In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met haar kind, [minderjarige], werd afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H. Plantenga, heeft op 11 juli 2019 een beroepschrift ingediend, waarin zij verzocht om de beschikking te vernietigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant (de GI) te verplichten medewerking te verlenen aan een omgangsregeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 oktober 2019, waarbij de moeder, de GI, de Raad voor de Kinderbescherming en de pleegouders aanwezig waren.
Tijdens de zitting zijn afspraken gemaakt over de omgang tussen de moeder en [minderjarige], waarbij de GI en de pleegouders betrokken zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar, en dat de GI verantwoordelijk is voor de regie over de inhoud en snelheid van de omgangsregeling. De beslissing van het hof is op 7 november 2019 uitgesproken, waarbij de eerdere beschikking van de rechtbank is vernietigd en de omgangsregeling is vastgesteld. De moeder en [minderjarige] zullen in de toekomst contact hebben, met inachtneming van de wensen van de pleegouders en de GI.