In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader om een bijzondere curator te benoemen voor zijn minderjarige kind. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, stelde dat de uithuisplaatsing van zijn kind niet in het belang van het kind was en dat hij in staat was om voor het kind te zorgen. De moeder, die ook betrokken was in de procedure, verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 oktober 2019, waarbij zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaten, en vertegenwoordigers van de Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
Het hof overwoog dat er al meerdere procedures waren gevoerd over de opvoedsituatie van het kind en dat de belangen van de vader en de moeder niet in strijd waren met die van het kind. De rechtbank had al een contactregeling vastgesteld en de GI was verantwoordelijk voor het contactherstel. Het hof concludeerde dat de benoeming van een bijzondere curator niet noodzakelijk was, omdat de belangen van het kind al voldoende werden behartigd. De vader werd aangespoord om zijn gedrag te veranderen om contact met zijn kind te kunnen herstellen. Uiteindelijk werd de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en werden de proceskosten gecompenseerd.