ECLI:NL:GHSHE:2019:4086

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
200.262.751_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen moeder en kind na beëindiging van het gezag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met haar kind, [minderjarige], werd afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H. Plantenga, heeft op 11 juli 2019 een beroepschrift ingediend, waarin zij verzocht om de beschikking te vernietigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant (de GI) te verplichten medewerking te verlenen aan een omgangsregeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 oktober 2019, waarbij de moeder, de GI, de Raad voor de Kinderbescherming en de pleegouders aanwezig waren.

Tijdens de zitting zijn afspraken gemaakt over de omgang tussen de moeder en [minderjarige], waarbij de GI en de pleegouders betrokken zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar, en dat de GI verantwoordelijk is voor de regie over de inhoud en snelheid van de omgangsregeling. De beslissing van het hof is op 7 november 2019 uitgesproken, waarbij de eerdere beschikking van de rechtbank is vernietigd en de omgangsregeling is vastgesteld. De moeder en [minderjarige] zullen in de toekomst contact hebben, met inachtneming van de wensen van de pleegouders en de GI.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 november 2019
Zaaknummer: 200.262.751/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/328082 / FA-RK 17-5899
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Plantenga,
tegen
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden in deze zaak aangemerkt:
- De heer en mevrouw [pleegouders] , de pleegouders van [minderjarige] (hierna: de pleegouders)

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 april 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 juli 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de afwijzing van haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de ouders en [minderjarige] en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de GI haar medewerking dient te verlenen aan een omgangsregeling, in die zin dat het eerste herstelcontact zal plaatsvinden op de eerstvolgende vrijdag na de datum van de te wijzen beschikking, van 12.15 uur tot 15.45 uur op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de GI na betekening van de beschikking in gebreke blijft met de nakoming daarvan.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 september 2019, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Plantenga en mevrouw M. Stammis als tolk in de Poolse taal (tolknummer 142);
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de pleegouders.
De heer [partner] , de partner van de moeder, werd bijzondere toegang verleend tot het bijwonen van de zitting.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de pleegouders d.d. 1 augustus 2019, ingekomen op 14 augustus 2019;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 30 augustus 2019, ingekomen 3 september 2019;
  • de ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 8 van de ten deze toepasselijke Verordening (EG) nr. 2201/2003 (de Verordening Brussel II-bis) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, aangezien [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Ingevolge artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, 299) is Nederlands intern recht toepasselijk.
Feiten
3.2.
Uit het huwelijk van de moeder met de heer [de vader] (hierna: de vader) is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
[minderjarige] verblijft sinds oktober 2017 bij de pleegouders. Het ouderlijk gezag van de moeder en de vader is beëindigd bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 februari 2016, bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 14 maart 2019.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de ouders en [minderjarige] afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
Na een schorsing van de mondelinge behandeling zijn de moeder en de GI, in samenspraak met de pleegouders, tot afspraken gekomen over een omgangsregeling
tussen de moeder en [minderjarige] , waarbij wordt toegewerkt naar een regeling waarbij de moeder en [minderjarige] omgang met elkaar zullen hebben bij de pleegouders thuis in bijzijn van de pleegouders.
In oktober 2019 staat het eerste contactmoment gepland. Voorafgaand aan een contact zal een voorbespreking plaatsvinden vanuit de GI met de moeder en na afloop van het contactmoment zal op een ander moment een nabespreking van dit contactmoment plaatsvinden.
De pleegouders hebben ter zitting duidelijk gemaakt dat mede in verband met andere verplichtingen de (school)vakantieperiodes voor hen geschikte contactmomenten gedurende het jaar opleveren, waarbij zal worden begonnen met omgang in de kerstvakantie, de meivakantie (die vaak in april plaatsvindt) en de zomervakantie. Het verdere verloop en invulling van de regeling zullen afhangen van de evaluaties van de omgangsmomenten. De GI en de moeder hebben zich ter zitting bereid getoond bij de wensen van pleegouders zoveel als mogelijk aan te sluiten.
3.6.
Overeenkomstig de wens van de moeder zal het hof conform de hierboven genoemde uitgangspunten beslissen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 april 2019;
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de moeder en [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar overeenkomstig het onder 3.5 vermelde, waarbij het hof de regie over de precieze inhoud en de snelheid van opbouw van de omgangsregeling opdraagt aan de GI binnen het weergegeven kader;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, L.Th.L.G. Pellis en E.M.C. Dumoulin en op 7 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.