ECLI:NL:GHSHE:2019:4188

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
200.265.687_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2019, die onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) sinds 26 juli 2019. De moeder, appellante in deze procedure, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen, die de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. De moeder heeft aangevoerd dat een uithuisplaatsing een te ingrijpend middel is en dat er alternatieven zijn, zoals een moeder-kindopname of een netwerkplaatsing bij de grootouders. De vader heeft ook zijn zorgen geuit over de gang van zaken en het wantrouwen jegens de GI. De GI heeft echter gesteld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft vanwege de onveilige opvoedsituatie en het niet voldoen aan de voorwaarden die voor terugplaatsing zijn gesteld. Het hof heeft de argumenten van beide ouders gehoord en de noodzaak van de uithuisplaatsing beoordeeld. Het hof concludeert dat er nog steeds geen veilige en stabiele opvoedsituatie is en dat de verzoeken van de moeder tot beëindiging van de machtiging uithuisplaatsing moeten worden afgewezen. De ouders moeten hun medewerking verlenen aan de hulpverlening en de voorwaarden die door de GI zijn gesteld, om de kans op terugplaatsing van de minderjarige te vergroten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 14 november 2019
Zaaknummer : 200.265.687/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/361729 / JE RK 19-1515
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
De vader en de moeder worden samen de ouders genoemd.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze beschikking gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 augustus 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 5 september 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het verzoek van de GI tot machtiging uithuisplaatsing af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Remport Urban namens de moeder;
- de vader;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Ter zitting heeft de advocaat van de moeder aangegeven dat de moeder ziek is.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 12 augustus 2019;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 30 september 2019;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 14 oktober 2019;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 17 oktober 2019;
  • het V6-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 21 oktober 2019.
2.4.1.
De brief van de ouders (“Opvoedings plan [minderjarige] en uitleg voor de rechter ons situatie en leven”) is op 21 oktober 2019 bij het hof ingekomen en daarmee buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn.
Gelet op het feit dat deze brief niet kort en eenvoudig te doorgronden is, en van de zijde van de ouders niet is aangegeven dat deze brief niet eerder had kunnen worden ingebracht, heeft het hof ter zitting meegedeeld dat op deze brief geen acht wordt geslagen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] geboren:
- [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 26 juli 2019 (aanvankelijk in haar hoedanigheid van het nog ongeboren kind) onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling loopt tot 26 juli 2020.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 8 augustus 2019 uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de aan de GI verleende machtiging verlengd met ingang van 22 augustus 2019 tot
22 februari 2020. De behandeling van het resterende deel van het verzoek (van een machtiging uithuisplaatsing tot 26 juli 2020) is aangehouden.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert, kort samengevat, het volgende aan.
Een uithuisplaatsing is een te ingrijpend middel.
Het heeft weliswaar de voorkeur van de moeder om een moeder-kindopname bij [instelling 1] te [plaats] te laten plaatsvinden, maar er wordt nu ten onrechte getwijfeld aan haar motivatie voor een moeder-kindtraject of een gezinsplaatsing bij [instelling 2] . Zij heeft nooit aangegeven dat zij dit niet wenst. Sterker nog, zij had graag gezien dat de opname direct na de geboorte had plaatsgevonden. [minderjarige] staat voor haar op de eerste plaats.
Er wordt verder ten onrechte niet onderzocht of er minder vergaande voorzieningen mogelijk zijn, zoals een netwerkplaatsing bij de grootouders vaderszijde, die al een pleegkind onder hun hoede hebben en die al als pleegouders gescreend zijn.
De moeder verzoekt het hof verder om een deskundigenonderzoek te laten verrichten op grond van artikel 810a lid 2 Rv.
Er wordt nu veel over de ouders en de benodigde hulpverlening gezegd, maar dan is het wel van belang dat de oorzaak van eventuele problematiek goed wordt onderzocht en dat gekeken wordt welke hulpverlening zo nodig moet worden ingezet. Er wordt nu teveel gegist en naar het verleden gekeken, terwijl de vader bijvoorbeeld al veel trajecten heeft afgerond.
In zoverre is het ook van belang dat de verstandhouding tussen de GI en de ouders wordt verbeterd.
3.6.
De vader voert ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De vader ervaart veel baat bij de begeleiding, die hij van Emergis-verslavingszorg krijgt. Vanwege de medicatie die hij krijgt, methadon en Ritalin, werkt hij op dit moment niet. Tussen de ouders onderling gaat het de afgelopen tijd ook erg goed.
De bewindvoering is bijna geregeld. De vader heeft zijn akkoord al gegeven en de moeder heeft de stukken pas net in haar bezit, zodat zij nog niet in staat is geweest om deze getekend retour te zenden. De vader heeft niet veel vertrouwen in het bewind maar hij weet dat het noodzakelijk is.
De vader voelt ook veel wantrouwen jegens de GI. Hij heeft het gevoel dat hij negatief wordt weggezet, terwijl hij zichzelf hierin niet herkent. Hij beseft dat hij samen met de moeder geen ideale ouder is, maar hij wil graag een eerlijke kans, zonder enig vooroordeel dat gebaseerd is op zijn verleden.
3.7.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
De uithuisplaatsing van [minderjarige] is nog steeds noodzakelijk vanwege het ontbreken van een veilige, stabiele en gestructureerde opvoedsituatie. Er is niet voldaan aan de door de GI gestelde voorwaarden, die voor een terugplaatsing noodzakelijk zijn.
Al voordat [minderjarige] geboren was waren er zorgen over de veiligheid en gezondheid van [minderjarige] . Er waren over het gezin meerdere meldingen van huiselijk geweld bekend.
Daarnaast waren er ook zorgen over (de gezondheid) van de moeder.
Het lukt de ouders tot op heden niet goed om hun eigen aandeel in het geheel te zien. De samenwerking met hen verloopt moeizaam en afspraken worden regelmatig afgezegd. Vanwege de moeizame samenwerking en het wantrouwen van de ouders naar de jeugdbeschermer is er inmiddels een tweede jeugdbeschermer is aangesteld.
Op dit moment hebben de ouders een begeleide omgangsregeling van 45 minuten per week. De omgang met [minderjarige] verloopt goed, maar gaat regelmatig niet door. Dit heeft verschillende oorzaken.
De moeder is slechts één keer bij de omgang aanwezig geweest en ondanks de inspanningen van de GI hiertoe lukt het niet om de moeder in beweging te krijgen. Het is ook niet duidelijk waar de blokkade van de moeder vandaan komt.
De GI ziet wel een positieve verandering bij de vader en de omgang tussen [minderjarige] en de vader verloopt goed. De vader sluit goed bij [minderjarige] aan en hij zorgt goed voor haar. Om die reden heeft de GI besloten om de omgang voorlopig zelf te begeleiden, gegeven de situatie dat de hulpverlening van “10 voor de toekomst” zijn medewerking niet meer wenst te verlenen en de begeleiding (en overige hulpverlening) van Juvent nog niet van de grond is gekomen.
[minderjarige] ontwikkelt zich in het pleeggezin goed, maar de GI benadrukt dat er nog geen opvoedingsbesluit is genomen. Daarnaast zal de GI de ouders van de vader alsnog meenemen in hun besluitvorming en onderzoek aangaande het toekomstperspectief van [minderjarige] .
Op dit moment wordt er echter nog steeds volledig ingezet op een gezinsplaatsing bij [instelling 2] . De tijd begint echter wel te dringen. De ouders, en met name de moeder, zullen in beweging moeten komen en zullen de samenwerking met de GI moeten aangaan.
3.8.
De raad heeft ter zitting als volgt verklaard.
Op dit moment is het niet mogelijk om een concreet advies te geven. Het is nog geen gelopen race, maar de ouders hebben nog een lange weg te gaan, terwijl de tijd nu echt begint weg te tikken. Het is van belang dat beide ouders in beweging gaan komen, zodat het ouder-kindtraject kan plaatsvinden. Het hechtingsproces van [minderjarige] blijft immers doorlopen.
De houding van de moeder valt mogelijk te verklaren omdat zij zichzelf probeert te beschermen tegen een negatieve afloop.
Het is raadzaam om het netwerk van de ouders, met name de ouders van de vader, alvast te onderzoeken, omdat hier voor de ouders mogelijk ook een positieve stimulans vanuit gaat en dit geen beletsel vormt voor de gezinsplaatsing bij [instelling 2] , waarop nu nog wordt ingezet.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.3.
Op het moment dat [minderjarige] onder toezicht werd gesteld en uit huis werd geplaatst heeft de GI, gelet op de ernstige zorgen die er waren, een aantal voorwaarden geformuleerd, waaraan de ouders moeten voldoen om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen en een terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders mogelijk te kunnen maken. Deze voorwaarden zien onder meer op het meewerken aan diverse hulpverleningstrajecten, het aanvragen van bewind en op een gezinsplaatsing bij [instelling 2] .
Deze trajecten zijn tot op heden (nog) niet goed van de grond gekomen. Zo is uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof gebleken dat de hulpverlening vanuit “10 voor Toekomst” is gestopt, nadat er een incident met de vader zou hebben plaatsgevonden. Inmiddels is Juvent benaderd om deze hulpverlening op te pakken, maar dit is nog niet van de grond gekomen.
De bewindvoering is nog steeds niet aangevraagd, omdat het lastig is gebleken om afspraken te maken en er een nieuwe beoogd bewindvoerder moest worden gevonden. Ook moet de moeder nog (steeds) een handtekening voor toestemming daartoe zetten.
Verder is er met de ouders gesproken over een moeder-kindopname dan wel gezinsopname bij [instelling 2] . Alhoewel de ouders zich uitdrukkelijk bereid hebben verklaard om hieraan hun medewerking te verlenen, heeft de intake nog steeds niet kunnen plaatsvinden, omdat de moeder de twee eerder ingeplande afspraken heeft afgezegd en omdat het lastig blijkt te zijn om met de moeder in contact te komen.
Aangezien het hechtingsproces van [minderjarige] doorloopt, worden er ondertussen wel begeleide omgangsmomenten van één keer per week ingepland. Echter, ook deze afspraken worden door de moeder om verschillende redenen afgezegd of niet nagekomen, zodat zij [minderjarige] slechts tijdens één van de geplande afspraken heeft gezien.
Alhoewel de GI getracht heeft om de belemmeringen bij de moeder weg te nemen, door bijvoorbeeld het organiseren van vervoer, lijkt er een blokkade bij de moeder te zijn, waardoor zij de contactmomenten met [minderjarige] uit de weg gaat en de contacten met de hulpverlening zoveel mogelijk vermijdt. Dit leidt ertoe dat de hechting tussen [minderjarige] en de moeder nog niet tot stand komt, hetgeen zeer zorgelijk is en waardoor er van een beëindiging van de machtiging uithuisplaatsing op dit moment geen sprake kan zijn. Anderzijds wordt er bij de vader een positieve ontwikkeling gezien. Alhoewel het hof benadrukt dat de vader nog steeds zijn medewerking dient te verlenen aan de door de GI verzochte urinecontroles, lijkt hij de goede weg te zijn ingeslagen. Hij krijgt hulpverlening vanuit Emergis waar hij naar eigen zeggen veel steun aan heeft en de contactmomenten met [minderjarige] , waarbij hij iedere week verschijnt, verlopen positief, aldus de GI.
3.9.4.
Met de gezinsopname wordt beoogd om te onderzoeken of de ouders in staat zijn [minderjarige] te verzorgen en op te voeden en worden zij hierbij zo nodig begeleid en bijgestuurd.
Het enkele feit dat de ouders deze kans krijgen, betekent dat er vooralsnog voldoende vertrouwen in de ouders is om hun een kans te geven om naar een thuisplaatsing van [minderjarige] toe te werken.
De bal ligt nu bij de ouders om hun onvoorwaardelijke medewerking aan dit traject te verlenen. Zij hebben zich daarbij te houden aan de voorwaarden die door de GI en [instelling 2] zijn/worden gesteld en het is zowel in het belang van [minderjarige] als in het belang van henzelf dat zij al hun energie hierin gaan steken.
Het is nu aan de ouders en met name de moeder, om te laten zien dat [minderjarige] bij hen thuis kan komen wonen en om met de GI (goed) samen te werken, omdat, zoals de GI heeft aangegeven, de tijd begint te dringen en het moment in zicht komt dat het perspectief van [minderjarige] elders moet worden bepaald. In dat verband heeft de GI ter zitting van het hof nog aangegeven dat zij de ouders van de vader in hun besluitvorming en onderzoek aangaande het toekomstperspectief van [minderjarige] , zullen meenemen.
3.10.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat een uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking en ook nu nog steeds noodzakelijk is. Van een veilige, stabiele en gestructureerde opvoedsituatie waarbinnen [minderjarige] naar de ouders kan terugkeren, is (nog) niet gebleken. Het verzoek van de moeder tot beëindiging van de machtiging uithuisplaatsing dient dan ook te worden afgewezen.
3.11.
Aangezien er nog steeds wordt ingezet op een ouder-kindopname en er in dit kader derhalve al onderzoek naar de capaciteiten en vaardigheden van de ouders zal gaan plaatsvinden, zal een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv niet (mede) tot een beslissing van de zaak kunnen leiden en is er voor een dergelijk onderzoek op dit moment geen plaats. Het hof zal op grond hiervan ook dit verzoek van de moeder afwijzen.
3.12.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 augustus 2019;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.A.R.M. van Leuven en E.M.C. Dumoulin en is op 14 november 2019 door mr. E.M.C. Dumoulin uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.