Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[Naam verdachte]
feit 1 primair, (medeplegen) poging doodslag op leden van een arrestatieteam,
feit 1 subsidiair, (medeplegen) bedreiging met een misdrijf tegen het leven en/of met zware mishandeling gericht jegens die leden van het arrestatieteam, alsmede
feit 2, (medeplegen) van het telen/bezit van 1846 hennepplanten, en
feit 3, (medeplegen) vuurwapenbezit.
1 primairaan verdachte ten laste gelegde feit, doch wel voor het onder
1 subsidiair, 2 en 3aan verdachte ten laste gelegde feit. Tevens achtte de rechtbank de onderzoeksgrond, de recidivegrond en het vluchtgevaar onverkort aanwezig.
1 primairaan de verdachte ten laste gelegde feit aangenomen. De rechtbank heeft voorts het namens de verdachte gedane verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afgewezen.
1 primairaan verdachte verweten feit, doch dat er wel ernstige bezwaren zijn voor de overige aan verdachte verweten feiten.
feit 1,dat een
primaire(poging doodslag) en een
subsidiaire(bedreiging met een misdrijf tegen het leven en/of met zware mishandeling) variant kent
.De rechtbank was van oordeel dat de ernstige bezwaren nog wel aanwezig waren ten aanzien van de
feiten 2 en 3.
1 primair,
2 en 3aan verdachte ten laste gelegde feiten ernstige bezwaren bestaan. Voor de motivering van het bestaan van ernstige bezwaren voor de poging tot doodslag (
feit 1 primair) heeft de rechtbank verwezen naar de verklaringen van getuigen en aangevers. De rechtbank is tevens van oordeel dat het recidivegevaar en het vluchtgevaar onverkort aanwezig zijn. In het opvoeren van de schokgrond ziet de rechtbank, gelet op het stadium van het proces, geen meerwaarde. De rechtbank heeft tenslotte het verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis afgewezen.
feiten 1 primair, 2 en 3. De rechtbank was voorts van oordeel dat een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde was gelet op de ernstige bezwaren voor
feit 1en heeft het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afgewezen.
feiten 2 en 3in voorlopige hechtenis bevond, was naar het oordeel van het hof een bevel gevangenneming ook anderszins niet aan de orde.
feit 1 primairworden gelijkgesteld met een beslissing tot gevangenneming, nu er
de factosprake is van het in voorlopige hechtenis nemen van een verdachte voor een feit waarvoor de voorlopige hechtenis bij eerdere beslissing van de rechtbank was opgeheven. Tegen een beslissing tot gevangenneming ter terechtzitting genomen, staat voor de verdachte op grond van artikel 406, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering hoger beroep open. Het hof is van oordeel dat verdachte in zijn hoger beroep dient te worden ontvangen aangezien hem anders een rechtsmiddel zou worden onthouden waar hij aanspraak op zou hebben kunnen maken indien de rechtbank een bevel gevangenneming had genomen.
1 primairaan verdachte ten laste gelegde feit (poging doodslag op leden van het arrestatieteam).
feit 1 primairreeds op [datum 1 2019] en vervolgens verdergaand op [datum 2 2019] voor wat betreft
feit 1– heeft beslist dat er geen ernstige bezwaren en gronden meer aanwezig waren. Daarmee is er naar het oordeel van het hof sprake van schending van het beginsel
nemo debet bis vexari.
feiten 2(telen/bezit hennepplanten)
en 3(verboden vuurwapenbezit).
feiten 2 en 3, in het licht van het op [datum 3 2018] reeds bij dit hof behandelde appel ex artikel 87 van het Wetboek van Strafvordering, niet nogmaals ter toetsing aan het hof kunnen worden voorgelegd. De ingang voor het onderhavige hoger beroep maakt dat niet anders.
feiten 2 en 3. De ingang voor het onderhavige hoger beroep maakt dat niet anders.