ECLI:NL:GHSHE:2019:430

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
K18/200146
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een klaagschrift tegen politieoptreden na schietincident met letsel

In deze zaak heeft klager een klaagschrift ingediend tegen diverse politieagenten naar aanleiding van een schietincident op 28 juli 2017, waarbij hij letsel heeft opgelopen. Klager, die op dat moment in een Volkswagen Transporter (VW bus) reed, werd door beklaagde, een politieambtenaar van het Aanhoudings- en Ondersteuningsteam (AOT), beschoten. De politie had informatie ontvangen over een gewelddadige overval en besloot tot een risicovolle aanhouding. Beklaagde heeft verklaard dat hij handelde uit putatief noodweer, omdat hij dacht dat er een vuurwapen op hem gericht werd vanuit de VW bus. Het hof heeft vastgesteld dat beklaagde handelde in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en dat er onvoldoende bewijs was voor onrechtmatig politieoptreden. Het hof heeft het beklag van klager afgewezen, omdat er geen aanwijzingen waren dat beklaagde zich schuldig had gemaakt aan strafbaar gedrag. Daarnaast is het hof niet bevoegd om te oordelen over de beslissing van de officier van justitie om andere betrokken politieagenten niet te vervolgen, en heeft het beklag in dat opzicht doorverwezen naar het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Klachtnummer: K18/200146
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 februari 2019 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:

[naam klager] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: klager,
bijgestaan door mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht,
over de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant tot het niet vervolgen van:

de politieambtenaar met [codenaam] ,

hierna te noemen: beklaagde,
wegens een schietincident c.q. zware mishandeling c.q. mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.

De feitelijke gang van zaken.

Op 28 februari 2018 heeft klager aangifte jegens diverse politieambtenaren gedaan ter zake van een schietincident en mishandeling als gevolg waarvan klager letsel heeft opgelopen.
In het kader van het onderzoek door de Rijksrecherche is beklaagde ten aanzien van het schietincident als getuige gehoord.
Bij brief van 8 maart 2018 is door de hoofdofficier van justitie aan klager bericht dat geen strafvervolging zal worden ingesteld, omdat beklaagde heeft gehandeld uit (putatief) noodweer. Het handelen van beklaagde voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarnaast wordt gewezen op het feit dat van de politie in het kader van de Garantenstellung verwacht wordt dat zij in zo een situatie handelend optreedt en actief het gevaar keert in plaats van zich terug te trekken.
Hierop is namens klager bij schrijven van 10 april 2018 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 11 april 2018, met het verzoek de vervolging van beklaagde ter zake van zware mishandeling c.q. mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 5 juni 2018, onder toevoeging van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie van 17 mei 2018, met bijlagen, het hof geadviseerd het beklag af te wijzen. Tot de bijlagen behoort een brief van de officier van justitie van het Landelijk parket d.d. 1 mei 2018 aan klager waarin, zakelijk weergegeven,
wordt medegedeeld dat er geen vervolging zal plaatsvinden van de politieambtenaren betrokken bij de aanhouding van klager ter zake van jegens klager uitgeoefend fysiek geweld.
Op 8 januari 2019 is het klaagschrift, in het bijzijn van de advocaat van klager, in raadkamer van het hof behandeld. Klager is, ofschoon behoorlijk opgeroepen, niet in persoon in raadkamer verschenen.
De advocaat-generaal heeft in raadkamer gepersisteerd bij het schriftelijk verslag.

De beoordeling.

I De klacht
Het klaagschrift richt zich met name tegen de beslissing van het openbaar ministerie om beklaagde, lid van het Aanhoudings- en Ondersteuningsteam Zuid (hierna: AOT) van de politie, en andere politiemensen niet te vervolgen ter zake van (zware) mishandeling c.q. mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge bij een schietincident op 28 juli 2017 te [plaats] .
Klager bestuurde een bus, een Volkswagen Transporter (hierna: VW bus), toen het AOT besloot over te gaan tot aanhouding van diverse personen. Beklaagde heeft daarbij gericht geschoten op klager. In het ziekenhuis is geconstateerd dat klager een schotwond in de linker bovenarm en enkele glasverwondingen in zijn linker onderarm had. Klager heeft van de mishandeling pijn en letsel ondervonden.
Volgens klager zijn er voldoende aanknopingspunten voor een vervolging. Het opzet op het delict, aldus het klaagschrift, volgt uit het feit dat beklaagde zich bij klager niet bekend maakte als politieagent, maar onmiddellijk het vuur op hem opende. Volgens klager komt beklaagde geen beroep op putatief noodweer toe, aangezien er geen vuurwapen vanuit de VW bus op beklaagde is gericht. Het schieten door beklaagde was derhalve niet noodzakelijk om klager aan te houden; klager is derhalve opzettelijk door beklaagde mishandeld.
Volgens klager zijn de aangifte, in combinatie met de verklaring van beklaagde en de ernst van de verwondingen, voldoende voor een strafrechtelijke vervolging van beklaagde. In ieder geval is het noodzakelijk, aldus klager, om meer onderzoek te verrichten. Het standpunt van de officier van justitie dat beklaagde uit putatief noodweer heeft gehandeld, kan gezien het feit dat klager geen wapen heeft gehanteerd niet in stand blijven. Het oordeel over de vraag of er sprake was van putatief noodweer is bovendien voorbehouden aan de rechter. Daarnaast is het algemeen belang gediend bij de vervolging.
In het klaagschrift wordt voorts ten aanzien van het geweld dat jegens klager door andere leden van het AOT werd gepleegd tijdens en/of na zijn aanhouding - waarbij klager onder meer met zijn hoofd over de grond werd geschuurd en met zijn hoofd tegen de grond (de stoep) werd geslagen – het standpunt ingenomen dat zulks (ten minste) mishandeling oplevert en dat daarbij geen sprake geweest kan zijn van putatief noodweer.
II De stukken in het dossier voor zover deze feiten en omstandigheden bevatten die van belang zijn voor de beoordeling van de klacht
i Het proces-verbaal van aangifte van klager d.d. 28 februari 2018.
ii Het proces-verbaal Rijksrecherche inzake Onderzoek: [naam onderzoek] opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 8 december 2017 met bijlagen, waaronder:
- het proces-verbaal verhoor door de Rijksrecherche van beklaagde als getuige d.d. 29 juli 2017; [1]
- het verhoor door de Rijksrecherche van [getuige 1] d.d. 29 juli 2017; [2]
- het verhoor door de Rijksrecherche van [getuige 2] d.d. 31 juli 2017; [3]
- het proces-verbaal bevindingen d.d. 29 juli 2017 opgemaakt door [verbalisant 3]
(beklaagde heeft voldaan aan de eisen van de Integrale Beroepsvaardigheidstraining);
- de fotomap PD onderzoek [4] van politie Zeeland-West-Brabant, Team Forensische Opsporing d.d. 30 juli 2017;
- het proces-verbaal betreffende een op een pistool gelijkend voorwerp d.d. 2 augustus 2017 opgemaakt door [verbalisant 4] , materiedeskundige werkzaam bij de unit Wapens, Munitie en Explosieven van Politie Eenheid Zeeland en West-Brabant; [5]
- het proces-verbaal van aanhouding van klager, opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , van Landelijke Eenheid Politie, Dienst Speciale Interventies, Aanhoudings- en Ondersteuningsteam d.d. 28 juli 2017; [6]
- het door [dr.] d.d. 22 september 2017 ingevulde formulier medische informatie betreffende het bij klager geconstateerde letsel.
Aangifte van klager d.d. 28 februari 2018
In zijn aangifte verklaart klager dat hij op 28 juli 2017 in [plaats] de bestuurder van een VW bus was, toen ‘ze’ in een keer begonnen te schieten. Toen hij nog stil stond met de bus werd hij geraakt in zijn linker bovenarm. Volgens klager is hij pas weggereden nadat er op hem was geschoten. Omdat ‘ze’ bleven schieten heeft klager gas gegeven en is weggereden. Een personenauto kwam vanuit tegengestelde richting hard recht op de VW bus afgereden, waardoor de bus frontaal op de auto botste en tot stilstand kwam. Vervolgens is klager aangehouden door leden van het AOT, waarbij door diverse politieambtenaren op verschillende momenten geweld is gebruikt. Klager kon niet zien dat het om politieambtenaren ging en heeft pas later begrepen dat hij met de politie te maken had.
Klager wil aangifte doen omdat hij bijna dood was. Klager had geen wapen bij zich; klager had ook niet gezien dat er die dag een wapen in de VW bus lag en begrijpt niet dat ‘ze’ in die situatie zomaar gaan schieten. Klager heeft niet gehoord dat er werd geroepen dat hij met de politie te maken had. Klager heeft na zijn aanhouding wel gehoord dat [nummer] en [nummer] tegen elkaar spraken over het aantreffen van een nepwapen. Klager heeft verklaard dat hij niet alleen in de VW bus zat en ook dat hij niet alleen voor in de bus zat, maar hij wil niet vertellen wie daar wel zat.
Medische informatie betreffende het letsel van klager
Bij klager is in het ziekenhuis onder meer het volgende letsel geconstateerd:
  • kleine glasverwondingen (linker borst)
  • schotwond in de linkerarm (in en uit);
  • glasverwondingen in de linker onderarm.
Voors is door de behandelend geneeskundige genoteerd:
  • er is sprake is van gering uitwendig bloedverlies;
  • er is vermoeden van beperkt inwendig bloedverlies (in de arm ter plaatse van de schotwond);
  • schotwond linker elleboog buitenzijde zonder dat daarbij vitale structuren geraakt zijn.
Het onderzoek door de Rijksrecherche
Naar aanleiding van het schietincident op 28 juli 2017, omstreeks 14.45 uur, in de directe omgeving van de Rabobank in [plaats] , waarbij door beklaagde, lid van het AOT, werd geschoten, is door de Rijksrecherche onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de geweldsaanwending door beklaagde. In het kader van dat onderzoek zijn onder meer beklaagde en twee andere leden van het AOT, te weten [getuige 1] en [getuige 2] , als getuige gehoord. De Rijksrecherche heeft voorts gepoogd om klager als getuige/slachtoffer te horen; dat is niet gelukt.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat bij de politie informatie was binnengekomen dat er op 28 juli 2017 in [plaats] een gewelddadige overval zou plaatsvinden door een onbekende groepering verdachten. Omdat er sprake was van een risicovolle aanhouding, waarbij naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar voor personen aanwezig was of zou kunnen ontstaan, werd het Aanhoudings- en Ondersteunings Team (AOT) Zuid van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie ingezet. Bij deze AOT-actie is beklaagde, in burgermanskleding, ingezet als ‘geldloper’ in plaats van het beoogde slachtoffer van de overval. Nadat beklaagde het filiaal van de Rabobank in [plaats] had verlaten, werd hij op de parkeerplaats geconfronteerd met drie mannen die uit een VW bus stapten en op beklaagde kwamen afgerend; de VW bus reed ook op beklaagde af. Hierop kwamen collega-AOT-ers, die herkenbaar gekleed waren als politie, in actie, waarop de verdachten zich terugtrokken. Beklaagde sloot zich aan bij zijn collega-AOT-ers, met het doel om de verdachten aan te houden. Door diverse politiemensen werd naar de verdachten geroepen dat zij met de politie te maken hadden en de verdachten werden gesommeerd om zich over te geven. De verdachten probeerden zich aan aanhouding te onttrekken; twee verdachten zijn erin geslaagd om in de VW bus te springen, waarop de VW bus wegreed. Door twee AOT-ers is op de achterzijde van het voertuig geschoten. Beklaagde, die aan de bestuurderszijde van de bus meeliep, heeft gericht op de bestuurder van de bus (het hof begrijpt: klager), geschoten toen hij zag dat vanuit de VW bus een (op een vuurwapen gelijkend) wapen op hem werd gericht. De VW bus reed verder om even verderop in botsing te komen met een niet als zodanig herkenbare politiewagen, waardoor de bus tot stilstand kwam. Vervolgens zijn drie verdachten in de VW bus aangetroffen en aangehouden, onder wie klager die een schotwond in zijn linkerarm bleek te hebben. Een andere verdachte was eerder op de parkeerplaats aangehouden. Op het bijrijdersgedeelte van de bank in de VW bus heeft de politie onder meer een op een vuurwapen gelijkend wapen aangetroffen. Ten tijde van het voorval voldeed beklaagde aan de eisen gesteld in de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie.
Beklaagde heeft verklaard dat hij de kleding van het vermeende slachtoffer (burgerkleding), met een licht kogelwerend vest droeg en alleen zijn persoonlijke vuurwapen, een Glock, bij zich had. Met betrekking tot het schietincident, heeft beklaagde verklaard dat hij op het moment dat hij achter zijn auto stond schoten hoorde en dat hij er toen van uitging dat er vanuit de VW bus geschoten werd. Hierop heeft beklaagde zijn vuurwapen getrokken en is op de bus ingelopen. Hij richtte zijn vuurwapen op de VW bus en heeft meerdere malen luid “Stop Politie” geroepen. Hij liep in de richting van de bestuurderszijde; beklaagde hoorde motorgeluiden. Toen beklaagde zicht kreeg op de bestuurder van de bus, zag hij diens linker hand op het stuur, maar zijn rechterhand kon beklaagde niet zien. Toen de VW bus voorwaarts in beweging kwam, richtte beklaagde zijn vuurwapen op de bestuurder; hij deed dit onder meer omdat hij geen zicht had op de rechterhand van de bestuurder en omdat er al was geschoten. Beklaagde riep klager aan en sommeerde hem te stoppen. Op enig moment zag beklaagde dat van de rechterzijde van de bestuurder een zwart handvuurwapen op hem werd gericht. Beklaagde was er op dat moment van overtuigd dat de bestuurder degene was die het vuurwapen vasthad en op hem richtte. Als de bestuurder op dat moment zou schieten bestond de mogelijkheid dat hij beklaagde zou raken. Beklaagde was in de overtuiging dat de bestuurder met dat vuurwapen op hem ging schieten. Dit was een directe bedreiging voor beklaagde. Ook hield beklaagde op dat moment rekening met de eerdere schoten die hij had gehoord, de aard van de melding en de mogelijke gevaarzetting voor zijn collega’s en de omgeving. Dit alles was voor beklaagde de reden om te schieten op de bestuurder. Beklaagde richtte vanaf een afstand van twee meter op de romp van de bestuurder. Door het schot verbrijzelde het glas van het bestuurdersportier. Beklaagde zag dat de bestuurder meteen vol gas wegreed. Beklaagde heeft geen tweede schot afgevuurd.
Volgens beklaagde waren de gronden om te schieten ter aanhouding aanwezig en heeft hij geschoten uit noodweer. Volgens beklaagde had hij geen andere keuze dan te schieten; de situatie verlangde dat hij handelend optrad.
Volgens beklaagde was het daarnaast belangrijk om de verdachten op dat moment aan te houden omdat bekend was dat die dag nog een grote hoeveelheid geld zou worden opgenomen door een andere onbekende persoon en dat voorkomen moest worden dat deze persoon zou worden overvallen.
Beklaagde heeft pas achteraf gehoord dat klager gewond was geraakt aan zijn linkerarm en dat het vuurwapen een imitatiewapen was.
Er zijn twee AOT-collega’s van beklaagde als getuige gehoord. Deze getuigen hebben niets verklaard over het schieten door beklaagde op klager, maar hun verklaringen bieden in het algemeen steun aan de verklaring van beklaagde. Uit de verklaringen blijkt dat door diverse AOT-ers, toen zij in actie kwamen, naar verdachten geroepen is dat zij van de politie waren en dat de verdachten staan moesten blijven.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij ter aanhouding van verdachten met de shotgun op de van hem wegrijdende VW bus schoot; daarna heeft hij op de portierruit aan de bestuurderskant geschoten, waarna de achterzijde weer in zijn zicht kwam. Hij heeft toen nogmaals op de achterzijde van de VW bus geschoten. Hij heeft één ander schot gehoord; dat was voordat hij voor de derde keer schoot. [getuige 1] kon dat ene schot echter niet plaatsen.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij aan de leden van het AOT de geweldsinstructie heeft gegeven, luidende: het toepassen van geweld is geoorloofd op eigen initiatief mits het doel niet op andere wijze te behalen is. Voorts heeft collega [getuige 2] verklaard dat hij, toen de verdachten vluchtten, zijn vuurwapen ter hand heeft genomen en gericht heeft geschoten op de rechter achterband van de VW bus.
Uit het onderzoek aan het in beslag genomen imitatiewapen blijkt dat het voorwerp voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met het semiautomatische pistool van Smith & Wesson, type 1911PC.
III Het onderzoek in raadkamer
Door de advocaat van klager is in raadkamer betoogd dat er voldoende aanwijzingen zijn om nader onderzoek te doen, met name naar het verdwenen buisje met de kogelschotresten. Bij de overval in [plaats] , waarvan de politie videobeelden heeft, is nauwelijks geweld gebruikt. Het feit dat beklaagde en diens collega’s van het AOT is voorgehouden dat het in Zundert om een gewelddadige overval zou gaan, dient louter ter rechtvaardiging van het toepassen van geweld.
Met betrekking tot het geweld dat jegens klager door andere leden van het AOT werd gepleegd bij diens aanhouding na het schietincident, heeft de advocaat van klager zich op het standpunt gesteld dat, gelet op het feit dat beide incidenten betrekking hebben op de aanhouding van klager, het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch ook bevoegd is om daarover te oordelen. Volgens de advocaat van klager is in deze zaak sprake van een kunstmatige splitsing door het openbaar ministerie door het schietincident te laten beoordelen door de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant en het daaropvolgende jegens klager uitgeoefende geweld aan het oordeel van de officier van justitie bij het Landelijk Parket over te laten.
IV Het oordeel van het hof
Voor zover het beklag gericht is tegen de beslissing van de hoofdofficier van justitie om beklaagde niet te vervolgen ter zake van zware mishandeling c.q. mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van het schietincident:
Om te kunnen komen tot gegrondverklaring van een klacht moet het hof allereerst van oordeel zijn dat er op grond van de voorhanden stukken voldoende bewijs aanwezig is of dat door middel van nader onderzoek voldoende bewijs kan worden vergaard op basis waarvan het aannemelijk kan worden geacht dat de strafrechter tot een veroordeling van beklaagde zal kunnen komen.
Vervolgens dient de vraag zich aan of vervolging ook zinvol is. Bij de beantwoording van die vraag, moeten, behalve de belangen van klager, ook andere belangen, waaronder het algemeen belang en het belang van beklaagde, worden meegewogen. Dat betekent dat niet in alle gevallen waarin voldoende bewijs voorhanden lijkt te zijn of mogelijk zou kunnen worden vergaard, besloten wordt om de zaak aan de strafrechter voor te leggen.
Voor een bewezenverklaring ter zake van zware mishandeling dan wel mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge is onder meer vereist dat er sprake is van het opzettelijk aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat.
Uit de stukken blijkt dat beklaagde gericht op klager heeft geschoten toen hij zag dat vanuit de VW bus een (achteraf bezien op een vuurwapen gelijkend) wapen op hem, beklaagde, werd gericht. Daarbij heeft klager letsel in de vorm van een schotwond in de linker
bovenarm en enkele glasverwondingen in zijn linker onderarm opgelopen. De vraag is derhalve in hoeverre in deze zaak sprake kan zijn van een rechtvaardigingsgrond.
Aangezien het hier gaat om door een politieambtenaar toegepast geweld en het derhalve gaat om de vraag naar de rechtmatigheid van het politieoptreden, wordt het toetsingskader gevormd door met name de navolgende bepalingen:
Artikel 7 van de Politiewet 2012:
1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheid beperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
(….)
5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
Artikel 7 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren:
1. Het gebruik van een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, is slechts geoorloofd:
a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken (….)
Uit het dossier blijkt dat beklaagde heeft gehandeld in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en dat beklaagde ook bevoegd was om geweld of geweldsmiddelen te gebruiken (artikel 7, eerste lid Politiewet 2012).
Essentieel in dezen is derhalve de beantwoording van de vraag of beklaagde in de onderhavige situatie redelijkerwijs ervan uit mocht gaan dat klager een voor onmiddellijk gebruik zijnd vuurwapen bij zich had en dit tegen hem zou willen gebruiken (sub 1a, artikel 7 Ambtsinstructie) en, zo ja, in hoeverre het optreden van beklaagde een toetsing aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit kan doorstaan.
Gelet op het vorenstaande acht het hof de navolgende uit het dossier blijkende omstandigheden van belang:
  • de inzet van beklaagde en van zijn collega-AOT’ers was gericht op de aanhouding van klager en van diens medeverdachten;
  • op het moment dat beklaagde, nadat hij het filiaal van de Rabobank in [plaats] had verlaten, bij zijn auto op de parkeerplaats aankwam, sprongen drie mannen uit een VW bus die vervolgens op beklaagde kwamen afrennen;
  • op dat moment reed ook de VW bus op beklaagde af;
  • vervolgens zijn diverse collega’s van beklaagde in als zodanig herkenbare politiekleding in actie gekomen, waarbij ‘Politie’ geroepen is en is geschoten;
  • nadat beklaagde schoten had gehoord, naar beklaagde meende afkomstig vanuit de VW bus, heeft hij zijn vuurwapen getrokken en is op de VW bus ingelopen;
  • bij het benaderen van de VW bus heeft beklaagde diverse malen geroepen “Stop, politie”;
  • klager en zijn mededaders voldeden niet aan de bevelen die door beklaagde en door andere AOT-ers waren gegeven;
  • de VW bus maakte aanstalten om weg te rijden;
  • beklaagde liep mee met de VW bus en kon alleen de linkerhand van klager aan het stuur zien;
  • toen de VW bus wilde wegrijden en beklaagde zijn wapen richtte op klager, werd vanuit de VW bus, derhalve vanaf een korte afstand, een, naar pas achteraf bleek, heel goed gelijkend handvuurwapen op beklaagde gericht.
Gelet op de vorengenoemde omstandigheden mocht beklaagde naar het oordeel van het hof menen dat hij zich, toen vanaf korte afstand vanuit de VW bus een, naar achteraf pas bleek, goed gelijkend handvuurwapen op hem werd gericht, in een zeer bedreigende situatie bevond. Het hof sluit niet uit dat beklaagde de mogelijkheid had om zich op dat moment alsnog in veiligheid te brengen en zich aldus aan deze dreigende situatie te onttrekken. Gelet echter op de instructie gericht op de aanhouding van klager en de andere verdachten enerzijds en de functie van beklaagde, politieambtenaar, anderzijds is het hof van oordeel dat handelend optreden van beklaagde werd gevergd. Beklaagde heeft daarbij gericht op klager geschoten, waarbij klager in zijn linkerarm is geraakt. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatig politieoptreden, althans dat hem niet een zodanig verwijt gemaakt kan worden dat strafvervolging aangewezen is. De omstandigheid dat achteraf is gebleken dat vanuit de VW bus een – weliswaar goed gelijkend – imitatiewapen op beklaagde werd gericht doet daar niet aan af.
Gelet op het vorenstaande zal het hof het beklag in zoverre afwijzen.
Voor zover het beklag gericht is tegen de beslissing van de officier van justitie om de bij de aanhouding van klager betrokken politieagenten niet te vervolgen ter zake van mishandeling (na het schietincident):
Artikel 12, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaalt onder meer dat indien de beslissing tot niet (verdere) vervolging is genomen door een officier van justitie bij het Landelijk Parket (..) het gerechtshof Den Haag bevoegd is.
In deze zaak is de beslissing tot niet (verdere) vervolging genomen door de officier van justitie bij het Landelijk Parket.
Gelet op de uitdrukkelijk bij wet toegekende bevoegdheid aan het gerechtshof Den Haag om over klachten die betrekking hebben op beslissingen genomen door de officier van justitie bij het Landelijk Parket te oordelen, is het hof ’s-Hertogenbosch niet bevoegd om kennis te nemen van de onderhavige klacht.
Ingevolge het bepaalde bij artikel 12b Sv zal het hof het beklag in zoverre verwijzen naar het gerechtshof Den Haag.

De beslissing.

Voor zover het beklag gericht is tegen de beslissing van de hoofdofficier van justitie om beklaagde niet te vervolgen ter zake van zware mishandeling c.q. mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van het schietincident:

Het hof wijst het beklag af.

Voor zover het beklag gericht is tegen de beslissing van de officier van justitie om de bij de aanhouding van klager betrokken politieagenten niet te vervolgen ter zake van mishandeling (na het schietincident):

Het hof verklaart zich niet bevoegd op het beklag te beslissen;

verwijst het beklag naar het gerechtshof Den Haag;

stelt daartoe de stukken in handen van de griffier van voornoemd gerechtshof.

Aldus gegeven door:
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. R.A.T.M. Dekkers en mr. M.I.A. Schlaghecke-Bouman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.H. Tappenbeck, griffier,
op 05 februari 2019.
mr. R.A.T.M. Dekkers en mr. M.I.A. Schlaghecke-Bouman zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
.

Voetnoten

1.Doorgenummerde dossierpagina’s 121 e.v.
2.Doorgenummerde dossierpagina’s 131 e.v.
3.Doorgenummerde dossierpagina’s 137 e.v.
4.Zie met name vanaf foto nr. 20, vanaf doorgenummerde dossierpagina 46 (kapot raam aan bestuurderszijde VW bus, kogel, neppistool op het bijrijdersgedeelte van de bank, inschotbeschadigingen achterbumper en chassis, achterruit).
5.Doorgenummerde dossierpagina 78.
6.Doorgenummerde dossierpagina’s 81-82.