ECLI:NL:GHSHE:2019:4119

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
00006-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bevel tot gevangenneming en voorlopige hechtenis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een bevel tot gevangenneming. De rechtbank had geen bevel tot gevangenneming gevorderd, maar het hof ontvangt de verdachte in het appel. De zaak betreft de herhaalde toepassing van voorlopige hechtenis voor een feit waarvoor de ernstige bezwaren waren komen te vervallen, zonder dat er nieuwe feiten of omstandigheden aan deze herhaalde toepassing ten grondslag liggen. Het hof oordeelt dat dit een schending is van het beginsel Nemo debet bis vexari en wijst het beroep in die zin toe. De advocaat-generaal betoogt dat de ingang van het hoger beroep met betrekking tot feit 1 betekent dat artikel 67a, derde lid WvSv slechts getoetst kan worden met betrekking tot dat feit, maar het hof overweegt dat het toetsingskader ook de feiten 2 en 3 omvat. Het hof is van oordeel dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid WvSv en heft het bevel tot voorlopige hechtenis op. De verdachte is op verdenking van meerdere feiten, waaronder poging doodslag en vuurwapenbezit, aangehouden en is sinds zijn aanhouding gedetineerd. Het hof concludeert dat de herhaalde toepassing van dwangmiddelen niet gerechtvaardigd is zonder nieuwe feiten of omstandigheden. Het hof verklaart de verdachte ontvankelijk in zijn hoger beroep, wijst het beroep toe en heft de voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Raadkamerappelnummer: [raadkamerappelnummer]
Parketnummer 1e aanleg: [arrondissementsparketnummer]
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft gezien de akte van de griffier van de [rechtbank] van [datum 4 2019] , waarbij namens:

[Naam verdachte]

geboren [geboortedatum & -plaats]
[woonplaats]
thans verblijvende in de [detentieplaats]
hoger beroep is ingesteld tegen het bevel gevangenneming ter terechtzitting van de [rechtbank] van [datum 3 2019] . Het hof heeft kennis genomen van de akte rechtsmiddel waarbij namens verdachte tijdig beroep is ingesteld tegen de door de rechtbank ter terechtzitting genomen beslissing.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door een beëdigd tolk in de Albanese taal, alsmede door zijn raadsman mr. I.T.H.L. van de Bergh.
Het hof heeft kennis genomen van het dossier. Uit het dossier blijkt, voor zover hier relevant, onder meer het navolgende.
Verdachte is op [datum 1 2017] aangehouden op verdenking van – zakelijk weergegeven –
feit 1 primair, (medeplegen) poging doodslag op leden van een arrestatieteam,
feit 1 subsidiair, (medeplegen) bedreiging met een misdrijf tegen het leven en/of met zware mishandeling gericht jegens die leden van het arrestatieteam, alsmede
feit 2, (medeplegen) van het telen/bezit van 1846 hennepplanten, en
feit 3, (medeplegen) vuurwapenbezit.
Tegen de verdachte is voor deze feiten door de raadkamer van de rechtbank op [datum 3 2017] een bevel gevangenhouding verleend voor de duur van dertig dagen, nu jegens verdachte ter zake van deze feiten, zoals genoemd in het bevel tot bewaring van [datum 2 2017] , ernstige bezwaren bestonden en eveneens sprake is van gronden zoals genoemd in het bevel tot bewaring.
Na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting van [datum 1 2018] heeft de [rechtbank] geen ernstige bezwaren meer aanwezig geacht voor het onder
1 primairaan verdachte ten laste gelegde feit, doch wel voor het onder
1 subsidiair, 2 en 3aan verdachte ten laste gelegde feit. Tevens achtte de rechtbank de onderzoeksgrond, de recidivegrond en het vluchtgevaar onverkort aanwezig.
Tijdens de zogeheten pro-formazitting van de rechtbank van [datum 2 2018] heeft de [rechtbank] , in een andere samenstelling en mede op vordering van de officier van justitie, opnieuw de ernstige bezwaren voor het onder
1 primairaan de verdachte ten laste gelegde feit aangenomen. De rechtbank heeft voorts het namens de verdachte gedane verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afgewezen.
Tegen de afwijzing van het verzoek tot opheffing van het bevel voorlopige hechtenis is namens de verdachte bij dit hof hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van het hof van [datum 3 2018] is het hoger beroep afgewezen en de beslissing waarvan beroep bevestigd.
Op de pro-formazitting van [datum 1 2019] heeft de [rechtbank] , in een andere samenstelling, beslist dat er onvoldoende ernstige bezwaren zijn ten aanzien van het onder
1 primairaan verdachte verweten feit, doch dat er wel ernstige bezwaren zijn voor de overige aan verdachte verweten feiten.
De rechtbank heeft vervolgens op de terechtzitting van [datum 2 2019] , in een andere samenstelling, beslist dat er geen ernstige bezwaren en gronden meer aanwezig zijn ten aanzien van het aan verdachte tenlastegelegde
feit 1,dat een
primaire(poging doodslag) en een
subsidiaire(bedreiging met een misdrijf tegen het leven en/of met zware mishandeling) variant kent
.De rechtbank was van oordeel dat de ernstige bezwaren nog wel aanwezig waren ten aanzien van de
feiten 2 en 3.
Op de terechtzitting van [datum 3 2019] heeft de [rechtbank] , in een andere samenstelling, naar aanleiding van een verzoek van de verdediging om de voorlopige hechtenis van verdachte te beëindigen op grond van artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, beslist dat er jegens verdachte ter zake van de onder
1 primair,
2 en 3aan verdachte ten laste gelegde feiten ernstige bezwaren bestaan. Voor de motivering van het bestaan van ernstige bezwaren voor de poging tot doodslag (
feit 1 primair) heeft de rechtbank verwezen naar de verklaringen van getuigen en aangevers. De rechtbank is tevens van oordeel dat het recidivegevaar en het vluchtgevaar onverkort aanwezig zijn. In het opvoeren van de schokgrond ziet de rechtbank, gelet op het stadium van het proces, geen meerwaarde. De rechtbank heeft tenslotte het verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis afgewezen.
Het hof ziet zich eerstens voor de vraag gesteld of de verdachte in zijn beroep kan worden ontvangen, nu de rechtbank, anders dan uit de akte instellen rechtsmiddel volgt, blijkens het proces-verbaal van terechtzitting van [datum 3 2019] geen bevel tot gevangenneming heeft gegeven, maar slechts heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan en ook gronden aanwezig zijn ter zake van de
feiten 1 primair, 2 en 3. De rechtbank was voorts van oordeel dat een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde was gelet op de ernstige bezwaren voor
feit 1en heeft het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afgewezen.
Aangezien verdachte zich blijkens de beslissing van de rechtbank van [datum 2 2019] op grond van de
feiten 2 en 3in voorlopige hechtenis bevond, was naar het oordeel van het hof een bevel gevangenneming ook anderszins niet aan de orde.
Wel moet naar het oordeel van het hof de beslissing tot uitbreiding van de voorlopige hechtenis tot
feit 1 primairworden gelijkgesteld met een beslissing tot gevangenneming, nu er
de factosprake is van het in voorlopige hechtenis nemen van een verdachte voor een feit waarvoor de voorlopige hechtenis bij eerdere beslissing van de rechtbank was opgeheven. Tegen een beslissing tot gevangenneming ter terechtzitting genomen, staat voor de verdachte op grond van artikel 406, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering hoger beroep open. Het hof is van oordeel dat verdachte in zijn hoger beroep dient te worden ontvangen aangezien hem anders een rechtsmiddel zou worden onthouden waar hij aanspraak op zou hebben kunnen maken indien de rechtbank een bevel gevangenneming had genomen.
Het hof verklaart de verdachte in zoverre ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de rechtbank opnieuw ernstige bezwaren heeft mogen aannemen voor het onder
1 primairaan verdachte ten laste gelegde feit (poging doodslag op leden van het arrestatieteam).
Naar het oordeel van het hof is herhaalde toepassing van dwangmiddelen slechts mogelijk wanneer er sprake is van nieuwe feiten en of omstandigheden die deze herhaalde toepassing rechtvaardigen. De rechtbank heeft de herhaalde toepassing van de voorlopige hechtenis gemotiveerd met een verwijzing naar de verklaringen van getuigen en aangevers. Deze feiten waren echter al bekend toen de rechtbank eerder – namelijk voor wat betreft
feit 1 primairreeds op [datum 1 2019] en vervolgens verdergaand op [datum 2 2019] voor wat betreft
feit 1– heeft beslist dat er geen ernstige bezwaren en gronden meer aanwezig waren. Daarmee is er naar het oordeel van het hof sprake van schending van het beginsel
nemo debet bis vexari.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de beslissing van de rechtbank in zoverre niet in stand kan blijven.
Dit heeft tot gevolg dat de voorlopige hechtenis van verdachte zich beperkt tot de
feiten 2(telen/bezit hennepplanten)
en 3(verboden vuurwapenbezit).
Verdachte is op verdenking van het begaan van die feiten aangehouden op [datum 1 2017] en is sedertdien voor deze zaak gedetineerd. In raadkamer heeft de advocaat-generaal terecht opgemerkt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen met zich meebrengt dat de ernstige bezwaren voor de
feiten 2 en 3, in het licht van het op [datum 3 2018] reeds bij dit hof behandelde appel ex artikel 87 van het Wetboek van Strafvordering, niet nogmaals ter toetsing aan het hof kunnen worden voorgelegd. De ingang voor het onderhavige hoger beroep maakt dat niet anders.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat die ingang voor het appel, zoals hiervoor is overwogen, niet met zich meebrengt dat het hof de bepaling zoals deze is voorgeschreven in artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering, niet meer (ambtshalve) zou kunnen toetsen. Artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering bevat een aanwijzing voor de rechter. Die aanwijzing houdt in dat de rechter het bevel tot voorlopige hechtenis niet langer mag laten voortduren, wanneer de mogelijkheid groot wordt geacht dat de voorlopige hechtenis langer zal duren dan de uiteindelijk te verwachten vrijheidsstraf bij eindvonnis. Het toetsingskader voor deze bepaling omvat dan ook, anders dan de opvatting van de advocaat-generaal, tevens de
feiten 2 en 3. De ingang voor het onderhavige hoger beroep maakt dat niet anders.
Naar het oordeel van het hof is er, ook ambtshalve oordelend, sprake van een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering.
Dat betekent dat het hof de voorlopige hechtenis zal opheffen.
Het hof verklaart verdachte ontvankelijk in het beroep, wijst toe het beroep en heft op de voorlopige hechtenis.

BESCHIKKENDE IN HOGER BEROEP:

Wijst toe het hoger beroep.
Vernietigt de beslissing waarvan beroep.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Aldus gedaan op 7 november 2019
door mr. R.A.T.M. Dekkers, voorzitter, mr. F.J.M. Walstock en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. R. van Maaren, griffier.
De advocaat-generaal bij dit Gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
's-Hertogenbosch, 7 november 2019
Gezien d.d.
De directeur van de [detentieplaats]