ECLI:NL:GHSHE:2019:4094

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
200.242.623_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag en contactregeling na verhuizing naar Duitsland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de ouderlijke gezagskwesties en de contactregeling tussen de ouders van een minderjarige, die in Duitsland woont. De moeder, appellante in principaal appel, heeft verzocht om het eenhoofdig gezag over de minderjarige, terwijl de vader, verweerder in principaal appel, heeft verzocht om de moeder te dwingen terug te verhuizen naar Nederland met de minderjarige. De zaak is complex door de internationale aspecten en de communicatieproblemen tussen de ouders. Het hof heeft de eerdere beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 april 2018, bekrachtigd, waarbij het verzoek van de vader om de verhuizing van de moeder met de minderjarige naar Nederland werd afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om op constructieve wijze met elkaar te communiceren, wat de situatie van de minderjarige belast. De raad voor de Kinderbescherming is betrokken bij de zaak en zal een onderzoek instellen naar de zorg- en contactregeling en het ouderlijk gezag. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden om de resultaten van het onderzoek af te wachten. De ouders zijn beiden bezorgd over de impact van de situatie op de minderjarige, die inmiddels al geruime tijd in Duitsland woont en daar geworteld is. De moeder heeft aangegeven dat het goed gaat met de minderjarige sinds het contact met de vader is verbroken, terwijl de vader vreest dat de minderjarige verder van hem vervreemd raakt. Het hof heeft de raad verzocht om advies en rapportage over de situatie van de minderjarige en de mogelijkheden voor contactherstel.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 november 2019
Zaaknummer: 200.242.623/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/190741 / FA RK 14-1197 en C/03/217352 / FA K 16-506
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te Duitsland,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Mestrini,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Kraimi.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 juli 2014, 9 januari 2015, 28 juli 2015, 22 juni 2016, 9 november 2016, 21 november 2017 en 13 april 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 juli 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking van 13 april 2018 te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen:
I. dat de moeder wordt belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] ;
II. dat er tussen de vader en [minderjarige] geen omgang zal plaatsvinden;
III. althans een zodanig regeling te bepalen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 september 2018, heeft de vader verzocht het appel van de moeder ongegrond te verklaren, dan wel af te wijzen.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht te vernietigen de hiervoor genoemde beschikkingen van de rechtbank en opnieuw rechtdoende de moeder te gelasten terug te verhuizen naar Nederland, zoals in eerste aanleg verzocht, alsmede een (ruimere) zorgregeling vast te stellen als het hof juist acht.
Ter zitting van het hof op 7 oktober 2019 heeft de vader toegelicht dat het incidenteel appel enkel gericht is tegen de eindbeschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 april 2018.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 7 november 2018, heeft de moeder verzocht de grieven van de vader in incidenteel appel af te wijzen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 1 maart 2018;
  • de brief van de raad d.d. 31 juli 2018, waarin de raad het hof informeert dat er geen recente rapporten beschikbaar zijn;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 4 oktober 2018;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 27 april 2019, nogmaals overgelegd bij brief d.d. 29 april 2019.
2.5.
Op 7 mei 2019 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij aanvang van deze mondelinge behandeling verzocht mr. Kraimi de behandeling aan te houden. De wederpartij kon daarmee instemmen. Het hof heeft daarop besloten het aanhoudingsverzoek toe te wijzen.
2.6.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 7 oktober 2019. Daarbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Mestrini en een tolk: H. Abdullah (tolknummer: 5436);
  • de vader, bijgestaan door mr. Kraimi;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren [minderjarige] , op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] verblijft bij de moeder
.De vader en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit; de moeder is Burger van de Bondsrepubliek Duitsland.
3.1.2. In mei 2015 is de moeder met [minderjarige] in Duitsland gaan wonen op een geheim adres.
3.1.3.
De vader heeft nog een jongere zoon, [jongere zoon] .
3.2.
Bij beschikking van 24 juli 2014 heeft de rechtbank:
  • het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder bepaald;
  • de raad verzocht onderzoek te doen en advies uit te brengen met betrekking tot het gezag en het contact c.q. de omgang tussen de vader en [minderjarige] en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3.
Bij beschikking van 9 januari 2015 heeft de rechtbank:
  • bepaald dat een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] voorlopig zal plaatsvinden onder begeleiding van Xonar/Axnaga (BOR) , waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan Xonar/Axnaga;
  • de raad verzocht de rechtbank over de voortgang van de BOR te informeren en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4.
Bij brief van 23 februari 2015 vraagt de moeder toestemming aan de vader om met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen.
3.5.
Bij beschikking van 28 juli 2015 heeft de rechtbank:
  • de raad verzocht aanvullend onderzoek te verrichten en de rechtbank van advies te dienen met betrekking tot het gezag en het contact c.q. de omgang;
  • iedere verdere beslissing aangehouden.
3.6.
Bij beschikking van 22 juni 2016 heeft de rechtbank:
  • bepaald dat de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] voorlopig zal plaatsvinden onder begeleiding van Humanitas (BOR), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan Humanitas, met dien verstande dat [minderjarige] minstens vier uren per twee weken met de vader doorbrengt, aanvankelijk onder begeleiding van Humanitas, maar zo spoedig mogelijk zonder begeleiding van Humanitas, waarbij Humanitas dan enkel de overdracht nog regelt;
  • de raad verzocht de rapportage van Humanitas omtrent de voortgang in te dienen;
  • iedere verdere beslissing aangehouden.
3.7.
Bij beschikking van 9 november 2017 heeft de rechtbank:
  • bepaald dat de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] voorlopig zal plaatsvinden onder begeleiding van het aXiehuis (BOR), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan aXiehuis, met dien verstande dat [minderjarige] minstens vier uren per twee weken met de vader doorbrengt, aanvankelijk onder begeleiding van aXiehuis, maar zo spoedig mogelijk zonder begeleiding van aXiehuis, waarbij aXiehuis dan enkel de overdracht nog regelt;
  • de raad verzocht de rapportage van aXiehuis omtrent de voortgang in te dienen;
  • iedere verdere beslissing aangehouden.
3.8.
Bij beschikking van 21 november 2017 heeft de rechtbank:
  • bepaald dat [minderjarige] voorlopig onbegeleide contacten heeft met de vader zoals in die beschikking is weergegeven, hetgeen neerkomt op een contactmoment van enkele uren op zaterdag om de week (tot en met 24 februari 2018);
  • het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] afgewezen;
  • iedere verdere beslissing aangehouden.
3.9.
Bij beschikking van 13 april 2018 heeft de rechtbank:
- bepaald dat [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de vader verblijft:
o eenmaal per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 17.00 uur;
o de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg nader te bepalen;
- het meer of anders verzochte afgewezen, waaronder het verzoek van de vader tot terugverhuizing van de moeder (met [minderjarige] ).
De moeder heeft haar verzoek om wijziging van het gezag ingetrokken, zodat de rechtbank daarover niet meer hoefde te beslissen.
3.10.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.11.
De moeder voert in het beroepschrift en het verweerschrift in incidenteel appel, kort samengevat, het volgende aan.
Contact is volgens de moeder in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] en daarnaast is de vader kennelijk niet geschikt om contact te hebben met [minderjarige] . De vader houdt zich niet aan de afspraken en brengt [minderjarige] geregeld heel laat terug. Bovendien valt hij de moeder weer lastig en uit hij zich respectloos en beledigend over de nieuwe partner van de moeder. De vader dreigt ermee dat hij [minderjarige] zal meenemen, dat hij geen medewerking zal verlenen voor het verstrekken van een paspoort aan [minderjarige] en geen toestemming zal verlenen voor een vakantie in het buitenland. Communicatie met de vader is onmogelijk omdat hij de moeder heeft geblokkeerd op WhatsApp. Een en ander heeft ertoe geleid dat [minderjarige] een jaar moet overdoen op school. Hij heeft angstaanvallen, nachtmerries, hartkloppingen, concentratieproblemen en last van overgeven. [minderjarige] moet behandeld worden door een kinderpsycholoog, maar daarvoor moeten beide ouders toestemming verlenen. De vader ziet niet in wat de gehele situatie met [minderjarige] doet en hoe hij reageert op de contactmomenten.
De moeder wenst met het eenhoofdig gezag te worden belast. De vader is niet in staat gebleken om op adequate wijze te overleggen met de moeder over zaken die [minderjarige] aangaan.
De moeder heeft ernstige zorgen over het contact met de vader in een situaties waarvoor zijn akkoord nodig is. De vrouw vreest ervoor dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen zijn ouders. Wegens gebrek aan communicatie zijn ouders niet in staat het gezamenlijk gezag behoorlijk uit te oefenen. De vader gebruikt zijn gezag om de moeder onder druk te zetten met betrekking tot het contact.
[minderjarige] woont al drieënhalf jaar in Duitsland en hij is daar geworteld. Hij gaat in Duitsland naar school en hij heeft er vriendjes en hobby’s. Het feit dat [minderjarige] in Duitsland woont, hoeft geen gevolgen te hebben voor het contact met de vader: de afstand is te overbruggen. De moeder ziet niet in waarom [minderjarige] in Nederland zou moeten wonen. Overleg over extra contactmomenten die de vader graag wenst als [minderjarige] weer in Nederland woont, zou alleen maar tot meer discussie tussen de ouders leiden. De vader toont geen inzicht in de belangen van [minderjarige] door hem uit zijn vertrouwde omgeving te willen weghalen zonder noodzaak. De moeder heeft een koopwoning en zij is niet van plan om op korte termijn weer te verhuizen.
[minderjarige] kan via zijn ouders en door middel van bezoeken aan Nederland genoeg meekrijgen over zijn Nederlandse achtergrond.
3.11.1.
Ter zitting van het hof op 7 oktober 2019 heeft de moeder, ter aanvulling op het voorgaande en ter toelichting op de actuele situatie, het volgende aangevoerd.
Inmiddels gaat het weer goed met [minderjarige] . Sinds het contact met de vader is verbroken zijn de stressklachten verdwenen. Ondanks het verleden met de vader, heeft de moeder zich altijd ervoor ingezet dat [minderjarige] en de vader contact met elkaar zouden kunnen blijven houden. Toen echter bleek dat [minderjarige] ernstig werd belast, heeft de moeder het contact stopgezet. Het gaat er dus niet om dat de moeder bang is voor de vader: de moeder voelt zich veilig in Duitsland. De moeder heeft er problemen mee dat de vader op een voor [minderjarige] belastende wijze reageert als zaken niet volgens zijn zin verlopen – zo uit hij dan bijvoorbeeld via [minderjarige] dreigementen richting de moeder – en met het feit dat [minderjarige] niet zichzelf mag zijn bij de vader.
Het is in de afgelopen jaren vaak voorgekomen dat de moeder niet met [minderjarige] op vakantie kon gaan (en de hele reis op laatste moment nog geannuleerd moest worden) omdat de vader geen toestemming daarvoor verleende of de eerder verleende toestemming weer introk.
De moeder merkt over de verhuizing nog op dat zij niet zou weten naar welke plaats zij zou kunnen verhuizen. Vóór de verhuizing naar Duitsland hebben zij en [minderjarige] op verschillende opvanglocaties verbleven. Een verhuizing naar Nederland, betekent dus niet per definitie dat zij daarmee dichter bij de vader zullen gaan wonen.
De moeder staat open voor iedere vorm van hulpverlening, als daarbij maar ook aandacht is voor [minderjarige] , in die zin dat er voor hem ook iemand is met wie hij kan praten en die zijn belangen kan behartigen.
3.12.
De vader voert in het verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder blijft weigeren het adres van [minderjarige] bekend te maken bij de vader en informatie over [minderjarige] met de vader te delen. De moeder staat niet open voor overleg over het uitbreiden van de contactregeling. De vader vreest dat [minderjarige] verder van hem vervreemd raakt. De nieuwe partner van de moeder wordt door [minderjarige] ‘papa’ genoemd en hij wordt daarin niet gecorrigeerd. Nadat de vader niet had ingestemd met een vakantie die precies op zijn verjaardag viel, is het contact stopgezet. De moeder heeft de vader geblokkeerd op haar telefoon en zij weigert nu ieder contact. Het is de moeder die niet in het belang van [minderjarige] handelt en zich niet over haar persoonlijke gevoelens jegens de vader heen kan zetten.
Gedurende de langslepende procedure in eerste aanleg is door de moeder elk contact geweigerd ondanks dat zowel de hulpverlening als de rechtbank van mening waren dat er weer contact tussen de vader en [minderjarige] zou moeten komen. Uiteindelijk is de moeder onder druk van de rechtbank akkoord gegaan met een tijdelijke zorgregeling. Vervolgens hebben partijen afspraken kunnen maken, die zijn opgenomen in de beschikking van 1 maart 2018. Nadien is echter gebleken dat de moeder de vader nog altijd niet betrekt bij gezagsbeslissingen, dat zij nog altijd niet bereid is de zorgregeling uit te breiden en dat zij het adres en de school van [minderjarige] bij de vader niet bekend zal maken.
De vader handhaaft zijn verzoek om de moeder te dwingen tot terugverhuizing met [minderjarige] naar Nederland. Met het uitoefenen van veel druk door de rechtbank was de moeder bereid tot overleg, maar na de beschikking was die bereidheid er niet meer. De vader betwist dat [minderjarige] geworteld is in Duitsland. Hij gaat nog niet lang naar school en hij is gezien zijn leeftijd flexibel. Het komt overigens regelmatig voor dat kinderen verhuizen. Gezien het verleden is het risico reëel dat de moeder [minderjarige] geheel onttrekt aan het gezag van de vader en dat zij vervolgens ook geen contact meer zal toestaan tussen de vader en [minderjarige] .
3.12.1.
Ter zitting van het hof op 7 oktober 2019 heeft de vader, ter aanvulling op het voorgaande en ter toelichting op de actuele situatie, het volgende aangevoerd.
Door de moeder ging [minderjarige] zich bij de vader steeds minder vrij voelen. De moeder voedt [minderjarige] te beschermend op. Het contact liep nadat de bestreden beschikking was gegeven desondanks enige tijd goed. Nadat het contact eenzijdig door de moeder was stopgezet, kon de vader niet meer met haar in contact komen, aangezien de moeder de vader had geblokkeerd op haar telefoon.
De verhuizing van de moeder naar Duitsland, zonder toestemming van de vader, alsmede het feit dat de moeder haar adresgegevens niet bekend wilde maken bij de vader, leidde tot veel praktische problemen, die aan het contact(herstel) tussen de vader en [minderjarige] in de weg stonden.
De vader stelt dat hij de moeder nooit iets zou aandoen, alleen al omdat zij de belangrijkste persoon is in het leven van [minderjarige] .
De vader staat open voor iedere vorm van hulpverlening om de situatie te normaliseren.
3.13.
De raad heeft ter zitting het volgende geadviseerd.
De raad stelt voorop dat de ouders een aantal positieve stappen hebben kunnen zetten. Zo zijn zij beter geworden in het loslaten van elkaar. De vader was erg gericht op de moeder en de moeder was bang voor de vader, maar nu hebben zij ieder een eigen leven opgebouwd. De conversaties via sms/WhatsApp werden ook wat vriendelijker.
Toch zijn de ouders weer in hun oude patroon geschoten: de moeder doet of zegt iets waarvan zij weet dat dit de vader triggert. Zij staat het bijvoorbeeld toe dat [minderjarige] haar partner ook ‘papa’ noemt. Wat de vader daarmee doet, is ook niet in het belang van [minderjarige] : dreigen en jennen van de moeder. De ouders zien niet wat dit met [minderjarige] doet.
[minderjarige] wordt ouder en hij gaat zich een beeld vormen van de vader, waarbij hij afhankelijk is van de moeder. Hij gaat kiezen tussen de vader en de moeder om het voor zichzelf makkelijker te maken en geen last meer te hebben van de spanningen. Dat is jammer, omdat er een goede en sterke band is gezien tussen de vader en [minderjarige] .
Het feit dat de moeder haar adres geheim houdt, is gezien het verleden tussen de ouders te begrijpen, maar het werkt belemmerend. Bovendien trekt zij [minderjarige] daarmee in een geheim en geeft het hem aanleiding om te denken dat hij veel te vrezen heeft van zijn vader. Belemmerend is ook dat de moeder in Duitsland woont: dit maakt het moeilijk om BOR of een andere vorm van gezamenlijke begeleiding op te starten.
De raad denkt dat het noodzakelijk is dat er een gedwongen kader komt.
Ook is er hulpverlening nodig. [minderjarige] moet hulp krijgen in het sterker worden, onbelemmerd zijn gevoel kunnen uiten en uitleg krijgen over zijn situatie. De ouders hebben het nodig om gecoacht te worden in de communicatie met elkaar: hoe doen we dat nu, hoe reageer ik op de uitlating van de ander en hoe reageer ik op de uitlatingen van [minderjarige] ? De hulpverlener dient iemand te zijn die vanuit het verstand van kinderen kan adviseren. Deze vormen van hulpverlening kunnen de ouders in hun eigen woonplaats aangaan.
De raad zou, als het hof daartoe een opdracht zou geven, een poging kunnen doen om uit te zoeken welke instantie in de grensregio waar de moeder en [minderjarige] wonen een sturende en coördinerende rol op zich zou kunnen nemen.
3.14.
Het hof oordeelt als volgt.
Rechtsmacht
3.14.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Partijen hebben ter zitting van het hof verklaard dat zij, wat er ook zij van de verblijfplaats van [minderjarige] ten tijde van de indiening van de diverse verzoeken, de rechtsmacht van de Nederlandse rechter ten aanzien van alle voorliggende verzoeken uitdrukkelijk aanvaarden. Dat betekent dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 12, derde lid, Verordening Brussel II-bis bevoegd is van deze verzoeken kennis te nemen, nu ook aan alle overige criteria van deze bepaling is voldaan, waaronder het belang van [minderjarige] .
Inhoudelijke beslissing
Contact en gezag
3.15.1.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen.
Het hof stelt vast dat de ouders niet in staat zijn met elkaar op ouderniveau te communiceren op een manier die constructief is en die [minderjarige] niet belast. Door de problemen in de interactie tussen de ouders is het de ouders niet gelukt de situatie waarin [minderjarige] onbelast contact had met beide ouders en de positieve stappen die daarin waren gezet, vast te houden.
In algemene zin geldt echter dat het voor de identiteitsontwikkeling van kinderen van belang is dat zij contact hebben met beide (biologische) ouders. Dit geldt voor [minderjarige] temeer nu hij in het kader van de onbegeleide contactregeling aanvankelijk leuke contactmomenten met de vader heeft beleefd en, zoals de raad ter zitting van het hof heeft benadrukt, ook eerder gezien is dat er een goede en sterke band is tussen de vader en [minderjarige] . Voorts zijn er geen contra-indicaties vastgesteld tegen contact tussen [minderjarige] en de vader (zie het raadsrapport van 29 januari 2016).
De moeder stelt thans in de procedure in hoger beroep dat – kort en zakelijk – de vader de afspraken in het kader van de contactregeling niet nakomt en dat hij [minderjarige] (daardoor) belast. De moeder zegt dat het goed gaat met [minderjarige] (nu hij geen contact meer heeft met de vader), maar het hof kan dat op geen enkele wijze verifiëren. Het hof heeft buiten hetgeen de moeder zelf verklaart geen enkele informatie over [minderjarige] . De informatie van de raad dateert van 2016 en is derhalve verouderd.
3.15.2.
Het hof wenst gezien het voorgaande nader geïnformeerd te worden over hoe het nu met [minderjarige] gaat en of en op welke wijze het contact met de vader kan worden hersteld. Het hof gaat er daarbij van uit dat de raad hiervoor voortvarend de samenwerking aangaat met verwante organisaties in Duitsland.
Indien de raad concludeert dat contactherstel zou moeten plaatsvinden, valt te verwachten dat de ouders en [minderjarige] daarbij professioneel ondersteund dienen te worden. Omdat de problemen tussen de ouders al jaren spelen en het de ouders tot op heden onvoldoende is gelukt een voldoende positieve verandering in hun onderlinge verhouding teweeg te brengen en vast te houden en het feit dat de woonplaats van de moeder in Duitsland in het verleden al voor de nodige praktische problemen heeft gezorgd, gaat het hof er ook van uit dat er een organisatie betrokken dient te worden die de hulpverlening rondom de ouders en [minderjarige] organiseert en coördineert.
Gezien het voorliggende verzoek van de moeder ten aanzien van het ouderlijk gezag, zal het hof de raad eveneens verzoeken ook over die kwestie nader te rapporteren en te adviseren.
3.15.3.
Het hof zal dan ook de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
  • Is er bij een gezamenlijke gezagsuitoefening door partijen een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen?
  • Zijn er anderszins redenen waarom beëindiging van het gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk zou zijn?
  • Welke zorg- en contactregeling tussen [minderjarige] en de vader komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
  • Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
  • Is hulpverlening nodig? Zo ja, met welk doel?
  • Op welke wijze en door welke instantie in Duitsland en/of in Nederland kan deze hulpverlening georganiseerd en gecoördineerd worden?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
Het hof acht het noodzakelijk dat in het kader van het raadsonderzoek (een) gesprek(ken) met [minderjarige] plaatsvind(t/en).
Het staat de raad vrij om in het belang van [minderjarige] ambtshalve te onderzoeken of een beschermingsmaatregel nodig is om de hiervoor bedoelde organisatie en coördinatie van hulpverlening (of: regie) te kunnen realiseren, dan wel of deze regie ook in het vrijwillige kader kan worden gerealiseerd. Hierbij wijst het hof op de zorgen die het hof heeft over de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] als gevolg van het ontbreken van contact met de vader en de afwijzende houding van moeder tegenover de vader.
3.15.4.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.15.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing over het contact en het gezag aanhouden.
Verhuizing
3.16.1.
Het hof ziet aanleiding om op het verzoek van de vader met betrekking tot de (terug)verhuizing nu al te beslissen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
De vader heeft in hoger beroep niet verzocht om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen, zodat er geen geschil bestaat over het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder. Het hof acht het wenselijk dat er in het kader van het onderzoek van de raad (en de te onderzoeken mogelijkheden tot contact en hulpverlening) duidelijkheid bestaat over de verblijfplaats van [minderjarige] .
Inhoudelijk komt het hof tot de volgende afweging.
3.16.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, zal de rechter hierover een beslissing nemen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.16.3.
Bij een beslissing omtrent de verhuizing dient het hof - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige.
Het gaat onder meer om: het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de (on)mogelijkheid om op een andere wijze aan dat belang tegemoet te komen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de ander ouder te verzachten en/of te compenseren, de leeftijd van de minderjarige, de te overbruggen afstanden en de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
3.16.4.
Het hof neemt in overweging dat de moeder in 2015 met [minderjarige] naar Duitsland is vertrokken zonder de toestemming van de vader. De moeder heeft hiermee het gezag van de vader en het daaruit voortvloeiende recht van de vader mee te denken en te beslissen over kwesties die [minderjarige] aangaan, ondermijnd. De verhuizing heeft in de procedure in eerste aanleg de inzet van een begeleide contactregeling en het organiseren van passende hulpverlening voor de ouders en [minderjarige] ernstig bemoeilijkt. Ook ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het moeilijk is om een kader te organiseren waarbinnen de gewenste hulpverlening kan worden gecoördineerd, als direct gevolg van het feit dat de moeder en [minderjarige] (op een geheim adres) in Duitsland wonen.
Het hof staat nu echter voor de vraag of het op dit moment nog in het belang van [minderjarige] kan worden geacht om een beslissing te nemen die tot gevolg heeft dat de moeder en [minderjarige] gedwongen zijn (terug) naar een plaats in Nederland te verhuizen. Deze vraag dient naar het oordeel van hof ontkennend te worden beantwoord. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking al overwogen dat in de periode vóór de bestreden beschikking gebleken was dat het primaire belang van de vader – het op structurele basis onderhouden van contact met [minderjarige] – geborgd werd. Het feit dat de moeder en [minderjarige] in Duitsland woonden, stond daaraan niet in de weg. Na de bestreden beschikking zijn partijen zelfs enige tijd in staat geweest geheel zelfstandig uitvoering te geven aan de bij de bestreden beschikking op hen beider verzoek vastgestelde onbegeleide contactregeling. Gesteld noch gebleken is dat het feit dat [minderjarige] in Duitsland woont, er de oorzaak van is geweest dat de ouders deze positieve ontwikkeling niet hebben kunnen vasthouden. Ter zitting van het hof is gebleken dat het de vader vooral te doen is om het contact met [minderjarige] en dat zijn verzoek om te gelasten dat de moeder dient terug te verhuizen met [minderjarige] naar een plaats in Nederland binnen straal van 50 kilometer hemelsbreed van de woonplaats van de vader ( [woonplaats] ), met name door die wens is ingegeven. Nu een regelmatig contact ook mogelijk is wanneer [minderjarige] in Duitsland woont, is terugverhuizing naar Nederland hiervoor niet noodzakelijk.
Tevens neemt het hof, evenals de rechtbank, in aanmerking dat [minderjarige] al geruime tijd – inmiddels al vier jaar – met zijn moeder in Duitsland woont en dat hij daar geworteld is. Met de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het niet reëel is om van de moeder te verlangen om samen met [minderjarige] terug te verhuizen naar (een plaats in) Nederland.
3.16.5.
Het hof zal het verzoek van de vader ter zake de verhuizing dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 april 2018, voor zover daarbij het verzoek van de vader ter zake de verhuiskwestie is afgewezen;
wijst af het verzoek van de vader in hoger beroep in zoverre;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen inzake een zorg- en contactregeling en het ouderlijk gezag conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.15.2. en 3.15.3. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig, vóór de hierna te noemen pro forma datum, rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, aan tot PRO FORMA 9 maart 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.A.M. Scheij en E.M.C. Dumoulin, bijgestaan door de griffier en is op 7 november 2019 door E.M.C. Dumoulin uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.