ECLI:NL:GHSHE:2019:4084

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
200.254.929_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en behoefte van kinderen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de kinderalimentatie na de echtscheiding van de man en de vrouw. Het huwelijk van partijen is op 5 juli 2018 ontbonden. De man is op 20 februari 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de kinderalimentatie voor de vier minderjarige kinderen is vastgesteld op € 193,81 per kind per maand, met ingang van 1 januari 2019. De man betwist de hoogte van de behoefte van de kinderen en verzoekt deze vast te stellen op € 320,-- per kind per maand, terwijl de vrouw verzoekt de beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 september 2019 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De man voert aan dat de behoefte van de kinderen niet kan worden gebaseerd op het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen, omdat dit slechts richtlijnen zijn en dat de werkelijke uitgaven van het gezin bepalend zijn. De vrouw daarentegen stelt dat het rapport wel degelijk als uitgangspunt dient en dat de man onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verzoek om van het rapport af te wijken.

Het hof oordeelt dat de man onvoldoende heeft aangetoond waarom er aanleiding is om af te wijken van het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij de behoefte van de kinderen is vastgesteld op € 553,75 per kind per maand. De man heeft nagelaten om relevante financiële gegevens te overleggen, waardoor het hof niet in staat is om zijn inkomen vast te stellen. De grieven van de man worden afgewezen en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.254.929/01
zaaknummer rechtbank : C/02/323464 / FA RK 16-6701
beschikking van de meervoudige kamer van 7 november 2019
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. I. de Dobbelaere-Woets te Terneuzen,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.E. de Wit-de Witte te Goes .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 28 november 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 20 februari 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 25 maart 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen een tweetal V-formulieren met producties van de advocaat van de man, ingekomen op 6 september 2019.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 17 september 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Het huwelijk van partijen is op 5 juli 2018 ontbonden door echtscheiding.
3.3
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009;
- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011;
- [minderjarige 4] (hierna: [minderjarige 4] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013.
Ingevolge de bestreden beschikking hebben de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de man.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 1 januari 2019 bepaald op € 193,81 per kind per maand.
4.2
De grieven van de man zien op de behoefte van de kinderen en het bedrag aan zorgkorting.
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de man gegrond te verklaren en de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de vastgestelde behoefte van de kinderen en de door de man te betalen kinderalimentatie en opnieuw rechtdoende de behoefte van de kinderen vast te stellen op € 320,-- per kind per maand en de door de man te betalen kinderalimentatie op een bedrag van € 112,-- per kind per maand, althans de behoefte en de kinderalimentatie vast te stellen op een bedrag als het hof juist acht.
4.3
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum, 1 januari 2019, is niet in geschil zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
5.2.1
De bij de bestreden beschikking vastgestelde behoefte van € 553,75 per kind per maand is tussen partijen in geschil.
5.2.2
De man voert, samengevat, het volgende aan.
Het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen bevat slechts richtlijnen. Het netto besteedbaar inkomen wordt in de regel gevormd door de middelen die de ouders gebruikelijk voorafgaand aan het verbreken van de samenleving ter beschikking staan. Het hanteren van de tabel is slechts bedoeld als toetssteen. Uitgangspunt is dat de kinderen na de scheiding niet slechter af dienen te zijn waarbij het welvaartsniveau ten tijde van de scheiding van belang is.
Partijen hebben tijdens het huwelijk geleefd van het inkomen van de vrouw en de bedragen die de man aan de kosten van de huishouding heeft besteed. Dit waren de bedragen die het gezin ter beschikking stonden. De man betwist de door de vrouw opgevoerde zakelijk betaalde privé uitgaven. De man beschikte niet over gelden die niet geadministreerd werden en de vrouw toont dit ook niet aan. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw bedroeg € 1.314,-- per maand en de man stelde gemiddeld € 2.332,-- per maand beschikbaar voor het gezin. De behoefte kan niet worden gebaseerd op een hoger bedrag nu bij de behoefte bepalend is wat er normaliter voor de kinderen werd uitgegeven. Het netto besteedbaar gezinsinkomen kan worden gesteld op € 3.646,-- per maand en de bijbehorende behoefte van de kinderen op € 320,-- per kind per maand.
De ondernemingen van de man zijn met elkaar gelinkt en er wordt winst gemaakt. De man kiest er bewust voor de jaarstukken van de ondernemingen niet in het geding te brengen omdat daar vertrouwelijke dingen in staan.
5.2.3
De vrouw voert, kort samengevat, het volgende aan.
De Hoge Raad heeft bepaald dat de rechter het rapport Alimentatienormen mag toepassen. Dit rapport vormt het uitgangspunt bij het bepalen van de behoefte en de draagkracht en het is aan de rechter overgelaten of en hoeverre een voorgelegd geval zich leent voor een berekening aan de hand van het rapport. De man voert onvoldoende aan om hiervan af te wijken.
Het inkomen dat het gezin ter beschikking staat is ruimer dan het inkomen waarvan de man uitgaat. Het inkomen van de vrouw was hoger en de man heeft meer bijgedragen dan hij aangeeft. Hij geeft volstrekt onvoldoende inzicht in zijn inkomen. De man heeft ook met contante gelden die niet werden geadministreerd uitgaven voldaan. De man gaat er verder aan voorbij dat de kosten van de huishouding niet uitsluitend betrekking hebben gehad op uitgaven ter zake van wonen en voedingsmiddelen. Bovendien zijn er ook kosten van het gezin zakelijk betaald en geadministreerd.
5.2.4
Het hof stelt vast dat de draagkracht van de man niet ter discussie staat maar enkel de behoefte van de kinderen en de zorgkorting. Naar het oordeel van het hof heeft de man, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende aangevoerd om bij het bepalen van de behoefte van de kinderen af te wijken van het Rapport van de Expertgroep Alimentatienormen. Conform voormeld rapport en de behoeftetabel dient de behoefte van de kinderen te worden bepaald aan de hand van het totaal netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving. De welstand van een gezin en van de gezinsleden wordt immers niet alleen bepaald door wat er aan de kosten van de huishouding wordt besteed maar door het totale gezinsinkomen. De man miskent met de door hem gestelde behoefte dat de behoeftetabel ervan uitgaat dat een percentage van het totale netto gezinsinkomen aan de kinderen wordt besteed. Waarom er in dit geval aanleiding is om van het rapport af te wijken heeft de man niet duidelijk kunnen maken.
De man heeft ter zitting verklaard dat hij er, ondanks het door de vrouw ingenomen standpunt, bewust voor heeft gekozen geen jaarstukken van de B.V, de maatschap en de eenmanszaak in het geding te brengen. Dit had echter wel op zijn weg gelegen. Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende gemotiveerd waarom het overleggen van de jaarstukken bezwaarlijk is. Dat het de privacy raakt van de man (en eventuele derden), zoals de man aanvoert, is op zichzelf volstrekt onvoldoende. In familiezaken geschiedt de behandeling voorts met gesloten deuren en partijen mogen aan derden geen mededelingen doen omtrent het verhandelde ter mondelinge behandeling of de stukken uit het dossier.
De man heeft enkel de aangifte voor de inkomstenbelasting 2016 overgelegd. Hieruit kan echter niet het inkomen van de man worden afgeleid waarmee gerekend dient te worden in het kader van alimentatie. Niet de fiscale winst of verlies is bepalend maar de liquide middelen van de ondernemingen van de man, zoals die kunnen blijken uit jaarstukken en kasstroomoverzichten. Nu de man heeft nagelaten de jaarstukken te overleggen is het hof niet in staat het inkomen van de man vast te stellen en derhalve niet in staat vast te stellen of de behoefte van de kinderen op een ander bedrag moet worden vastgesteld dan de rechtbank heeft gedaan c.q. of de behoefte op een onjuiste wijze is vastgesteld. Dit komt voor rekening en risico van de man, nu de man als onderhoudsplichtige inzage moet geven in zijn financiële positie. De grieven van de man falen derhalve.

6.De slotsom

in het hoger beroep
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 28 november 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en M.L.F.J. Schyns en is op 7 november 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.