ECLI:NL:GHSHE:2019:4189

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
200.263.860_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen met Poolse nationaliteit

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de uithuisplaatsing van drie minderjarigen met Poolse nationaliteit. De vader van de kinderen, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om de vernietiging van de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd. De vader stelt dat er een nieuwe situatie is ontstaan die het mogelijk maakt dat de kinderen bij hem kunnen wonen, nu hij een nieuwe partner heeft en zijn psychische toestand is verbeterd. De Gecertificeerde Instelling (GI) verzet zich tegen het hoger beroep en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 oktober 2019 zijn zowel de vader als de GI gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en de situatie van de kinderen, die sinds 2016 onder toezicht staan van de GI en sinds 2017 uit huis zijn geplaatst. Het hof overweegt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen, en dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat hij in staat is om voor de kinderen te zorgen. De vader's verzoek om een deskundigenonderzoek wordt afgewezen, omdat dit te belastend zou zijn voor de kinderen. Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 14 november 2019
Zaaknummer : 200.263.860/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/264296 / JE RK 19-1200
C/03/264299 / JE RK 19-1202
C/03/264301 / JE RK 19-1203
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
regio Noord-Limburg, locatie [locatie] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarigen: [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , Polen, [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , Polen en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 16 juli 2019, op schrift gesteld op 18 juli 2019, en naar de beschikking van die rechtbank van 8 juli 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 5 augustus 2019, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking van 16 juli 2019 te vernietigen, naar het hof begrijpt: voor zover die betrekking heeft op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en alsnog te beslissen dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet wordt verleend, subsidiair een onderzoek op grond van artikel 810 Rv (het hof begrijpt: artikel 810a Rv) te gelasten door een onafhankelijke deskundige instantie naar de vraag of de uithuisplaatsing in het belang is van de kinderen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 september 2019, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader als ongegrond en/of onbewezen af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. K.C.M. Schreurs, die waarnam voor mr. Joosten, en door de tolk in de Poolse taal W.Veldhuis (geregistreerd onder nummer 18707);
- de GI, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de GI 1] , [vertegenwoordiger van de GI 2] , [vertegenwoordiger van de GI 3] en [vertegenwoordiger van de GI 4] ;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De pleegouders zijn, met berichtgeving vooraf, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft op 21 oktober 2019 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gesproken met de voorzitter. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 26 september 2019;
  • de brief van de pleegouders van 15 oktober 2019.

3.De beoordeling

3.1.
De kinderen hebben de Poolse nationaliteit. Op grond van artikel 8 Verordening Brussel II-bis heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. Op grond van artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag is Nederlands intern recht van toepassing.
3.2.
Uit de relatie van de vader en mevrouw [de moeder van minderjarige 1 en 2] zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , Polen;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , Polen.
De moeder is in 2008 overleden. De vader is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.3.
Uit de relatie van de vader en mevrouw [de moeder van minderjarige 3] is geboren:
- [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De vader heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige 3] . De moeder van [minderjarige 3] woont, voor zover op dit moment bekend, waarschijnlijk in Polen.
3.4.
De kinderen hebben van 13 juni 2013 tot 13 juni 2014 onder toezicht gestaan van de GI. De kinderen staan thans onafgebroken onder toezicht van de GI sinds 14 juli 2016. De ondertoezichtstelling is laatstelijk bij de thans bestreden beschikking verlengd tot 28 januari 2020.
3.5.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging met ingang van
28 november 2017 uit huis geplaatst. Aanvankelijk verbleven zij in een accommodatie van een zorgaanbieder. Sinds 18 augustus 2018 verblijven de kinderen gezamenlijk in hetzelfde huidige perspectief biedende pleeggezin.
3.6.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep aan de orde - de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk
28 januari 2020.
3.7.
De vader kan zich met deze beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Een uithuisplaatsing is in deze zaak niet het ultimum remedium en is daarom in strijd met het EVRM en het IVRK. Er is een geheel nieuwe situatie bij de vader ontstaan die mogelijk wel tot gevolg heeft dat de kinderen bij de vader kunnen wonen. Zo heeft de vader een nieuwe partner, met wie hij sinds juni 2019 samenwoont en die een steun voor hem is. Nu de relatie met mevrouw [ex-partner] is verbroken, is er geen sprake meer van incidenten bij de vader thuis. De vader verkeert hierdoor psychisch in een betere toestand. Ook heeft hij zijn gedrag in positieve zin aangepast. De vader staat nog steeds open voor hulp. Hij heeft toestemming gegeven voor traumatherapie voor de kinderen. Dat eerdere hulpverleningstrajecten zijn mislukt, is niet alleen aan de vader te wijten.
De vader betwist de overweging van de rechtbank dat de vorming van de gehechtheidsrelaties van de kinderen wordt bedreigd.
Een onderzoek door een neutrale instelling op de voet van artikel 810a Rv naar de vraag of de vader in staat is voor de kinderen te zorgen, is in het belang van de kinderen. Een taalbarrière mag aan een dergelijk onderzoek niet in de weg staan.
Het lopende raadsonderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel kan niet in de plaats komen van een onderzoek op de voet van artikel 810a Rv. De vader kan bij de raad zijn zorgen niet goed kwijt.
3.9.
De GI heeft in het verweerschrift en ter mondelinge behandeling de grieven van de vader gemotiveerd bestreden.
3.10.
De raad heeft ter mondelinge behandeling het hof geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.11.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof - na eigen onderzoek en weging - overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW.
3.11.4.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
Sinds 18 augustus 2018 verblijven de kinderen samen in het huidige perspectief biedende pleeggezin. De kinderen doen het daar goed, zo heeft de GI ter mondelinge behandeling verklaard. Uit de door de GI overgelegde stukken blijkt echter ook dat de zorgen over de kinderen nog altijd groot zijn.
Het hof acht het positief dat de relatie tussen de vader en mevrouw [ex-partner] , die gepaard ging met huiselijk geweld, inmiddels is beëindigd. Dit maakt evenwel niet dat het hof aanleiding ziet anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het is het hof niet gebleken dat er thans wel sprake is van een stabiele, emotioneel veilige en voorspelbare opvoedsituatie bij de vader thuis. De vader staat nog steeds niet open voor de noodzakelijke hulpverlening. Hij legt de problemen buiten zichzelf en bij hem blijkt niet van enige intrinsieke motivatie om zich te laten behandelen. Hierdoor is de behandeling bij De Horst niet van de grond gekomen. Dat de vader zich heeft aangemeld bij [instelling] , waarvan eerder sprake was, is niet gebleken. Verder is ter mondelinge behandeling bij het hof namens de vader beaamd dat hij nog steeds geen stappen heeft gezet om zijn agressieproblematiek aan te pakken. Dat de vader tegenover het hof heeft verklaard dat hij niet agressief is, baart het hof grote zorgen, nu hij daarmee geen enkele verantwoordelijkheid lijkt te nemen voor de geweldsincidenten die hebben plaatsgevonden. Weliswaar heeft de vader ter mondelinge behandeling van het hof verklaard dat hij een therapeut in [plaats] heeft bezocht en daar zijn levensgeschiedenis heeft verteld, maar hij heeft nagelaten van dit gesprek enig bewijsstuk aan het hof over te leggen, zodat het hof hieraan voorbijgaat. Daarnaast heeft de vader nog steeds financiële problemen.
Uit de stukken en het besprokene ter mondelinge behandeling blijkt verder dat de vader geen inzicht heeft in de problematiek van de kinderen. Hij lijkt nog steeds niet te beseffen welke grote schadelijke gevolgen het huiselijk geweld dat heeft plaatsgevonden op de emotionele ontwikkeling van de kinderen heeft gehad. De vader heeft pas zeer recent en dan ook nog na veel aandringen toestemming gegeven voor traumatherapie voor de kinderen vanwege huiselijk geweld en verwaarlozing.
3.11.5.
Het hof wijst het verzoek van de vader om een deskundigenonderzoek op de voet van artikel 810a lid 2 Rv te gelasten af. Het hof acht dit verzoek onvoldoende concreet. Het hof is verder van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het belang van de kinderen zich tegen een dergelijk deskundigenonderzoek verzet. De kinderen starten binnenkort met traumatherapie. Zij zijn al belast door het onderzoek van de raad naar een gezagsbeëindigende maatregel, ook al bevindt dit onderzoek zich in de afrondende fase. Het hof acht een nieuw deskundigenonderzoek met de daaraan inherente onrust en onzekerheid te belastend voor deze kinderen, met name nu uit de gedingstukken is gebleken dat de kinderen grote behoefte hebben aan duidelijkheid waar zij mogen opgroeien.
3.11.6.
Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van het hof in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen. Hetgeen de vader overigens heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Van strijd met het EVRM of het IVRK - van welke vermeende strijd in het appelschrift overigens in slechts zeer algemene bewoordingen wordt gesproken - is geen sprake, reeds nu de uithuisplaatsing van de kinderen in hun belang noodzakelijk is. Het is juist ook het belang van het kind dat, getuige onder meer het ook Nederland bindende IVRK, de eerste overweging dient te zijn bij alle maatregelen met betrekking tot kinderen.
3.12.
Nu uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vader niet slagen, dient het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 16 juli 2019, op schrift gesteld op 18 juli 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens en
J.C.E. Ackermans - Wijn en is op 14 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.