ECLI:NL:GHSHE:2019:4120

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
000007-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep tegen afwijzing verzoek voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De verdachte had eerder een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend, dat door de rechtbank was afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte slechts eenmaal in hoger beroep kan komen tegen een dergelijke afwijzing, conform artikel 87, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel bepaalt dat de verdachte het recht heeft om binnen drie dagen na de betekening van de beslissing van de rechtbank in hoger beroep te gaan. Het hof heeft ook artikel 406, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering in overweging genomen, dat de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te gaan tegen een ter terechtzitting gegeven afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Echter, deze bepaling laat de hoofdregel van artikel 87, tweede lid onverlet, wat betekent dat de verdachte niet opnieuw in beroep kan gaan tegen een eerdere afwijzing. Het hof heeft de wetsgeschiedenis en eerdere rechtspraak in overweging genomen en geconcludeerd dat de wetgever niet de bedoeling had om nieuwe beroepsmogelijkheden te creëren. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, waarmee de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Raadkamerappelnummer: [raadkamerappelnummer]
Parketnummer 1e aanleg: [arrondissementsparketnummer]
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft gezien de akte van de griffier van de [rechtbank] van [datum] , waarbij namens:

[Naam verdachte]

geboren [geboortedatum & -plaats]
[woonplaats]
thans verblijvende in het [detentiecentrum]
hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van de [rechtbank] van [datum] , bij welke beslissing het verzoek tot opheffing van de aan verdachte opgelegde voorlopige hechtenis werd afgewezen.
Het hof heeft kennis genomen van de akte rechtsmiddel waarbij namens verdachte tijdig beroep is aangetekend tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis welke afwijzing ter terechtzitting is gegeven.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vooraf door de raadsvrouw mr. S. Koster ingestuurde pleitnota. Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal.
Het hof heeft gezien een schriftelijke verklaring van de verdachte, waarin deze kenbaar maakt afstand te doen van de mogelijkheid om in raadkamer te worden gehoord.
Het hof heeft kennis genomen van het dossier.
Het hof heeft vastgesteld dat verdachte eerder in beroep is gekomen tegen een afwijzing van een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis welk beroep inhoudelijk door dit hof is behandeld en afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Krachtens de wet, artikel 87, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, heeft de verdachte het recht om eenmaal in hoger beroep te komen van een afwijzing van een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Krachtens artikel 406, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, heeft de verdachte het recht te appelleren tegen een ter terechtzitting gegeven afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis maar die bepaling laat de algemene regel waarbij de beroepsmogelijkheid is beperkt als genoemd in artikel 87, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, onverlet. Het hof heeft daarbij mede gelet op de omstandigheid dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 406, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, blijkt dat het niet de bedoeling van de wetgever destijds is geweest om met de introductie van de voorziening om los van het eindvonnis te appelleren tegen een afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis een nieuwe appelmogelijkheid te introduceren:

In artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is als hoofdregel bepaald dat de verdachte die voor de eerste maal aan de rechtbank schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis heeft verzocht, van de afwijzing binnen drie dagen na de betekening van de beslissing van de rechtbank in hoger beroep kan bij het gerechtshof. Daaruit volgt dat de verdachte slechts één keer kan appelleren tegen een beslissing, waarbij een verzoek tot opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen. De leden van de GPV-fractie vragen of het onder de voorgestelde regeling mogelijk is dat degene wiens verzoek reeds voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting is afgewezen, andermaal een beroepsmogelijkheid krijgt als die afwijzing plaats vindt nadat het onderzoek is geopend. Het is juist dat niet de bedoeling is geweest met de regeling nieuwe beroepsmogelijkheden te creëren; de toevoeging in artikel 406, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is opgenomen ten behoeve van de verdachte die niet eerder om opheffing van zijn voorlopige hechtenis heeft verzocht. Voor het overige biedt de bepaling van artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering een voldoende regeling. De door deze leden opgeworpen vraag naar een mogelijke discrepantie tussen de bepaling van artikel 71, eerste lid, en artikel 406, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering beantwoord ik met verwijzing naar het voorgaande ontkennend.", aldus de Nota naar aanleiding van het nader verslag,
Kamerstukken II1996/97, 24219, nr. 12, p. 8-9.
Het hof verwijst voorts naar de bestendige rechtspraak van dit hof zoals gepubliceerd onder ECLI:NL:GHSHE:2019:67.
Het hof verklaart verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.

BESCHIKKENDE IN HOGER BEROEP:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gedaan op 7 november 2019
door mr. R.A.T.M. Dekkers, voorzitter, mr. F.J.M. Walstock en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. R. van Maaren, griffier.
De advocaat-generaal bij dit Gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
's-Hertogenbosch, 7 november 2019
Gezien d.d.
De directeur van het [detentiecentrum]