ECLI:NL:GHSHE:2019:428

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
K18/200313
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over politieoptreden en gebruik van geweld bij aanhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 januari 2019 uitspraak gedaan over een klacht van klager tegen het politieoptreden tijdens zijn aanhouding op 10 januari 2017. Klager, bijgestaan door zijn advocate mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen, diende een klacht in over het geweld dat door de politieagenten, hierna beklaagden, zou zijn gebruikt tijdens zijn aanhouding. Klager ontkende verzet te hebben gepleegd en stelde dat het politieoptreden disproportioneel was, wat resulteerde in letsel. De officier van justitie had eerder besloten om de beklaagden niet te vervolgen wegens mishandeling, wat klager niet kon accepteren.

Het hof heeft vastgesteld dat er geweld is gebruikt bij de aanhouding van klager, maar dat dit geweld rechtmatig was, gezien het verzet dat klager zou hebben gepleegd. De rechters oordeelden dat de politie bevoegd is om geweld te gebruiken in de rechtmatige uitoefening van hun taak, mits dit aan de voorwaarden van subsidiariteit en proportionaliteit voldoet. Het hof concludeerde dat er geen bewijs was dat de beklaagden deze grenzen hadden overschreden. De klacht van klager werd afgewezen, omdat er geen reden was om aan te nemen dat vervolging van de beklaagden zinvol zou zijn.

De uitspraak benadrukt de juridische kaders waarbinnen politieagenten geweld mogen gebruiken en de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van het geval. Het hof wees op het belang van een goede verslaglegging van geweldsaanwending door de politie, maar oordeelde dat het ontbreken van een gedetailleerd geweldsrapport niet automatisch leidt tot strafbaarheid. De beslissing van het hof is een bevestiging van de bevoegdheden van de politie en de noodzaak om geweldsgebruik te rechtvaardigen in het kader van de uitoefening van hun taken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Klachtnummer: K18/200313
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 januari 2019 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:

[naam klager] ,

wonende te [woonplaats klager] ,
hierna te noemen: klager,
bijgestaan door mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen, advocate te Roermond,
over de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Limburg tot het niet vervolgen van:
Diverse politieagenten, betrokken bij de aanhouding van klager op 10 januari 2017,
werkzaam bij de Politie Eenheid Limburg
hierna te noemen: beklaagde(n),
wegens mishandeling.

De feitelijke gang van zaken.

Bij brief van 10 januari 2018 heeft de toenmalig advocate [1] van klager de bij brief van 14 december 2017 ingediende ‘klacht over politieoptreden’ omgezet in een aangifte ter zake van mishandeling van klager gepleegd door beklaagde(n).
Bij brief van 8 mei 2018 is door de officier van justitie aan de toenmalig advocate van klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat er geen sprake is van een reële verdenking ter zake van mishandeling contra de betrokken politieagent(en). Bij brief van 17 mei 2018 is klager zelf op de hoogte gesteld van de beslissing van de officier van justitie.
Hierop is namens klager bij brief van 16 augustus 2018 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 16 augustus 2018, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 12 oktober 2018, onder toevoeging van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie van 19 september 2018, met bijlagen, het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 18 december 2018 is het klaagschrift in aanwezigheid van klager en zijn advocate in raadkamer van het hof behandeld .
De advocaat-generaal heeft in raadkamer gepersisteerd bij het schriftelijk verslag.
De beoordeling.
I De klacht.
Het klaagschrift is gericht tegen de beslissing van de officier van justitie om de door beklaagden jegens klager gepleegde mishandeling bij diens aanhouding op 10 januari 2017 in zijn woning [adres] niet te vervolgen. Klager kan zich hiermee niet verenigen gezien de gang van zaken tijdens de aanhouding en het door klager daarbij opgelopen letsel. Volgens klager is er disproportioneel gehandeld en is er derhalve sprake van mishandeling.
Klager is bevreesd voor een nieuwe confrontatie met beklaagden ten nadele van hem.
II De stukken in het dossier voor zover deze feiten en omstandigheden bevatten die van belang zijn voor de beoordeling van de klacht.
i De (blijkens de brief van zijn toenmalig advocate van 10 januari 2018) als aangifte op te vatten klachtbrief gericht aan de politiechef Eenheid Limburg d.d. 14 december 2017 ter zake van mishandeling van klager door beklaagden bij de aanhouding van klager op 10 januari 2017.
ii Diverse foto’s van klager, waarop letsels in het gezicht, aan arm en lichaam te zien zijn.
iii Het dossier van politie, Eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, [nummer] , waarvan onder meer deel uitmaken:
a. het proces-verbaal van aangifte van [naam aangever] d.d. 10 januari 2017 (met foto’s van letsel (brandwonden en steekwond) aan het hoofd van [naam aangever] );
b. het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 11 januari 2017;
c. het proces-verbaal van aanhouding van klager d.d. 10 januari 2017;
d. het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 10 januari 2017;
e. het proces-verbaal van [getuige] d.d. 10 januari 2017;
f. de processen-verbaal verhoor van klager als verdachte d.d. 11 januari 2017 en d.d. 12 januari 2017;
g. het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 5] d.d. 11 januari 2017;
h. de processen-verbaal van bevindingen van [verbalisant 6] d.d. 23 januari 2018; [verbalisant 7] d.d. 29 januari 2018; [verbalisant 8] d.d. 4 maart 2018; [verbalisant 9] d.d. 13 maart 2018.
iv Het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie van 19 september 2018.
Uit de stukken blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende. De aangifte van [naam aangever] jegens klager ter zake van poging zware mishandeling [2] en wederrechtelijke vrijheidsberoving is aanleiding geweest voor de aanhouding op heterdaad van beklaagde in zijn woning. Gelet op de ernst van de feiten en de mogelijke gevaarzetting werd de aanhouding door een speciaal team van de politie uitgevoerd. De verbalisanten relateren dat, nadat zij de woning van klager met geweld (forceren van de voordeur door middel van een ‘dubbele ram’) hadden betreden, klager in gezelschap van nog twee personen in zijn woonkamer werd aangetroffen. [verbalisant 8] sommeerde alle personen om hun handen te laten zien; klager, die op de bank zat, verstopte echter zijn rechterhand, met hierin een onbekend voorwerp (later bleek dit een schaar te zijn), achter zijn rug. Daarop hebben [verbalisant 8] en [verbalisant 6] gepoogd om klager onder controle te brengen op de bank; daartoe sommeerde [verbalisant 8] klager om zijn armen te spreiden; klager verstopte echter telkens zijn handen met kracht onder zijn lichaam. Ook [verbalisant 7] heeft uiteindelijk geholpen bij het onder controle brengen van klager. Volgens [verbalisant 8] en [verbalisant 6] is er gepast geweld toegepast teneinde het verzet van klager te breken en de transportboeien te kunnen aanleggen. Het geweld is gemeld aan een meerdere.
In het proces-verbaal van aanhouding is gerelateerd dat klager zich tijdens de aanhouding bleef verzetten, dat er onderzoek aan kleding heeft plaatsgevonden en dat bij het transport van klager transportboeien zijn aangelegd.
[verbalisant 6] , [verbalisant 8] en [verbalisant 7] hebben later ieder afzonderlijk een proces-verbaal bevindingen opgemaakt omtrent het door hen toegepaste geweld bij aanhouding van klager; daarin is echter geen nadere informatie verschaft omtrent de aard van het toegepaste geweld.
Het geweld is destijds gemeld aan commandant van de ondersteuningsgroep, [verbalisant 9] , die relateert dat hij daarvan geen rapport geweldsmelding heeft opgemaakt.
[verbalisant 5] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen van 11 januari 2017 gerelateerd dat klager in zijn gelaat en aan zijn borstkas diverse blauwe plekken en schrammen had.
Bij zijn verhoor als verdachte op 11 januari 2017 heeft klager verklaard dat hij een flink pak slaag van de politie heeft gekregen en dat zijn ribben gebroken zijn; volgens klager heeft hij zich op geen enkele wijze verzet. Bij zijn verhoor op 12 januari 2017 verklaart klager:
“Ik heb veel last van mijn ribben. Ze hebben me op de grond gedrukt en de boeien aangedaan. Toen zijn ze met een man of 3 boven op me gaan zitten en daardoor zijn mijn ribben gekneusd of gebroken.” en “Ik heb een flinke klap tegen mijn hoofd aan gehad tijden de aanhouding. Ik barst van de pijn.”.
Ook in de aangifte, namens klager gedaan, is gesteld dat klager zich op geen enkel moment verzet heeft tegen de aanhouding. Volgens klager is hij in de woning en buiten op straat door de politie mishandeld; zelfs toen klager geboeid op de grond lag, is de politie doorgegaan met het toepassen van geweld. Later heeft de politie klager met zijn hoofd tegen de glazen wand geslagen. Klager stelt zich op het standpunt dat er buitenproportioneel geweld is toegepast. Klager heeft daarbij ernstig letsel opgelopen, in de vorm van kneuzingen, zwellingen en een gebroken rib. Klager heeft daarom lange tijd zware pijnstillers moeten gebruiken en is door dit voorval heel angstig geworden. Volgens klager had de politie rekening moeten houden met het gegeven dat aangever [naam aangever] ernstig verslaafd is; volgens klager is de aangifte van [naam aangever] , gezien de achtergrond van [naam aangever] niet juist beoordeeld. Volgens klager is er geen enkele reden die het politieoptreden jegens hem rechtvaardigt.
Het dossier bevat geen medische verklaring omtrent het door klager opgelopen letsel.
III Het onderzoek in raadkamer
Door en namens klager is het beklag in raadkamer toegelicht. De advocate van klager heeft betoogd dat gelet op het ontbreken van een proces-verbaal over de geweldsaanwending door beklaagden onduidelijk is welke geweldsmiddelen beklaagden jegens klager bij diens aanhouding hebben gebruikt. Klager ontkent nadrukkelijk verzet te hebben gepleegd; klager ontkent eveneens een schaar in de hand te hebben gehouden; uit het dossier blijkt niet dat er een schaar is aangetroffen. De wijze waarop de politie bij de aanhouding en het verhoor van klager te werk is gegaan roept diverse raagtekens op, hetgeen voldoende reden oplevert om beklaagden daaromtrent te horen.
IV Het oordeel van het hof
Om te kunnen komen tot gegrondverklaring van een klacht moet het hof allereerst van oordeel zijn dat er op grond van de voorhanden stukken voldoende bewijs aanwezig is of dat door middel van nader onderzoek voldoende bewijs kan worden vergaard op basis waarvan het aannemelijk kan worden geacht dat de strafrechter tot een veroordeling van beklaagde zal kunnen komen.
Vervolgens dient de vraag zich aan of vervolging ook zinvol is. Bij de beantwoording van die vraag, moeten, behalve de belangen van klager, ook andere belangen, waaronder het algemeen belang en het belang van beklaagden, worden meegewogen. Dat betekent dat niet in alle gevallen waarin voldoende bewijs voorhanden lijkt te zijn of mogelijk zou kunnen worden vergaard, besloten wordt om de zaak aan de strafrechter voor te leggen.
In deze zaak zijn voor de beoordeling de volgende bepalingen van belang:
  • In artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht is mishandeling strafbaar gesteld. Onder mishandeling als bedoeld in dit artikel wordt verstaan het opzettelijk aan een ander toebrengen van pijn of lichamelijk letsel zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat.
  • Artikel 7, eerste lid van de Politiewet 2012 bepaalt dat de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, bevoegd is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt (de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit). Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. Lid 5 van genoemd wetsartikel bepaalt dat de uitoefening van deze bevoegdheden in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd dienen te zijn.
  • De Ambtsinstructie voor onder meer de politie, met name artikel 4 dat betrekking heeft op het rechtmatig gebruik maken van een geweldmiddel, artikel 17 waarin voorschriften zijn gegeven omtrent het melden en rapporteren omtrent het aanwenden van geweld en de artikelen 22 en 23 waarin voorschriften zijn gegeven omtrent het gebruik van handboeien en meldplicht daaromtrent.
Het hof stelt voorop dat uit het dossier blijkt dat in het kader van de aanhouding van klager door beklaagden geweld is gebruikt. De politie is ook bevoegd om geweld te gebruiken. Het gebruik van geweld moet wel aan bepaalde regels en voorwaarden voldoen die staan beschreven in de voornoemde Politiewet en de Ambtsinstructie. De politieagent maakt daarbij, kort gezegd, de afweging of geweld kan en mag worden ingezet op basis van artikel 7 van de Politiewet 2012, al dan niet met gebruik van geweldsmiddelen, zoals beschreven in de Ambtsinstructie voor politie. Daarnaast moet het gebruik van geweld in verhouding staan tot het incident. De wijze van verslaglegging omtrent de aard van de door beklaagden toegepaste geweldshandelingen is, naar het oordeel van het hof, echter uiterst summier. Het hof stelt vast dat het in dezen aangewezen zou zijn geweest om een geweldsrapportage op te maken. De omstandigheid dat zulks is nagelaten, levert echter geen strafbaar feit op.
Dit zo zijnde, komt uit de stukken in het dossier voldoende naar voren dat klager, ofschoon hij zulks ontkent, aanzienlijk verzet heeft gepleegd bij zijn aanhouding. Het hof heeft geen enkele aanleiding om hetgeen daarover door de verbalisanten op ambtseed is gerelateerd in twijfel te trekken. Gelet op de ernst van het feit dat ten grondslag lag aan de beslissing om klager aan te houden en het door klager bij aanhouding geboden verzet, waren beklaagden, die in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren, gerechtigd om passend geweld te gebruiken teneinde de aanhouding van klager te kunnen voltooien. Het is mogelijk dat klager daarbij letsel heeft opgelopen. Uit de stukken in het dossier is echter niet af te leiden dat beklaagden bij de geweldsaanwending in het kader van de aanhouding van klager de grenzen van de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit hebben overschreden. Naar het oordeel van het hof is in deze zaak derhalve sprake van een rechtvaardigingsgrond, waardoor een succesvolle vervolging van beklaagden wegens mishandeling niet te verwachten is. Voorts is naar het oordeel van het hof niet te verwachten dat verder onderzoek, in de vorm van het horen van beklaagden, nader bewijs zal opleveren
Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen.

De beslissing.

Het hof wijst het beklag af.

Aldus gegeven door:
mr. R.A.T.M. Dekkers, voorzitter,
mr. M.I.A. Schlaghecke-Bouman en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.H. Tappenbeck, griffier,
op 22 januari 2019.
Mr. M.I.A. Schlaghecke-Bouman is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Mr. J. Tegelaers-Kerouache, advocate te Weert.
2.Volgens aangever heeft klager geprobeerd om hem in brand te steken.