ECLI:NL:GHSHE:2019:429

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
200.239.065_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beschikking tot instelling van bewind over de goederen van de rechthebbende

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij een bewind is ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De beschikking werd gegeven op 7 februari 2018, waarbij Aliter B.V. als bewindvoerder werd aangesteld. De rechthebbende, die in financiële problemen verkeert, heeft hoger beroep ingesteld omdat zij van mening is dat haar situatie niet voldoet aan de criteria voor een beschermingsbewind. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 januari 2019 heeft de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat, haar bezwaren tegen het bewind toegelicht. De bewindvoerder heeft aangegeven dat de rechthebbende een schuldenlast heeft van ongeveer € 18.500,-, en dat er geen adequate stappen zijn ondernomen om haar financiële situatie te verbeteren. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen, mede gezien haar financiële situatie en het gebrek aan inzicht in haar schulden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de rechthebbende voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 7 februari 2019
Zaaknummer : 200.239.065/01
Zaaknummer eerste aanleg : 6564316 BM VERZ 18-86
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: H.J.J. Hendrikse.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Aliter BV,
Postbus [postbus] ,
[postcode] [kantoorplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 7 februari 2018. Bij die beschikking is door de kantonrechter een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende, is de belanghebbende tot bewindvoerder benoemd en is de jaarbeloning en beloning voor de aanvangswerkzaamheden vastgesteld.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 7 mei 2018, is beroep ingesteld tegen voormelde beschikking.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 januari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Hendrikse;
  • de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger namens de bewindvoerder] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de door de bewindvoerder op de mondelinge behandeling bij het hof overgelegde schuldenlijst.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 7 februari 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant, Toezicht, voor zover thans van belang, over de goederen die
[appellante]als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld, met benoeming van Aliter B.V., Postbus [postbus] te [postcode] [kantoorplaats] , tot bewindvoerder.
3.1.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.2.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het navolgende aan.
Zij wenst hoger beroep in te stellen tegen het ingestelde bewind nu haar situatie niet (geheel) voldoet aan de criteria die g om toegelaten te kunnen worden tot de instelling van een (vrijwillig) beschermingsbewind.
Allereerst stelt rechthebbende dat zij niet wist waar zij aan begon toen zij een verzoek tot instelling van beschermingsbewind deed. Zij heeft nooit de gevolgen van het beschermingsbewind gewild.
Wat betreft de belastingschulden voert rechthebbende aan dat deze niet kloppen, deze moeten nog door de bewindvoerder uitgezocht worden hetgeen impliceert dat deze schulden, die staan op de door de bewindvoerder ter zitting van het hof overgelegde lijst, niet meegenomen mogen worden. Zonder de belastingschulden kan niet gesproken worden over problematische schulden. De huurschuld kan rechthebbende zelf oplossen met behulp van MEE.
In de periode waarin de bewindvoerder thans werkzaam is geweest is er niets gedaan aan de schulden en zijn er geen regelingen met schuldeisers getroffen.
3.3.
De bewindvoerder voert op de mondelinge behandeling van het hof – kort samengevat - het navolgende aan.
Voor zover de bewindvoerder heeft kunnen nagaan heeft de rechthebbende op dit moment een schuldenlast van ongeveer € 18.500,- .
Ook zonder de belastingschulden is het totaal van de schuldenlast zodanig dat gesproken kan worden van een problematische schuldenlast.
Aan de rechthebbende is een onderbewindstelling geadviseerd door de Sociale werkplaats waar zij werkzaam was en door WIJ die haar begeleidt.
Op de mondelinge behandeling bij de kantonrechter is aan de rechthebbende duidelijk verteld wat de gevolgen van een onder bewindstelling zijn en heeft de rechthebbende bewust ingestemd met de onderbewindstelling.
De bewindvoerder heeft de meest prangende schulden, zoals de schulden in verband met een tandartsbehandeling die noodzakelijk maar nog niet afgerond was, voldaan zodat de rechthebbende deze behandeling kon afmaken. Verder is de bewindvoerder doende de financiële situatie van rechthebbende te stabiliseren. Zodra deze situatie gestabiliseerd is, gaat de bewindvoerder werken aan een schuldenregeling voor de rechthebbende. Doelstelling is de rechthebbende financieel zelfredzaam te maken. De bewindvoerder acht de rechthebbende op dit moment niet in staat haar financiën zelf adequaat te regelen.
3.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.4.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.4.2.
De rechthebbende heeft een zoon, [zoon van rechthebbende] , geboren [geboortedatum] 2009 en heeft tot begin vorig jaar, nadat zij vanwege een huurachterstand uit huis was gezet, geen eigen woonruimte gehad. Zij logeerde toen op diverse adressen bij vrienden. Sinds 1 januari 2018 heeft zij weer eigen woonruimte. Zij zit in een re-integratie traject van de gemeente Eindhoven en heeft een inkomen op Bijstandsniveau.
3.4.3.
Uit het verzoek tot onderbewindstelling dat op 5 januari 2018 is ingekomen ter griffie van de rechtbank Oost-Brabant, Civiel Recht, Eindhoven, en hetgeen over en weer ter zitting van het hof door partijen is gesteld, blijkt dat de rechthebbende het verzoek tot onderbewindstelling, zoals zij thans in hoger beroep stelt, zelf heeft gedaan. Bij dit verzoek van de rechthebbende is een schuldenlijst overgelegd waaruit blijkt dat de rechthebbende een schuldenlast van ongeveer € 23.217,- heeft.
Het hof is verder van oordeel, gelet op hetgeen over en weer ter zitting van het hof is gesteld door partijen, dat de rechthebbende ter zitting van de kantonrechter door de kantonrechter uitdrukkelijk gewezen is op de gevolgen van de onderbewindstelling en bewust heeft ingestemd met de onderbewindstelling.
3.4.4.
Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft de bewindvoerder een recente lijst van schulden overgelegd waaruit blijkt dat de schuldenlast inmiddels ongeveer € 18.614,- bedraagt. Het gaat hierbij onder meer om schulden in verband met huurachterstand en belastingschulden.
3.4.5.
Met de bewindvoerder is het hof van oordeel dat de schuldenlast van de rechthebbende, ook als men de schuld aan de belastingdienst buiten beschouwing laat, zodanig hoog is, namelijk bijna € 10.000,-, dat, gelet op het inkomen van de rechthebbende, gesproken kan worden van een problematische schuldenlast.
Inmiddels heeft de bewindvoerder een aantal schulden die prioriteit hadden, zoals die aan de tandarts teneinde de rechthebbende in staat te stellen de voor haar zeer noodzakelijke tandartsbehandeling voort te zetten, voldaan en is hij bezig met verder onderzoek teneinde de schuldenlast nader te inventariseren en de financiële situatie van de rechthebbende verder te stabiliseren zodat de rechthebbende de schuldhulpverlening in kan.
3.4.6.
Met de bewindvoerder is het hof van oordeel dat de rechthebbende op dit moment niet in staat is haar financiële positie te overzien. Het hof is tot dit oordeel gekomen mede gelet op de antwoorden van de rechthebbende op de vragen die het hof aan de rechthebbende heeft gesteld naar aanleiding van haar financiële situatie en waaruit bleek dat de rechthebbende geen althans onvoldoende zicht had op haar inkomen en lasten. Daarnaast had de rechthebbende geen visie op welke wijze zij uit haar schuldenpositie zou moeten kunnen komen.
3.4.7.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat het hier gaat om problematische schulden en dat de rechthebbende tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen hetgeen er toe leidt dat het hof.
de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2018;
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, H. van Winkel en J.C.E. Ackermans-Wijn, en is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.