In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2015. De moeder, hierna te noemen 'de moeder', had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 6 augustus 2018 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van haar kind was verlengd tot 22 augustus 2019. De moeder stelde dat er geen ernstige bedreiging in de ontwikkeling van haar kind was en dat de verlenging van de ondertoezichtstelling enkel gericht was op het contact tussen de vader en het kind. De GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI], bevestigde ter zitting dat de zorgen enkel betrekking hadden op de omgang tussen de vader en het kind, en dat er geen noodzaak meer was voor de ondertoezichtstelling nu de moeder het eenhoofdig gezag had gekregen.
Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de argumenten van de moeder en de GI in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling niet langer voldaan waren, aangezien uit de stukken en de zitting bleek dat het kind zich goed ontwikkelde en er geen bedreiging meer was. De bestreden beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling werd afgewezen. De beslissing van het hof werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de ontwikkeling van minderjarigen en de rol van de rechter bij het beoordelen van de noodzaak van ondertoezichtstelling, vooral in situaties waar het gezag is gewijzigd en er geen bedreiging meer is voor de ontwikkeling van het kind.