ECLI:NL:GHSHE:2019:4181

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
200.266.682_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging faillissement na voldoening van schulden en getroffen betalingsregelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de faillietverklaring van de appellant. De rechtbank Oost-Brabant had op 19 september 2019 de appellant in staat van faillissement verklaard, op verzoek van de geïntimeerde, die een opeisbare vordering had van € 171.563,84. De appellant heeft in hoger beroep verzocht om het vonnis te vernietigen, stellende dat hij niet langer in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen, omdat hij inmiddels met al zijn crediteuren betalingsregelingen heeft getroffen. Het hof heeft de verklaringen van de curator en de betrokken partijen in overweging genomen. De curator bevestigde dat er voldoende saldo op de derdenrekening van de advocaat van de appellant staat om alle schulden te voldoen. Het hof concludeert dat aan de vereisten voor een faillissement niet langer is voldaan, en vernietigt het faillissement. De kosten van het faillissement worden ten laste van de appellant gesteld. Het hof wijst het verzoek tot faillietverklaring af en bepaalt dat de curator een vergoeding ontvangt voor zijn werkzaamheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 14 november 2019
Zaaknummer: 200.266.682/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/349354 FT RK 19/567
Insolventienummer (rechtbank): C/01/19/311 F
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R.A.M.L. van Oeijen te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.C.J. de Schepper te Eindhoven.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 19 september 2019, waarbij [appellant] in staat van faillissement is verklaard, met aanstelling van mr. J.A. van der Meer te [plaats] als curator.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 september 2019, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis en daarmee het faillissement te vernietigen.
2.2.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de curator d.d. 1 november 2019;
- de brief (per fax) van de advocaat van [geïntimeerde] d.d. 5 november 2019;
- de brief met bijlage (per fax) van de advocaat van [appellant] d.d. 5 november 2019;
- een tweetal brieven (per fax) van de curator d.d. 6 november 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Het faillissement van [appellant] is aangevraagd door [geïntimeerde] . [geïntimeerde] stelt in het inleidend verzoekschrift een opeisbare vordering te hebben op [appellant] van
€ 171.563,84, te vermeerderen met rente en kosten. Genoemd bedrag is gebaseerd op een civielrechtelijke veroordeling in een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 16 mei 2018 onder zaaknummer [zaaknummer] . De vordering is, ondanks aanmaning, onbetaald gebleven. [appellant] zou ook andere schuldeisers onbetaald laten. Het faillissement van [appellant] is vervolgens bij het bestreden vonnis uitgesproken.
3.2.
[appellant] stelt in zijn beroepschrift – kort weergegeven – het volgende. Er is geen sprake van pluraliteit van schuldeisers, noch is er sprake van dat [appellant] verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
Ten aanzien van de door [geïntimeerde] aangevoerde steunvordering van [schuldeiser] was reeds een regeling getroffen. Dit is bij de zitting van 17 september 2019 al te kennen gegeven en wordt door [schuldeiser] ook schriftelijk (bij brief van 26 september 2019, als door [appellant] als bijlage 4 bij zijn beroepschrift overgelegd) bevestigd.
Ook ten aanzien van de vordering van de Rabobank is bij voornoemde zitting van 17 september 2019 aangegeven dat reeds een regeling getroffen was. De rechtbank is evenwel aan dit verweer voorbij gegaan wegens het ontbreken van een nadere concrete onderbouwing. Ter nadere onderbouwing verwijst [appellant] thans naar een brief van de Rabobank van 25 september 2019 (door [appellant] als bijlage 5 bij zijn beroepschrift overgelegd).
Met betrekking tot de vordering van de aanvrager van het faillissement van [appellant] , [geïntimeerde] , stelt [appellant] dat er een betalingsregeling zal worden getroffen, en dat partijen hierover nog in overleg zijn.
Tot slot acht [appellant] het nog van belang dat zowel de Rabobank als [geïntimeerde] tevens heeft aangegeven geen belang meer te hebben bij het faillissement van [appellant] en dat derhalve ook zij het hof verzoeken het faillissement van [appellant] te vernietigen.
3.3.
De curator heeft bij brief van 1 november 2019 het aanvangsverslag, de actuele crediteurenlijst en een opgave van de faillissementskosten overgelegd. Voorts geeft de curator aan dat hem van een betalingsregeling met [geïntimeerde] noch de Rabobank gebleken is.
3.4.
Bij brief van 5 november 2019 heeft [appellant] onder meer aangevoerd dat hij inmiddels met al zijn crediteuren een regeling heeft weten te treffen.
3.5.
Bij brief van 5 november 2019 heeft [geïntimeerde] bevestigd dat [appellant] met hem een betalingsregeling getroffen heeft en hij derhalve geen belang meer heeft bij het faillissement van [appellant] . [geïntimeerde] stemt dan ook in met een vernietiging van het faillissementsvonnis.
3.6.
De curator bericht het hof vervolgens bij brief van 6 november 2019 het navolgende. Na berichtgeving van zowel [geïntimeerde] als de Rabobank is de curator gebleken dat zij beiden met [appellant] een regeling hebben getroffen. Voorts heeft de advocaat van [appellant] , mr. Van Oeijen, aan de curator bevestigd dat er voldoende saldo op zijn derdenrekening staat om alle overige crediteuren in het faillissement alsmede de faillissementskosten te voldoen, onder de voorwaarde dat het vonnis, waarbij [appellant] in staat van faillissement is verklaard, zal worden vernietigd. De curator ziet dan ook geen reden om het faillissement van [appellant] te handhaven en de zitting hoeft wat de curator betreft ook geen doorgang te vinden.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Het hof heeft de laatstgenoemde verklaring van de curator aldus begrepen dat er voldoende saldo op de derdenrekening van de advocaat van [appellant] staat om alle overige schuldeisers zoals deze door de curator in het openbaar faillissementsverslag van 18 oktober 2019 zijn vermeld (alsmede de faillissementskosten) volledig te voldoen, naast nakoming van de diverse betalingsregelingen met [geïntimeerde] , de Rabobank en [schuldeiser] , met welke drie schuldeisers [appellant] een regeling getroffen heeft.
De ‘overige’ schuldeisers betreffen de navolgende schuldeisers:
* Belastingdienst € 10.431,00
* CJIB € 278,00
* CZ € 3.211,60
* Brabant Water
€ 149,55+
€ 14.070,15
3.7.2.
Het hof constateert op grond van het vorengaande, in het bijzonder gezien de verklaring van de curator, dat thans alle vorderingen zijn voldaan of binnen afzienbare tijd kunnen worden voldaan, althans dat klaarblijkelijk voor de respectieve crediteuren een bevredigende betalingsregeling is getroffen. De aanvrager van het faillissement stemt in met een vernietiging hiervan en ook de curator staat positief tegenover een vernietiging van het faillissement nu alle ‘overige’ schulden zijn gedekt door en betaald kunnen worden uit de gelden welke zich thans op de derdenrekening van de advocaat van [appellant] bevinden. Het hof leidt hieruit af dat [appellant] derhalve niet (langer) verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
3.7.3.
Nu niet langer aan alle vereisten voor een faillissement is voldaan zal het hof het vonnis waarvan beroep en daarmee het faillissement vernietigen. Het hof zal daarbij bepalen dat de kosten van het faillissement ten laste van [appellant] komen. Deze kosten zullen worden vastgesteld conform de door de curator zelve gedane opgave zoals overgelegd bij brief van 6 november 2019.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 19 september 2019;
en opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek tot faillietverklaring van [appellant] af;
stelt de verschotten en het salaris van de curator (tezamen) vast op € 11.394,34 inclusief btw, en bepaalt dat dit bedrag ten laste komt van [appellant] en veroordeelt hem tot betaling daarvan aan de curator;
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld kennis geeft van deze uitspraak aan de griffier van de rechtbank;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en
T. van Malssen en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2019.