ECLI:NL:GHSHE:2019:4259

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
200.260.675_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot benoeming bijzondere curator in familiezaken met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om een bijzondere curator te benoemen voor zijn minderjarige kind. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, stelde dat de uithuisplaatsing van zijn kind niet in het belang van het kind was en dat hij in staat was om voor het kind te zorgen. De moeder, die ook betrokken was in de procedure, verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 oktober 2019, waarbij zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaten, en vertegenwoordigers van de Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

Het hof overwoog dat er al meerdere procedures waren gevoerd over de opvoedsituatie van het kind en dat de belangen van de vader en de moeder niet in strijd waren met die van het kind. De rechtbank had al een contactregeling vastgesteld en de GI was verantwoordelijk voor het contactherstel. Het hof concludeerde dat de benoeming van een bijzondere curator niet noodzakelijk was, omdat de belangen van het kind al voldoende werden behartigd. De vader werd aangespoord om zijn gedrag te veranderen om contact met zijn kind te kunnen herstellen. Uiteindelijk werd de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en werden de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 november 2019
Zaaknummer: 200.260.675/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/339292 / FA RK 18-4991
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.T.P. Tielemans.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] (locatie [locatie] ),
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen : de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 maart 2019 .

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 7 juni 2019, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en/of althans het beroep van de vader gegrond te verklaren en het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator toe te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 juli 2019, heeft de
moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel hem deze te ontzeggen als ongegrond en onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van de Laar;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Tielemans;
  • namens de GI, in casu het Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming (hierna: het LET team), [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Voorts heeft het hof nog kennisgenomen van de inhoud van de op 17 juni 2019 ingekomen stukken uit de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de inmiddels verbroken relatie is geboren:
[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend en sinds de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2017 zijn de ouders samen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
Deze beschikking is bekrachtigd door dit hof bij beschikking van 17 januari 2019.
3.3.
[minderjarige] staat sinds 14 april 2016 onder toezicht, aanvankelijk van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (de WSS). Bij beschikking van 5 maart 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank ) de WSS vervangen door de huidige GI.
Sinds begin juni 2018 ligt de uitvoering van de ondertoezichtstelling bij het LET - team van de GI .
Voor [minderjarige] is bij beschikking van 1 september 2016 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Deze machtiging is nadien verlengd tot 14 april 2018. Vervolgens is bij beschikking van 11 juni 2018 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Deze machtiging is bij beschikking van 5 juli 2018 verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling. Die beschikking is door dit hof bekrachtigd bij beschikking van 17 januari 2019.
Beide maatregelen duren nog steeds voort.
3.4.
Bij genoemde beschikking van 20 december 2017 heeft de rechtbank ook een opbouwende zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader vastgesteld. Daaraan werd geen uitvoering gegeven. Bij kort geding vonnis van 23 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant de vader een straat- en contactverbod opgelegd ten aanzien van de moeder voor een periode van zes maanden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en de vordering tot nakoming van de laatstgenoemde zorgregeling afgewezen. Voor zover contact noodzakelijk was met het oog op het -met schriftelijke toestemming van de GI- (deels) reactiveren van de zorgregeling, stond de voorzieningenrechter doorbreking van de verboden toe. Bij arrest van dit hof van 18 september 2018 is dit vonnis vernietigd voor wat betreft het straatverbod en voor het overige bekrachtigd.
3.5.
Ten aanzien van het contact tussen de vader en [minderjarige] heeft de GI op 1 juni 2018 een
schriftelijke aanwijzing aan de vader gegeven, waarin de GI heeft neergelegd hoe concreet
(de wijze waarop, data en tijden) aan de zorgregeling uitvoering dient te worden gegeven.
Bij beschikking van 30 juli 2018 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om het
hoofdverblijf bij de vader te bepalen, afgewezen. Deze beslissing is door dit hof
bekrachtigd bij beschikking van 17 januari 2019.
3.6.
Het verzoek van de vader om de hiervoor genoemde schriftelijke aanwijzing vervallen te
verklaren is bij beschikking van de rechtbank van 24 augustus 2018 afgewezen, nadat de GI reeds op zitting deze schriftelijke aanwijzing van 1 juni 2018 had ingetrokken.
3.7.
Daarnaast is bij afzonderlijke beschikking van 24 augustus 2018 de
beschikking van de rechtbank van 20 december 2017 gewijzigd voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en heeft de kinderrechter het volgende beslist:
“stelt een contactregeling vast waarbij de vader gerechtigd is om eerst onder begeleiding
van de gezinsvoogdijwerker(s,) van de GI/het LET-Jb contact te hebben met [minderjarige] en indien het contact goed verloopt, kan de regeling onder regie van de gezinsvoogdijwerker worden opgebouwd tot een regeling waarbij de vader en [minderjarige] contact hebben gedurende een weekend per veertien dagen onbegeleid van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur”.
3.8.
De GI heeft op 5 september 2018 de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Deze aanwijzing houdt in dat: de vader zich afzijdig houdt, geen contact zoekt met de in het verleden betrokken hulpverleners, buiten de normale juridische mogelijkheid van procedures de vader spreekt en communiceert op een respectvolle manier met de huidige betrokken hulpverleners, waarin de GI van de vader verwacht:
- geen (be)dreigingen te uiten,
- geen beledigingen te uiten,
- geen verwensingen te doen naar betrokken hulpverleners , en
- geen mails te sturen met beledigingen , smaad, (be)dreigingen naar betrokken hulpverleners.
Ter onderbouwing van deze aanwijzing is vermeld dat er geen rustige en respectvolle communicatie vanuit de vader mogelijk is met de hulpverleners. De vader blijft hulpverleners lastig vallen door het fysiek op te zoeken, te (be)dreigen, hen te diskwalificeren en smaad en laster over hen of tegen hem uit te spreken.
3.9.
Bij beschikking van de rechtbank van 14 februari 2019 is deze schriftelijke aanwijzing bekrachtigd. Het verzoek van de GI om aan de vader lijfsdwang op te leggen is daarbij afgewezen.
3.10.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vader om een bijzondere curator te
benoemen over [minderjarige] afgewezen.
3.11.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.12.
De vader heeft, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
De vader heeft zich tegen de uithuisplaatsing van [minderjarige] verzet. De vader had een woning om [minderjarige] op te vangen. De positieve onderzoeksresultaten ten aanzien van de vader zijn
destijds genegeerd. De vader heeft zich ook tijdens de samenleving met de moeder ingelaten met de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Dat heeft de moeder verzwegen. Het was in het
belang van [minderjarige] dat hij bij de vader werd geplaatst. Door hem uit huis te plaatsen is door
de GI niet gehandeld in het belang van [minderjarige] . De GI nam een vijandelijke houding aan en stond geen contact toe zonder redelijke grond. Opmerkelijk is dat de moeder zich totaal niet verzette tegen de (verlenging van de) uithuisplaatsing . Ook zij is niet opgekomen voor de
belangen van [minderjarige] . Er was dus wel degelijk een tegenstrijdig belang. De belangen van [minderjarige] komen in strijd met de belangen van de moeder, nu zij toestemming heeft gegeven voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij bij zijn vader komt. De vader heeft geen contact met [minderjarige] omdat hij tegen muren aanloopt. De communicatie met de moeder en met de GI is slecht. Dat ligt niet aan de vader en [minderjarige] is het slachtoffer. De moeder heeft wederom om het eenhoofdig gezag gevraagd.
3.13.
De moeder heeft, kort samengevat, het volgende aangevoerd . Er bestaat geen grond om een bijzondere curator te benoemen . De man steekt enkel tijd in strijd in plaats van het op positieve wijze verkrijgen van contact met [minderjarige] . De man verwijt de GI dat de GI geen contact toestaat, maar daarvoor zal eerst normale communicatie mogelijk moeten zijn. De GI heeft zelfs na (fysieke) bedreigingen van de man gepoogd te communiceren met de man.
Elke betrokken partij vond een uithuisplaatsing, in ieder geval destijds, in het belang van [minderjarige] , behalve de vader, die nooit alleen de zorg voor hem heeft gehad en nooit langer dan een aantal uren met hem alleen is geweest. Er is geen gevaar dat de belangen van [minderjarige] onvoldoende voor het voetlicht worden gebracht of dat zijn stem niet wordt gehoord. Hij is nu juist onder toezicht gesteld vanwege de bedreiging in zijn ontwikkeling door onder meer de conflicten tussen de ouders. Van de GI mag worden verwacht dat zij juist voor het belang van [minderjarige] opkomt . De raad heeft bovendien een onderzoek naar [minderjarige] verricht.
3.14.
De GI heeft, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Het is moeilijk voor de vader dat er geen contact met [minderjarige] is. Juridisch zijn er mogelijkheden om het contact te starten. Er ligt een contactregeling, maar daar kan geen invulling aan worden gegeven door het gedrag van de vader. De vader heeft de sleutel tot contactherstel zelf in handen door zijn gedrag te veranderen. Een eventueel te benoemen bijzondere curator zal tegen dezelfde problemen aanlopen als de GI. De GI staat nog steeds open voor een gesprek, ondanks dat de vader de GI nog steeds bedreigt.
3.15.
De raad heeft het volgende naar voren gebracht. Er is goed gekeken naar de situatie van [minderjarige] . Contact met de vader is erg belangrijk, maar dat dient op goede voorwaarden plaats te vinden. De bijzondere curator is niet de aangewezen persoon om het contactherstel te bewerkstelligen.
3.16.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1:250 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechtbank, wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, een bijzondere curator, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
3.17.
Uit de toelichting tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader (uiteindelijk) wil dat [minderjarige] bij hem komt wonen. Over het hoofdverblijf, de uithuisplaatsing van [minderjarige] en het contact tussen de vader en [minderjarige] zijn echter reeds meerdere procedures gevoerd, zowel bij de rechtbank als bij het hof. Het hoofdverblijf is daarbij niet bij de vader
bepaald en er is nog steeds sprake van een uithuisplaatsing van [minderjarige] . Voor zover de vader dan ook beoogt met zijn verzoek tot benoeming van een bijzondere curator opnieuw te laten toetsen welke opvoedsituatie in het belang van [minderjarige] is omdat hij het met deze beslissingen niet eens is, wordt dit verzoek afgewezen. Voor zover wordt gesteld dat het belang van [minderjarige] in strijd is met het belang van de moeder op de enkele grond dat zij instemt met de uithuisplaatsing is dit evenmin voldoende reden voor benoeming van een bijzonder curator. Voor zover het verzoek ziet op het herstel van het contact tussen de vader en [minderjarige] wordt vastgesteld dat de vader en alle overige belanghebbenden allen willen dat er daadwerkelijk contactherstel tussen de vader en [minderjarige] tot stand komt. De belangen komen dus overeen. De rechtbank heeft al een contactregeling bepaald en de GI zal zich maximaal in moeten spannen om contactherstel te bewerkstelligen. Mogelijk dat hiervoor, gelet op de problematiek van de vader, een andere aanpak dan tot nog toe dient te worden gekozen. De werkverhouding met de vader dient te worden genormaliseerd. Daarvoor zal wellicht eerst persoonlijke begeleiding voor de vader dienen te worden ingezet. De vader op zijn beurt dient die begeleiding in het belang van [minderjarige] te accepteren en zich van bedreigingen en intimidatie te onthouden zodat het contact tussen hem en [minderjarige] weer kan worden opgepakt. De benoeming van een bijzonder curator is daartoe ook niet aan de orde.
3.18.
Al het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. De proceskosten zullen gelet op de aard van de zaak worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 maart 2019;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C .N.M. Antens, E.A.M. Scheij en E.M.C. Dumoulin en is op 21 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.