheidsgerecht zijn nagekomen en dat die veroordeling na de mislukte mediation en groepscoachingssessie is uitgewerkt. Volgens [appellanten c.s.] is de voor de patiëntveiligheid op de werkvloer benodigde onderlinge vertrouwensrelatie door [geintimeerde 1] ’s problematische communicatie en bejegening en door de escalatie van de problemen door de juridische verwikkelingen inmiddels onherstelbaar beschadigd. [appellanten c.s.] menen dat de besluiten die de Raad van Bestuur op basis van haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening in het Ziekenhuis heeft gegeven, nakoming van de veroordelingen voor haar bovendien feitelijk onmogelijk maken.
3.8
Reeds gezien de aard van de door [geintimeerden c.s.] gevorderde voorzieningen oordeelt het hof het belang daarbij voldoende spoedeisend voor behandeling in kort geding. [appellanten c.s.] betwisten dat overigens ook niet.
3.9
Voor zover [geintimeerden c.s.] door het scheidsgerecht gegeven beslissingen als vaststaand althans uitgangspunt inroepen, miskennen [geintimeerden c.s.] dat het een arbitraal vonnis in kort geding betreft. Die kort gedinguitspraak bevat geen beslissingen met gezag van gewijsde, maar alleen voorlopige oordelen of ordemaatregelen.
3.1
[geintimeerden c.s.] beroepen zich op een afspraak die gemaakt zou zijn toen zij de met ingang van januari 2016 voor onbepaalde tijd overeengekomen maatschapsovereenkomst ‘inruilde’ voor de met ingang van 1 januari 2018 voor bepaalde tijd tot 1 april 2019 gesloten maatschapsovereenkomst en die een toegezegde verlenging voor onbepaalde tijd zou inhouden. De stellingen en stukken van partijen bevatten echter geen concrete aanknopingspunten die een dergelijke afspraak kunnen staven.
Voor zover [geintimeerden c.s.] doelen op artikel 2 lid 2 van de (hiervoor onder rov. 3.2.2 geciteerde) schriftelijke maatschapsovereenkomst wijst die bepaling slechts op een inspanningsverplichting voor de zittende leden van de maatschap om overeenstemming te bereiken over een met ingang van 1 april 2019 voor onbepaalde tijd te sluiten maatschapsovereenkomst. Daarin ligt geen resultaatsverplichting doch ‘slechts’ een inspanningsverplichting besloten.
3.11
Voorshands oordelend naar de actuele toestand wordt duidelijk dat niet getwijfeld wordt aan de werklust en technische vakkundigheid van [geintimeerde 1] , die ook ondersteuning vindt in met name door [geintimeerde 1] ingebrachte schriftelijke verklaringen.
[appellanten c.s.] achten evenwel de onderlinge vertrouwensrelatie met [geintimeerde 1] onherstelbaar beschadigd. Voor zover [appellanten c.s.] dat baseren op de omstandigheid dat [geintimeerde 1] met het oog op een besproken aanpassing van de tussen hen geldende zwangerschapsregeling een advocaat heeft ingeschakeld, kan het hof [appellanten c.s.] daarin echter niet volgen. Voor zover [appellanten c.s.] dat baseren op met name aan [geintimeerde 1] toerekenbare communicatieproblemen en bejegeningsincidenten, het stranden van het ingezette mediationtraject, de bevindingen tijdens de groepscoaching en de escalatie van het conflict door de opeenvolging van juridische procedures en maatregelen, oordeelt het hof die opstelling van [appellanten c.s.] in het licht van de stellingen en de over en weer ingebrachte stukken niet onbegrijpelijk.
Daar komt als voor dit kort geding reeds beslissende omstandigheid bij dat het voor [appellanten c.s.] als gevolg van het door de Raad van Bestuur gegeven tijdelijke aanwijzingsbesluit van 27 september 2019 en tijdelijke terrein- en contactverbod van 30 september 2019 op 1 oktober 2019 feitelijk niet mogelijk was om [geintimeerde 1] in de gelegenheid te stellen haar werkzaamheden uit te voeren. Gelet op het door de Raad van Bestuur inmiddels genomen definitieve aanwijzingsbesluit van 15 november 2019 moet die inzet voorlopig niet mogelijk worden geacht. Voor zover [geintimeerden c.s.] menen dat de Raad van Bestuur deze besluiten alleen heeft genomen omdat [appellanten c.s.] dat wilden, vindt dat onvoldoende steun in de ingebrachte stukken en wordt dat onvoldoende aannemelijk. Op grond van de over en weer ingebrachte standpunten en stukken kan het hof die door de Raad van Bestuur genomen besluiten in het licht van haar eigen positie en verantwoordelijkheid niet onbegrijpelijk of onredelijk oordelen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat, mede gelet op het verhandelde ter zitting en ter zitting verkregen indrukken, de verhoudingen tussen partijen door hun gedragingen over en weer inmiddels ook zodanig vertroebeld en beschadigd zijn, dat een zinnige en verantwoorde samenwerking tussen partijen feitelijk voorlopig niet (meer) wenselijk moet worden geacht. Het hof ziet dit ook bevestigd in meerdere ingebrachte schriftelijke verklaringen, waarbij het hof onder meer gewicht toekent aan de (hiervoor onder rov. 3.2.21 geciteerde) e-mail van 25 september 2019 van [de operationeel leidinggevende van de afdelingen recovery en OK-anesthesie] .
Reeds om die reden kan het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter niet in stand blijven.
3.12.
Verder kan het hof er gezien de in ons civiele recht besloten uitgangspunten van contractvrijheid en partijautonomie, niet aan voorbijzien dat de tussen [geintimeerde 1] en [appellanten c.s.] bestaande maatschap en de door hun maatschap met het Ziekenhuis gesloten samenwerkingsovereenkomst inmiddels zijn geëindigd. [appellanten c.s.] werken inmiddels zonder [geintimeerde 1] in het kader van een nieuwe maatschap en op grond van een nieuwe samenwerkingsovereenkomst samen in en met het Ziekenhuis. Dat ingevolge artikel 2.2 van de oude maatschapsovereenkomst op partijen een inspanningsplicht rustte om overeenstemming te bereiken over een nieuwe maatschapsovereenkomst, voert niet tot een ander oordeel. Er zijn meerdere inspanningen gepleegd maar die hebben geen resultaat gehad.
Hoewel het hof het belang van [geintimeerden c.s.] bij toewijzing van de gevorderde voorziening I. onderkent, oordeelt het hof in het licht van de hierboven geschetste onmogelijkheid van [appellanten c.s.] om aan het betreffende gebod te voldoen, die vordering niet toewijsbaar. Het hof zal de gevorderde voorziening I. (alsnog) afwijzen.
3.12
Nu het hof de gevorderde voorziening I. zal afwijzen, treft de in het verlengde daarvan liggende (hiervoor onder rov. 3.2.17 bedoelde) vorderingen II. tot en met V. hetzelfde lot.
3.13
Nu partijen niets aanvoeren dat een ander oordeel rechtvaardigt, komt het hof tot de slotsom dat de door [appellanten c.s.] aangevoerde grieven 2 tot en met 7 slagen en leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis in kort geding. Het hof zal dat vonnis vernietigen en de vordering van [geintimeerden c.s.] alsnog volledig afwijzen en de in het ongelijk te stellen [geintimeerden c.s.] veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
3.14
Nu het aanhangige kort geding met dit arrest wordt beëindigd, blijft de door [appellanten c.s.] ingestelde provisionele vordering die gericht is op het verkrijgen van een voorlopige voorziening voor de periode tot aan dit te wijzen arrest, verder buiten behandeling.
3.15
Het hof beslist als volgt.

4.De uitspraak in kort geding

Het hof:
vernietigt het beroepen vonnis in kort geding van 18 september 2019 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, en doet opnieuw recht:
wijst de vorderingen van [geintimeerden c.s.] (alsnog) af;
veroordeelt [geintimeerden c.s.] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellanten c.s.] op
- voor de eerste aanleg: € 297,-- aan griffierecht en € 980,-- aan salaris advocaat,
- voor het hoger beroep: € 104,54 aan dagvaardingskosten, op € 324,-- aan griffierecht
en op € 3.222,-- aan salaris advocaat,
- en voor wat betreft de nakosten: € 157,-- als geen betekening plaatsvindt of € 239,--
vermeerderd met de explootkosten als niet binnen veertien dagen na de datum van dit
arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van
dit arrest heeft plaatsgevonden,
- en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [geintimeerden c.s.] hoofdelijk, met dien verstande dat als en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om al hetgeen [appellanten c.s.] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geintimeerden c.s.] hebben voldaan aan [appellanten c.s.] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
verklaart deze betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en J.M.W. Werker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 november 2019.
griffier rolraadsheer