ECLI:NL:GHSHE:2019:4338

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
200.233.260_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over arbeidsongeschiktheidsverzekering en recht op uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de beslissing van Loyalis Schade N.V. betreffende haar arbeidsongeschiktheidsuitkering. [appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd om Loyalis te veroordelen haar een uitkering te verstrekken, terwijl Loyalis in reconventie terugbetaling van een eerder verstrekte re-integratieuitkering eiste. De rechtbank Limburg heeft in haar vonnis van 13 december 2017 geoordeeld dat er geen objectieve herbeoordeling in bezwaar heeft plaatsgevonden en dat [appellante] niet voldoende heeft onderbouwd dat zij recht heeft op een ASU-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid. Het hof heeft in hoger beroep de grieven van [appellante] beoordeeld, waarbij zij aanvoerde dat de medische oordelen van Loyalis onjuist waren en dat de geduide functies niet geschikt waren. Het hof oordeelt dat de door Loyalis ingeschakelde artsen adequaat hebben gehandeld en dat de geduide functies passend zijn. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer gerechtshof 200.233.260
(zaaknummer rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht C/03/234259)
arrest van 26 november 2019
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. B.F. Desloover,
tegen:
de naamloze vennootschap
Loyalis Schade N.V., handelend onder de naam Loyalis Verzekeringen,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
hierna: Loyalis,
advocaat: mr. B. Holthuis.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 13 december 2017 dat de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 7 februari 2018,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- een akte van [appellante] met één productie,
- en een antwoordakte van Loyalis (met producties).
2.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3.
[appellante] vordert in het hoger beroep – samengevat – vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog toewijzing van haar vorderingen met veroordeling van Loyalis in de proceskosten.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.
[appellante] is vanaf 1978 tot in 2004 in Nederland werkzaam geweest als docent onderwijs allochtone levende talen (OALT). Vanaf 2 augustus 2004 tot 28 december 2007 heeft [appellante] een WW-uitkering en een bovenwettelijke uitkering ontvangen. Per 20 oktober 2009 heeft [appellante] zich ziekgemeld.
3.2.
[appellante] heeft bij Loyalis een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: ASU-verzekering) lopen. Loyalis voert deze verzekering uit in opdracht van het Ministerie van Onderwijs. De Aansluitende Uitkering (hierna: ASU-uitkering) van [appellante] liep tot 28 december 2012. Op 29 december 2012 is aan [appellante] een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend in verband met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
3.3.
In het kader van de ASU-uitkering heeft – met als (peil)datum in het geding 1 september 2015 – een herbeoordeling plaatsgevonden. Voor de medische herbeoordeling heeft verzekeringsarts [de verzekeringsarts 1] (verder: de verzekeringsarts) medische gegevens opgevraagd bij Porta Groep [vestigingsnaam] , een psychisch expertise onderzoek aangevraagd bij Psyon - welke is afgenomen door psychiater [de psychiater 1] (verder: [de psychiater 1] ) - en een sociaal biografische anamnese laten afnemen door psycholoog [de psycholoog 1] . De arbeidsdeskundige herbeoordeling heeft plaatsgevonden door arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 1] (verder: de arbeidsdeskundige).
3.4.
[de psychiater 1] heeft kennis heeft genomen van de volgende informatie:
- neuroloog [de neuroloog] van 5 december 2014,
- huisarts [de huisarts] van 16 december 2012 en 24 januari 2015,
- psycholoog [de psycholoog 2] van de Porta groep van 7 april 2015,
- reumatoloog [de reumatoloog] van 9 mei 2011,
- psychiater [de psychiater 2] van de BAVO groep van 10 juni 2001,
- psychotherapeut [de psychotherapeut] van [Praktijk Psychotherapie] Praktijk Psychotherapie van 3 oktober 2005,
- de Bora praktijk voor psychiatrie en psychotherapie van 29 september 2012,
- arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 1] van 16 augustus 2012
- het rapport en de FunctioneleMogelijkhedenLijst (verder: de FML) van de verzekeringsarts [de verzekeringsarts 2] van 9 februari 2013 en 29 februari 2013.
Vervolgens heeft hij tweemaal met [appellante] gesproken. Vervolgens heeft hij zijn bevindingen in zijn rapportage van 24 juni 2015 opgenomen. In deze rapportage staat, voor zover hier van belang:
SAMENVATTING EN BESCHOUWING
Bij het psychiatrisch onderzoek wordt behoudens een wat theatrale presentatie geen relevante afwijkingen gevonden. Als onderhoudende factoren voor de klachten lijken de volgende van belang: * negatieve spiraal waarin betrokkene weinig of geen plezierige activiteiten meer onderneemt, sociale contacten vermijdt, beperkte dag invulling en zingeving heeft, waardoor de klachten in stand worden gehouden, dan wel verergeren.
Met betrekking tot de objectiveerbaarheid van de klachten kom ik tot de volgende afweging. De klachten kunnen mijn inziens deels begrepen worden vanuit een normale invoelbare reactie op de geschetste psychosociale stressoren. Het onderzoek toont echter diverse inconsistenties, de klachtenpresentatie is op meerdere punten atypisch en niet passend bij bekende pathofysiologische patronen binnen de psychiatrie en/of zijn de klachten niet objectiveerbaar. (…)
Hoewel deze bevindingen afzonderlijk niet concluderend hoeven te zijn, is juist de combinatie suspect voor symptoom aggravatie. De klachten mogen daarom niet zondermeer vertaald worden naar een psychiatrische stoornis. De algemene presentatie en activiteitenniveaus die betrokkene aangeeft geven evenwel geen aanleiding om een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld te veronderstellen, zoals bijvoorbeeld een -klinisch merkbare- ernstige depressieve stoornis of posttraumatische stressstoornis. Of de klachten bewust of onbewust worden aangezet valt op basis van dit onderzoek niet uit te maken. Ik adviseer dan ook om de gepresenteerde klachten vooral te interpreteren in het licht van een aanpassingsproblematiek aan de huidige complexe sociale situatie. In termen van de DSM-classificatie is daarmee sprake van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis. (...) Betrokkene heeft een beperkte daginvulling waardoor zij in een negatieve spiraal blijft zitten en de stemmings- en angstklachten in stand worden gehouden en/of versterkt worden. De klachten voldoen mijn inziens niet aan de criteria van een (klinische) depressieve stoornis volgens de DSM-IV-criteria aangezien de depressieve stemming niet geobjectiveerd worden bij het psychiatrische onderzoek, zo is er geen sprake van vermoeidheid, concentratieproblemen of psychomotore remming en moduleert het affect adequaat. (...) De klachten voldoen mijn inziens niet aan de criteria voor een posttraumatische stressstoornis, aangezien de klachten van herbelevingen zoals hierboven beschreven en verhoogde prikkelbaarheid niet geobjectiveerd kunnen worden en er geen duidelijke aanwijzingen zijn voor vermijding van zaken of situaties die gerelateerd zijn aan het trauma. Mijn inziens is er geen sprake van een paniekstoornis met agorafobie of psychotische stoornis, aangezien de stemming en slaapklachten op de voorgrond staan. Vanwege de beschreven problemen met betrouwbaarheid van de anamnese moet de persoonlijkheidsdiagnostiek worden uitgesteld. Gezien het feit dat betrokkene tot aan de huidige ziekmelding op diverse levensgebieden altijd zonder grote problemen gefunctioneerd lijkt te hebben, lijkt een persoonlijkheids-stoornis echter niet waarschijnlijk.
DSM-IV-TR
Op basis van de DSM-IV-TR classificatie is de diagnose als volgt.
As I : 309.9 aanpassingsstoornis, niet gespecificeerd (hoofddiagnose).
As II : 799.9 uitgestelde diagnose
As III : V71.09 geen diagnose.
As IV : Beperkte dag structuur/zingeving.
As V : Gaf score 70 (huidige).
(…)
In algemene zin is een aanpassingsstoornis op te vatten als lichte problematiek die niet gepaard gaat met ernstige beperkingen. In het geval van betrokkene lijkt de meest plausibele en consistente beperking dan ook gelegen in de aggraverende klachtenpresentatie als zodanig waarbij de neiging om de huidige stressvolle omstandigheden niet zozeer actief aan te pakken als wel te vertalen in een uitgebreid klachtenpatroon, zou kunnen worden opgevat als een passieve manier van coping. Het onderzoek geeft geen aanleiding om beperkingen te veronderstellen binnen de items: vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht, herinneren, inzicht in eigen kunnen, doelmatig handelen, zelfstandig handelen, handelingstempo, emotionele problemen van anderen hanteren, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten, samenwerken en vervoer. (...)
3.5.
Verzekeringsarts [de verzekeringsarts 1] heeft, nadat hij kennis had genomen van de informatie van huisarts [de huisarts] van 24 januari 2015, [appellante] van 11 februari 2014, psycholoog [de psycholoog 2] van de Porta groep van 7 april 2015, psychiater [de psychiater 1] van 24 juni 2015, de dochter van [appellante] - [de dochter van appellante] - van 25 juni 2015, het ziekmeldingsformulier van 17 november 2014 en arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 1] van 28 maart 2013, [appellante] op 23 juli 2015 thuis bezocht. De verzekeringsarts heeft zijn bevindingen in zijn rapportage van 27 juli 2015 vastgelegd. In deze rapportage staat, voor zover hier van belang:
Weging:
Betrokkene werd bij de vorige beoordeling volledig arbeidsongeschikt geacht, omdat er geen functies te duiden waren. In het recente psychiatrische expertise onderzoek worden geen aanwijzingen gevonden voor een ernstige stoornis. (…) Uit het eigen onderzoek blijkt evenmin het bestaan van een ernstige aandoening. Er bestaat derhalve geen ernstige aandoening in de vorige FML van 09-02-2013 worden beperkingen beschreven, die uitgaan van een ernstige psychiatrische stoornis. Deze zijn derhalve niet meer aan de orde. Het betreft de beperkingen in rubriek I van het persoonlijk functioneren voor het item 1.1 het concentreren van de aandacht en voor de items specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid 9.2 en 9.5. De andere beperkingen in rubriek I en II zijn passend bij de huidige aandoening en de klachten van betrokkene. De beperkingen door dynamische en statische activiteiten in de FML van 09-02-2013 zijn wat zwaar aangezet, daar er bij het lichamelijke onderzoek nu nauwelijks afwijkingen gevonden worden. In ieder geval is er geen onderbouwing van de beperkingen voor tillen en duwen tot 5 kg. Maximaal het normale tot 15 kg is mogelijk met de verdere restricties van frequent lichte en zware lasten hanteren. Aangezien er geen afwijkingen zijn in de schouders en armen is er geen reden het reiken te beperken zoals dit in de FML van 09-02-2013 is gedaan. Deze beperking is vervallen. De andere diagnoses leveren geen andere beperkingen in de zin van het FML op. Een urenbeperking was en is niet aan de orde. Om de negatieve spiraal, waarin betrokkene zit door inactiviteit en zinloosheid, te doorbreken is re-integratie juist een probaat middel. Zelfs het doen van vrijwilligers werk, hetgeen een eerste stap kan zijn, levert een zinvolle dagbesteding op. Begeleiding door haar psycholoog kan hierbij een ondersteunend effect hebben. Wel dient voor dit traject veel tijd uit te worden getrokken.

5.Conclusie en Beperkingen

Er is sprake van functionele beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek en deze zijn gedeeltelijk structureel van aard. Betrokkene is belastbaar, maar er dient rekening gehouden te worden met beperkingen. Voor een precieze benoeming van de beperkingen wordt verwezen naar het bijgevoegde FML.

6.Prognose

De vastgestelde beperkingen zijn gedeeltelijk blijvend van aard. Verbeteringen kunnen in een periode van 9-12 maanden bestaan bij een geslaagde behandeling. (...)

3.6.
In de rapportage van arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 1] van 27 augustus 2015 staat, voor zover hier van belang:
1. Vraagstelling:
Gevraagd wordt te onderzoeken of er voor cliënt passende functies te duiden zijn, aan de hand van de persoonlijke gegevens en de belastbaarheid van cliënt volgens de medische rapportage van 27.07.2015 en de daarbij behorende Functie Mogelijkheden Lijst van de verzekeringsarts dr. [de verzekeringsarts 1] om vervolgens tot een theoretische schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid te komen.
Het geldt een herbeoordeling ASU. (...)
2.2.1
Reden uitval (beschouwing arts)
(...) In het recente psychiatrische expertise onderzoek worden geen aanwijzingen gevonden voor een ernstige stoornis. De onderhoudende factor was de afwezigheid van een zinvolle dag besteding, weinig zingeving en weinig sociale contacten. ... Uit het eigen onderzoek blijkt evenmin het bestaan van een ernstige aandoening. Er bestaat derhalve geen ernstige aandoening. In de vorige FML van 09-02-2013 worden beperkingen beschreven, die uitgaan van een ernstige psychiatrische stoornis. Deze zijn derhalve niet meer aan de orde. (...)
3.1
Bespreking Functionele Mogelijkheden lijst
Met cliënt is de FML doorgenomen en met haar is de FML van nu met de FML van 2013 vergeleken Client geeft aan, dat zij het niet eens is met de beoordeling. Ze is van mening, dat de klachten zijn toegenomen, ook omdat ze weer 2 jaar ouder is geworden. Vooral valt ze over het feit, dat dr. [de verzekeringsarts 1] aangeeft, dat cliënt geen problemen meer heeft met concentreren.
3.1.1
Telefonisch overleg met dr. [de verzekeringsarts 1] d.d. 21.08.2015
Omdat cliënt specifiek aangaf grote moeite te hebben met concentreren heb ik daarover contact gezocht met dr. [de verzekeringsarts 1] . Hij bevestigt, dat hij van mening is dat de klachten op dat gebied zijn afgenomen en dat er geen aanwijzingen zijn van psychiatrische problematiek Dit bleek ook uit de informatie die hij heeft gekregen van de behandelaar, zo geeft hij aan. (...)

5.Vaststelling theoretische mate van arbeidsongeschiktheid.

Het geraadpleegde Beroepen-informatie systeem geeft een globale indicatie van de in die beroepen te verdienen lonen. Per beroep wordt het bruto maandloon voor een fulltime functie uitoefening aangegeven. In de praktijk kan dit loon hier en daar echter enigszins afwijken. T.b.v. de vaststelling van het mediane loon is van de bovenstaande informatie gebruik gemaakt. ...
Voor de passende functies zijn de volgende lonen aangehouden:
Naam functie
Salarisindicatie
[code 1]
Medisch codeur
€ 9.66
[code 2]
Verkeersteller
€ 9.66
[code 3]
Cursus coördinator - opleidingsadviseur
€ 16.51
[code 4]
Beleidsmedewerker onderwijs (hoger)
€ 16.51 mediaan
Het mediane loon geldend voor de geduide functies wordt gesteld op € 16,51
Op basis van 7.37 per uur is dit: € 16,51 8 x 7,37 = € 15,21.
Het verlies aan verdiencapaciteit c.q. loonverlies bedraagt: €719 of 32.10%.

6.Conclusie:

• Uit het onderzoek is gebleken dat er voldoende passende functies te duiden zijn waardoor een theoretische schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid mogelijk is.
• De mate van arbeidsongeschiktheid c q. de loonderving is bepaald op 32.10%.
• Cliënt gaat er mee akkoord dat haar (medische) informatie is opgenomen in deze rapportage.
• Cliënt gaat niet akkoord met de uitkomst van het onderzoek Zij is van mening, dat zij niet kan werken.
3.7.
Bij brief van 14 september 2015 heeft Loyalis [appellante] laten weten dat zij met ingang van 1 september 2015 geen recht meer heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering vanuit de ASU-verzekering en dat [appellante] gedurende de periode van 1 september 2015 tot 1 maart 2016 recht heeft op een re-integratieuitkering.
3.8.
Bij brief van 9 oktober 2015 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen het besluit van Loyalis van 14 september 2015. [appellante] stelt zich op het standpunt dat de FML niet in overeenstemming is met haar beperkingen en de door arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 1] geduide functies niet passend zijn.
3.9.
Naar aanleiding van dit bezwaar heeft Loyalis bezwaarverzekeringsarts [de bezwaarverzekeringsarts] verzocht te onderzoeken of er aanleiding is tot herziening van de medische grondslag waarop het besluit van Loyalis is gebaseerd en heeft zij bezwaararbeidsdeskundige [de bezwaararbeidsdeskundige] verzocht na te gaan of de mate van arbeidsongeschiktheid juist is vastgesteld gelet op de inhoudelijke bezwaren van [appellante] .
3.10.
Bezwaarverzekeringsarts [de bezwaarverzekeringsarts] heeft zijn rapportage opgesteld, nadat hij kennis had genomen van de informatie van huisarts [de huisarts] van 17 december 2015, van psycholoog [de psycholoog 2] van 20 september 2015 en 12 oktober 2015, psycholoog [de psycholoog 3] van PsyQ van 19 oktober 2015 en 2 februari 2016 en van [de psychiater 1] van 29 maart 2016 - een brief van [de psychiater 1] naar aanleiding van het verzoek van [de bezwaarverzekeringsarts] te reageren op de door [appellante] in bezwaar ingenomen stellingname dat bij haar sprake is van een posttraumatische stressstoornis en een matig ernstige depressieve stoornis. In deze rapportage van 12 april 2016 staat, voor zover van belang:
6. Heroverweging
(...) Op grond van de bevindingen bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek moet echter worden vastgesteld dat betrokkene ten enenmale niet voldoet aan de criteria voor 'geen benutbare mogelijkheden'. Er is namelijk sprake van een langdurig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren: er is geen sprake van volledige onzelfredzaamheid (...) De beperkingen zijn door de verzekeringsarts [de verzekeringsarts 1] voorts op adequate wijze verdisconteerd in genoemde FML. (...) Gesteld moet worden dat door de verzekeringsarts [de verzekeringsarts 1] een zondermeer adequaat verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht en dat de conclusies worden geschraagd door de bevindingen bij dat onderzoek evenals de op basis daarvan toegepaste verzekeringsgeneeskundige beoordelingscriteria bij het vaststellen van de uiteindelijke belastbaarheid.
8. Conclusie
Vanuit verzekeringsgeneeskundige optiek is er sprake van een adequate oordeelsvorming. Er zijn geen objectieve medische argumenten naar voren gekomen om het advies van de verzekeringsarts te herzien.
3.11.
Bezwaararbeidsdeskundige [de bezwaararbeidsdeskundige] komt in zijn rapportage van 13 mei 2016 tot de navolgende conclusie, geciteerd voor zover hier van belang:
2.5
Beoordeling in bezwaar(…)
Samenvattend:
Rekening houdend met bovenstaande beschrijving kan op basis van een nadere analyse en overleg tussen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige gesteld worden dat de geduide functies als passend beschouwd kunnen.
De volgende functies (beroepen) kunnen als passend beschouwd worden:
Medisch codeur [code 1] 9,66
Verkeer steller [code 2] 9,66
Cursus coördinator - opleidingsadviseur [code 3] 16,51 Beleidsmedewerker onderwijs [code 4] 16,51

3.Beschouwing

3.1
Maatman
De maatman voor betrokkene is lerares OALT in het lager onderwijs.
3.2
Maatmanloon
Het maatmanloon bedroeg op 28 maart 2013 € 22,00 per uur. Indexering naar het beoordelingsmoment 27 aug. 2015 levert een maatmanloon op van €22,40.
3.3.
Verdiencapaciteit
De huidige theoretische verdiencapaciteit van betrokkene is € 16,51 per uur omdat er voldoende theoretische arbeidsmogelijkheden te duiden zijn....
3.4.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Cliënt blijkt in gangbare arbeid per uur nog €16,51 per uur te kunnen verdienen.
Gelet op het maatmanloon van € 22,40 kan de theoretische mate van arbeidsongeschiktheid worden vastgesteld op 32,1 %
Betrokkene dient daarom per eerste ASU-dag voor minder dan 35 % arbeidsongeschikt te worden beschouwd.

4.Conclusie

Op basis van heroverweging in bezwaar kan de mate van arbeidsongeschiktheid gehandhaafd kan blijven op een percentage van <35%.

3.12.
Loyalis heeft bij brief van 8 juni 2016 een besluit op het bezwaar van [appellante] genomen, inhoudende dat zij de bestreden beslissing van 14 september 2015 handhaaft nu zij van oordeel is dat [appellante] voor minder dan 35 % arbeidsongeschikt is. In de brief staat verder, voor zover hier van belang:
Herbeoordeling na uw klacht
Gezien de inhoud van uw klacht tegen onze brief van 14 september 2015 heeft er allereerste een herbeoordeling plaatsgevonden door een medisch adviseur, de heer [de bezwaarverzekeringsarts] . Na bestudering van de gegevens, bezien in het licht van wat in uw klacht naar voren is gebracht, heeft deze medisch adviseur geconcludeerd dat er vanuit verzekeringsgeneeskundige optiek sprake is van een adequate oordeelsvorming. Er zijn geen objectieve medische argumenten naar voren gekomen om het advies van de verzekeringsgeneeskundige te herzien. ... Onze arbeidsdeskundige, de heer [de bezwaararbeidsdeskundige] , heeft vervolgens een onderzoek ingesteld. Na bestudering van de ter beschikking staande gegevens komt hij tot de conclusie dat uw mate van arbeidsongeschiktheid gehandhaafd kan blijven op 32,10%.
Voor de achterliggende beweegredenen verwijzen wij u naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 13 mei 2016. (...)
Reactie op klacht
Gelet op het voorgaande handhaven wij de brief van 14 september 2015 met inachtneming van hetgeen in deze beslissing is bepaald.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg in conventie – samengevat – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Loyalis te veroordelen om [appellante] bij voortduring op en na 1 september 2015 in aanmerking te brengen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering vanuit de ASU-verzekering, te vermeerderen met de wettelijke rente. Een en ander met veroordeling van Loyalis in de proceskosten.
4.2.
Loyalis heeft in eerste aanleg in voorwaardelijke reconventie – samengevat – gevorderd, onder de voorwaarde dat Loyalis zal worden veroordeeld tot het geheel of gedeeltelijk toekennen van de arbeidsongeschiktheidsuitkering vanuit de ASU-verzekering, [appellante] te veroordelen om de door haar vanaf 1 september 2015 ontvangen re-integratieuitkering, te vermeerderen met rente, terug te betalen.
4.3.
De rechtbank heeft bij vonnis van 13 december 2017 samengevat als volgt beslist. Geenszins is gebleken dat geen sprake zou zijn geweest van een objectieve herbeoordeling in bezwaar. [appellante] heeft met de verwijzing naar de verklaring van [de psychiater 4] onvoldoende gesteld ter onderbouwing van haar standpunt dat er op 1 september 2015 bij haar sprake was van een posttraumatische en depressieve stoornis. [appellante] stelling dat de geduide functies uit medisch oogpunt alle ongeschikt zijn kan dan ook niet slagen. De rechtbank is van oordeel dat [appellante] haar standpunt dat zij recht heeft op een ASU-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid onvoldoende heeft onderbouwd. De vorderingen van [appellante] worden daarom afgewezen. De voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld is niet vervuld, zodat daarop geen beslissing wordt gegeven.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.
Bij de beoordeling in hoger beroep stelt het hof voorop dat geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de bevoegdheid.
De grieven stellen de vraag aan de orde of de beslissing van Loyalis juist is om de ASU-uitkering van [appellante] per peildatum 1 september 2015 stop te zetten. Tussen partijen is niet in geschil dat de (peil)datum 1 september 2015 is. [appellante] betoogt dat zij per die datum recht heeft op een ASU-uitkering. In hoger beroep komt [appellante] in de eerste plaats op tegen het (medisch) oordeel van (de artsen van) Loyalis. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst [appellante] naar de verklaring van de psychiater [de psychiater 4] , een brief van PsyQ van 31 januari 2018 en legt [appellante] een brief over van haar huisarts [de huisarts] (productie XV), in welke brief correspondentie is opgenomen van psychiater [de psychiater 3] . In de tweede plaats betoogt [appellante] dat de geduide functies ongeschikt zijn. Ter onderbouwing daarvan heeft [appellante] een verklaring van arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 2] in het geding gebracht (productie 14 bij memorie van grieven).
Medisch oordeel
5.2.
In de memorie van grieven wijst [appellante] op de rol van [de bezwaarverzekeringsarts] als bezwaarverzekeringsarts. [de bezwaarverzekeringsarts] was bij de primaire beoordeling betrokken en was opdrachtgever in de latere fase van bezwaar. Daarmee was van een volledige heroverweging in bezwaar geen sprake, aldus [appellante] .
Het hof verwerpt dit betoog. Loyalis heeft uitgelegd dat [de bezwaarverzekeringsarts] als verzekeringsarts is verbonden aan de medische dienst van Loyalis. Gelet op het medisch beroepsgeheim is de brief aan [de psychiater 1] standaard ondertekend door [de bezwaarverzekeringsarts] . Gesteld noch gebleken is dat [de bezwaarverzekeringsarts] , anders dan door middel van deze aanvraag, betrokken is geweest bij de totstandkoming en inhoud van het rapport van [de psychiater 1] . Het hof verwerpt dit door [appellante] gemaakte bezwaar dan ook.
Vervolgens voert [appellante] aan dat zij het gesprek met [de psychiater 1] als zeer onprettig heeft ervaren. Hieraan zijn door [appellante] geen gevolgen voor haar vordering verbonden zodat het hof dit passeert. Voor zover [appellante] hiermee inhoudelijk bezwaar maakt tegen het rapport van [de psychiater 1] , zal het hof dat in het navolgende bespreken.
5.3.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verklaring van psychiater [de psychiater 4] onvoldoende onderbouwing is van de stelling van [appellante] dat de door haar gestelde problematiek op 1 september 2015 aanwezig was. Daarbij betrekt het hof dat de verklaring van [de psychiater 4] dateert van 8 januari 2017 en hij [appellante] voor een eerste gesprek heeft gezien op 8 november 2016. Deze data liggen (te) ver na de peildatum.
Ook de brief van huisarts [de huisarts] maakt het voorgaande niet anders. In deze brief staat niet dat en waarom het oordeel van de door Loyalis ingeschakelde artsen niet juist zou zijn. Verder staan in de brief, waaronder de informatie van psychiater [de psycholoog 3] , (mogelijke) diagnoses genoemd waaruit niet zondermeer de conclusie kan worden getrokken dat [appellante] meer dan 35% arbeidsongeschikt is.
De brief van PsyQ van 31 januari 2018 kan ook niet leiden tot het door [appellante] gewenste gevolg. In deze brief staat enkel dat [appellante] op 19 oktober 2015 is gezien voor een intake, gevolgd door een DSM-classificatie op 8 september 2017. Daarna staat het behandelbeleid en de samenvatting van de behandeling beschreven. Onduidelijk is wanneer deze behandeling heeft plaatsgevonden en wat de situatie of classificatie op 1 september 2015 was. Daar komt bij dat de inhoud van de brief nagenoeg gelijk is aan die van de brief van PsyQ van 2 februari 2016 en die laatste brief is zowel door [de psychiater 1] , als in het kader van het bezwaar, bij de beoordeling betrokken.
Ten slotte betrekt het hof bij het voorgaande dat psychiater [de psychiater 1] bij zijn rapport van 24 juni 2015 brieven heeft betrokken van huisarts [de huisarts] van 16 december 2012 en 24 januari 2015. Ook bezwaarverzekeringsarts [de bezwaarverzekeringsarts] heeft de informatie van huisarts [de huisarts] van 17 december 2015 betrokken in zijn rapport van 12 april 2016. Gesteld noch gebleken is dat de door Loyalis ingeschakelde medisch deskundigen de op dat moment beschikbare informatie niet bij hun oordeel hebben betrokken.
5.4.
Voor het overige zijn door [appellante] geen (voldoende concrete) feiten en omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat het medisch oordeel van (de artsen van) Loyalis op onjuiste wijze tot stand is gekomen en/of inhoudelijk niet juist is. Daarmee heeft [appellante] ook in hoger beroep onvoldoende gesteld ter onderbouwing van haar standpunt dat er op 1 september 2015 bij haar sprake was van de door haar gestelde stoornissen.
Geduide functies
5.5.
In de toelichting op de grieven stelt [appellante] zich op het standpunt dat de door Loyalis geduide functies niet voldoen. Ze zijn qua kennis/ervaring/opleiding niet voor [appellante] geschikt en/of kennen geen (medische) belasting die blijft binnen de belastbaarheid van [appellante] . Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [appellante] naar een verklaring van de heer [de arbeidsdeskundige 2] (hierna: [de arbeidsdeskundige 2] , productie 14 bij memorie van grieven).
5.6.
Het hof oordeelt als volgt. De belastbaarheid, die is vastgesteld door de verzekeringsgeneeskundigen, heeft het hof in het voorgaande al beoordeeld. Voor zover [appellante] bij de geduide functies verwijst naar de belastbaarheid en/of deze betwist, verwijst het hof naar het voorgaande. Hieruit volgt, kort gezegd, dat de door de verzekeringsgeneeskundige [de verzekeringsarts 1] en bezwaarverzekeringsarts [de bezwaarverzekeringsarts] vastgestelde beperkingen, zoals vastgelegd in de FML, het uitgangspunt zijn om te komen tot geduide functies.
5.7.
Door arbeidsdeskundige [de arbeidsdeskundige 1] en bezwaararbeidsdeskundige [de bezwaararbeidsdeskundige] , zijn tien functies uit arbeidsdeskundig oogpunt als geschikt geduid. Zij zijn tot dit oordeel gekomen nadat door hen een gericht onderzoek is gedaan aan de hand van de door de (bezwaar)verzekeringsarts vastgestelde beperkingen.
[appellante] stelt zich, al dan niet via de verklaring van [de arbeidsdeskundige 2] , op het standpunt dat de conclusies in de arbeidsdeskundige rapportage niet worden gedragen door de uit het arbeidsdeskundige onderzoek verkregen feiten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan deze stelling niet leiden tot de conclusie dat de arbeidsdeskundige rapportages niet gebruikt kunnen worden. Met deze enkele stelling is niet duidelijk op welke punten de conclusies niet gedragen worden door het onderzoek.
5.8.
Door [appellante] is in de memorie van grieven, onder verwijzing naar de verklaring van [de arbeidsdeskundige 2] , aangevoerd dat het door haar in Turkije behaalde diploma lerares (in 1975 en daarmee zeer gedateerd) onvoldoende basis vormt alsmede dat voor een geduide functie een persuasieve instelling vereist is, waarover [appellante] niet beschikt. In het licht van de gemotiveerde betwisting hiervan door Loyalis kan het hof [appellante] in deze zienswijze niet volgen. Deze stelling van [appellante] wordt daarom verworpen. Daarbij merkt het hof nog op dat [appellante] circa 28 jaar als leerkracht heeft gewerkt in Nederland, een functie op hbo-niveau, hieruit leidt het hof af dat [appellante] over zekere capaciteiten beschikt. De enkele stelling van [appellante] dat haar diploma dateert van 1975 maakt dit niet anders.
Bij het voorgaande merkt het hof op dat in artikel 3 van de polisvoorwaarden is bepaald dat bij het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid rekening mag worden gehouden met vaardigheden die [appellante] kan verwerven. [appellante] heeft onvoldoende gesteld waaruit volgt dat zij de genoemde vaardigheden niet kan verwerven.
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat de stelling van [appellante] dat de door Loyalis geduide functies niet voldoen, wordt verworpen.

6.De slotsom

De grieven falen. De gronden daarvoor betekenen dat niet wordt toegekomen aan het bewijsaanbod van [appellante] . Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Loyalis zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 726,00
- salaris advocaat € 1.611,00 (1 ½ punten x tarief II)
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 13 december 2017;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Loyalis vastgesteld op € 726,00 voor verschotten en op € 1.611,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellante] in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en J.N. de Blécourt, is ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019.
griffier rolraadsheer