ECLI:NL:GHSHE:2019:432

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
200.250.056_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkheid van verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een mondelinge uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de ondertoezichtstelling van haar zoon was verlengd. De mondelinge uitspraak vond plaats op 16 augustus 2018, en de schriftelijke vastlegging volgde op 22 augustus 2018. De moeder heeft op 21 november 2018 hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelt dat dit te laat is gebeurd. Volgens artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geldt de dag van de mondelinge uitspraak als de dag van de uitspraak, wat betekent dat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 16 november 2018 eindigde. De moeder heeft niet aangetoond dat er verschoonbare feiten of omstandigheden waren die de termijnoverschrijding rechtvaardigen. Het hof verklaart de moeder dan ook niet-ontvankelijk in haar beroep. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en openbaar uitgesproken op 7 februari 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 7 februari 2019
Zaaknummer : 200.250.056/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/336028 / JE RK 18-1003
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.Ph.M. Hamelers,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , tevens kantoor houdende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van
de rechtbank Oost-Brabant, zoals uitgesproken op 16 augustus 2018 en vastgelegd op
22 augustus 2018 onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 november 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van haar zoon [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties heeft de GI primair verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. Subsidiair verzoekt de GI het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 januari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Hamelers;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.3.1.
De raad heeft het hof vooraf bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.

3.De ontvankelijkheid

3.1.
Het hof overweegt als volgt.
3.1.1.
Ingevolge artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter, indien alle partijen op de mondelinge behandeling zijn verschenen, tijdens of na de mondelinge behandeling ter zitting mondeling uitspraak doen. Met deze bepaling is niet beoogd afbreuk te doen aan de bestaande praktijk met betrekking tot de mondelinge uitspraak in welke situatie onder meer de volledige schriftelijke uitwerking van de uitspraak zo spoedig mogelijk na de mondelinge uitspraak beschikbaar dient te zijn, waarbij valt uit te gaan van een termijn van uiterlijk twee weken.
De dag waarop de mondelinge uitspraak plaatsvindt geldt als de dag van de uitspraak. Die dag is bepalend voor de aanvang van de rechtsmiddeltermijn met betrekking tot de uitspraak (vgl. HR 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:650).
3.1.2.
Ingevolge artikel 806 lid 1 jo 358 lid 2 Rv kan de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep instellen.
3.1.3.
Het hof stelt vast dat de rechtbank Oost-Brabant in de onderhavige procedure op
16 augustus 2018 mondeling uitspraak heeft gedaan. Deze uitspraak is schriftelijk
vastgelegd op 22 augustus 2018. Aan de moeder is ingevolge artikel 805 lid 1 Rv een afschrift van de bestreden beschikking verzonden.
Ingevolge hetgeen hiervoor is overwogen is de beroepstermijn geëindigd op
16 november 2018. Zulks wordt door de moeder overigens ook niet betwist.
3.1.4.
Nu het beroepschrift eerst op 21 november 2018 is ontvangen, derhalve vijf dagen na het verstrijken van de beroepstermijn terwijl verder niet is gebleken van verschoonbare feiten of omstandigheden die deze termijnoverschrijding rechtvaardigen, brengt dit met zich dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar beroep.
3.2.
Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, L.Th.L.G. Pellis en J.C.E. Ackermans-Wijn en is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2019 in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.