ECLI:NL:GHSHE:2019:4058

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
20-003302-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van kinderen tijdens ontgroeningsritueel bij scoutingkamp

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere vrijspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, een scoutingleider, werd beschuldigd van zware mishandeling van drie kinderen tijdens een ontgroeningsritueel op een scoutingkamp in België. De kinderen, die voor het eerst deelnamen aan het kamp, werden gebrandmerkt met een heet brandijzer, wat resulteerde in ernstige brandwonden. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken, maar het hof oordeelde dat er wel degelijk sprake was van opzettelijk handelen. Het hof oordeelde dat de verdachte de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard door het brandijzer, dat kort daarvoor in het vuur was gehouden, op de blote huid van de kinderen te drukken. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003302-18
Uitspraak : 5 november 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 11 oktober 2018 in de strafzaak met parketnummer 02-700183-17 tegen:

[verdachte 1]

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep van het ten laste gelegde vrijgesproken en de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen tot schadevergoeding.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van materiële en immateriële schade tot een bedrag van € 3.017,58. Deze benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de benadeelde partij medegedeeld dat zij de vordering intrekt, nu het schadebedrag reeds is uitgekeerd door de verzekeraar. Deze vordering is daarom in hoger beroep niet meer aan de orde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren, voor zover dit betrekking heeft op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
  • het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren, voor zover dit betrekking heeft op [slachtoffer 3] ;
  • de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis;
  • de vordering van de [benadeelde partij 3] zal toewijzen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft:
  • vrijspraak bepleit van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde;
  • vrijspraak bepleit van het meest subsidiair ten laste gelegde, voor zover dit betrekking heeft op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ;
  • zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van het meest subsidiair ten laste gelegde, voor zover dit betrekking heeft op [slachtoffer 1] ;
  • een strafmaatverweer gevoerd, in die zin dat is verzocht te volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf;
  • bepleit dat het hof de [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot schadevergoeding.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging en daarmee de grondslag van het onderzoek ter terechtzitting is gewijzigd en omdat voormeld vonnis niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
primairhij (als Nederlander) op of omstreeks 14 augustus 2017 te Sint Joris Weert, in elk geval in België, aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer brandwonden heeft toegebracht door opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] op de (blote) rug, in elk geval het lichaam, te brandmerken met de letters F en/of N met behulp van een brandijzer, in elk geval met een heet/warm metalen voorwerp;
en/subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling ten aanzien van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] mocht of zou kunnen leiden:hij (als Nederlander) op of omstreeks 14 augustus 2017 te Sint Joris Weert, in elk geval in België, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft mishandeld door opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] op de (blote) rug, in elk geval het lichaam, te brandmerken met de letters F en/of N met behulp van een brandijzer, in elk geval met een heet/warm metalen voorwerp, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden, ten gevolge heeft gehad;
en/tweede subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling ten aanzien van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] mocht of zou kunnen leiden:hij (als Nederlander) op of omstreeks 14 augustus 2017 te Sint Joris Weert, in elk geval in België [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] op de (blote) rug, in elk geval het lichaam, te brandmerken met de letters F en/of N met behulp van een brandijzer, in elk geval met een heet/warm metalen voorwerp, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden, in elk geval enig letsel en/of pijn ten gevolge heeft gehad;
en/derde subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling ten aanzien van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] mocht of zou kunnen leiden:hij (als Nederlander) op of omstreeks 14 augustus 2017 te Sint Joris Weert, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] een heet/warm brandijzer met de letters F en/of N, in elk geval een heet/warm metalen voorwerp op de (blote) rug gedrukt/gehouden heeft, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer brandwonden, heeft/hebben bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte van deze was ontstaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof begrijpt de tenlastelegging aldus dat sprake is van een zogeheten primair-subsidiair-tenlastelegging en dat kort samengevat het volgende ten laste is gelegd:
  • primair impliciet primair zware mishandeling met voorbedachten rade ex artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en primair impliciet subsidiair zware mishandeling ex artikel 302 Sr;
  • subsidiair mishandeling met voorbedachten rade, al dan niet met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg ex artikel 301 Sr;
  • meer subsidiair mishandeling, al dan niet met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg ex artikel 300 Sr;
  • meest subsidiair het veroorzaken van (zwaar) lichamelijk letsel door schuld ex artikel 308 Sr.
Vrijspraak van het primair impliciet primair ten laste gelegde, gedeeltelijke vrijspraak van het primair impliciet subsidiair en vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde
Met de advocaat-generaal en met de verdediging acht het hof niet bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade zodat het hof hem van de primair impliciet primair ten laste gelegde zware mishandeling met voorbedachten rade van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zal vrijspreken.
Het hof acht voorts niet bewezen de primair impliciet subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en de subsidiair ten laste gelegde mishandeling met voorbedachten rade van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , zodat het hof de verdachte ook hiervan zal vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
primair
hij als Nederlander op 14 augustus 2017 te Sint Joris Weert in België aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden heeft toegebracht door opzettelijk die [slachtoffer 1] op de blote rug te brandmerken met de letters F en N met behulp van een brandijzer, in elk geval met een heet/warm metalen voorwerp;
en meer subsidiair
hij als Nederlander op 14 augustus 2017 te Sint Joris Weert in België [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op de blote rug te brandmerken met de letters F en N met behulp van een brandijzer, terwijl het feit letsel en pijn ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 28 augustus 2017 (dossierpagina’s 6-9), betreffende de verklaring van [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 6)
Ik ben lid van de [scoutinggroep] . Ieder jaar gaan zij in de zomer op scoutingkamp. Deze keer kon ik voor de eerste keer mee. Op 12 augustus 2017 ben ik met een groep kinderen en vier begeleiders vertrokken naar Sint Joris Weert te België. Op dag 3 van het verblijf zou er een ontgroening plaatsvinden.
(dossierpagina 7)
De leiding bestond uit vier jongens en die hadden een vuurkorf aangemaakt. De namen van de jongens waren [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [verdachte 1] . We moesten één voor één naar voren komen. Er was een zeil opgehangen, zodat andere mensen niet konden zien wat er ging gebeuren. Degenen die nog niet aan de beurt waren moesten achter het zeil wachten. Ik was als eerste aan de beurt. Ik moest naar de vuurkorf toe lopen. Daar stond [verdachte 1] en de rest van de leiding. Iemand van de leiding zei tegen mij: “Op je knieën zitten.” Ik wist dat ze een stuk ijzer met de letters F en N op mijn rug zouden plaatsen. Deze letters staan voor [scoutinggroep] . Ik dacht dat men dit met blauwe inkt zou doen. Ik voelde ineens dat er met een heet stuk ijzer op mijn rug werd geduwd. Ik voelde een helse pijn. Ik voelde dat mijn huid werd verbrand. Ik zag dat [verdachte 1] het warme ijzer op mijn rug had gezet. De letters F en N staan bovenaan mijn rug aan de rechterzijde.
Ik heb later grote blazen op mijn rug gekregen van de brandwond. De leiding heeft vanaf dag 3 na de brandwond naar de wond gekeken. Ik ben niet naar een arts gestuurd. Er is geen professionele hulp bij geroepen om de wond te verzorgen. Mijn ouders zijn ook niet ingelicht. Ik had tijdens het kamp heel veel pijn. Ik ben één avond al om 20.00 uur naar bed gegaan omdat ik zoveel pijn had. Eén dag moesten we met een rugzak met slaapspullen naar het bos open Ik heb toen alleen mijn slaapzak meegenomen, omdat het te veel pijn deed als ik iets op mijn rug moest dragen. Het slapen op de grond in het bos deed ook veel pijn aan mijn rug. Toen ik 21 augustus 2017 thuiskwam, had ik nog steeds veel pijn. De dokter gaf mij het advies om plastische chirurgie te laten doen.
2.
Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 31 augustus 2017 (dossierpagina’s 16-18), betreffende de verklaring van [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 17)
Ik zag achter het zeil een vuur in een bak, in een vuurkorf. Ik zag dat het hout in de vuurkorf brandde en dat het een beetje verkoold was. Ik zag dat [verdachte 1] een stuk staal met een hendel eraan uit het vuur pakte. Ik zag dat hij het stuk staal pakte toen ik al op mijn knieën zat. Toen ik achter het zeil vandaan kwam zag ik het uiteinde van het ijzer al in het vuur liggen. Ik zag dat er een kooltje aan zat toen [verdachte 1] dit ijzer uit het vuur pakte. Ik zag dat hij dat kooltje eraf blies.
Ik weet van [slachtoffer 3] dat zij ook een brandmerk heeft. Ik zag ook dat [slachtoffer 2] iets op zijn rug had staan. Dat zag je ook na het douchen toen het blauwe (het hof begrijpt: de blauwe inkt) eraf was.
3.
Een geschrift, te weten een ‘beschrijving letsel’ van [arts 1] , forensisch geneeskundige van de GGD Zeeland, d.d. 29 augustus 2017 (dossierpagina 20), voor zover inhoudende:
Gegevens betrokkene: [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] .
Omschrijving letsel: Brandwonden in de vorm van de letters F en N. De bovenste horizontale tak van de F is nog een open wond.
Het letsel laat geen uitzicht op volkomen genezing. Er zullen littekens resteren.
De psychische gevolgen zullen waarschijnlijk fors zijn. Er is al een afspraak met een psycholoog gemaakt. Na het toebrengen van het letsel is nagelaten om te koelen en om een arts te consulteren.
4.
Een geschrift, te weten een letselbeschrijving van [arts 2] , forensisch geneeskundige van de GGD Zeeland, d.d. 18 oktober 2017 (dossierpagina 22), voor zover inhoudende:
De huisarts zag betrokkene [slachtoffer 1] op 22 augustus 2017 met een 8 dagen oude tweedegraads brandwond in de letters F en N op het schouderblad. Betrokkene werd naar een plastisch chirurg verwezen. Het advies van de chirurg was het toepassen van siliconen pleisters gedurende 6 weken om blijvende littekenvorming te voorkomen. Mogelijk blijft er een litteken achter.
5.
Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, ingevuld door [arts 3] , huisarts, d.d. 30 augustus 2017 (dossierpagina 23), voor zover inhoudende:
Medische informatie betreffende [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] .
Uitwendig waargenomen letsel: tweedegraads brandwond in de letters F en N op de rug.
Datum waarop deze persoon werd onderzocht: 22 augustus 2017.
Overige van belang zijnde informatie: verwezen naar de plastisch chirurg.
Geschatte duur van de genezing: 2 tot 3 weken.
6.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 31 augustus 2017 (dossierpagina’s 24-26), betreffende de verklaring van [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 24)
Ik ben lid van [scoutinggroep] . Op 12 augustus 2017 ben ik mee op kamp gegaan naar Sint Joris Weert te België. Op 14 augustus is de doping geweest. Dit is een ceremonie zodat je een echte Zeeverkenner wordt.
(dossierpagina 25)
We moesten op onze knieën gaan zitten. Degenen die gedoopt werden, moesten achter een zeil gaan staan. Ik had gehoord dat we een stempel zouden krijgen. Ik zag dat er een vuurkorf voor het zeil stond. Het was een houtvuur. Iemand van de leiding zei dat de stempel in het vuur had gelegen voordat de eerste zijn stempel kreeg. [slachtoffer 1] kwam als eerste achter het zeil vandaan om zijn stempel te krijgen.
Ik ging als tweede. Ik moest van [persoon 3] op mijn knieën gaan zitten. Ik zag dat [verdachte 1] de stempel in zijn handen vast had. [verdachte 1] heeft de stempel op mijn rug gedrukt, rechts bij mijn schouderblad. Ik voelde op dat moment pijn. Het voelde erg heet. Mijn huid voelde verbrand aan op de plaats waar de stempel was gezet.
Na mij is [slachtoffer 3] gedoopt. Zij heeft ook een brandwond opgelopen, dat heb ik gezien. Bij [slachtoffer 1] heb ik fikse brandwonden gezien. Ik zag blaren op zijn rug in de vorm van de letters F en N.
(dossierpagina 26)
Mijn brandwond is nog steeds niet geheel genezen. Er zitten nog korsten op mijn rug.
7.
Een geschrift, te weten een ‘beschrijving letsel’ van [arts 1] , forensisch geneeskundige van de GGD Zeeland, d.d. 31 augustus 2017 (dossierpagina 27), voor zover inhoudende:
Gegevens betrokkene: [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3] .
Omschrijving letsel: vage afdruk van de letter F. Ik verwacht dat de onderste helft van de verticale poot zichtbaar blijft.
8.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 30 augustus 2017 (dossierpagina’s 30-33), betreffende de verklaring van [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 30)
Ik zit bij de [scoutinggroep] te Goes. Ik ben deze zomer op 12 augustus voor het eerst meegegaan met het zomerkamp van de scouting.
(dossierpagina 31)
Ik wist dat er een doop aan zat te komen.
Ik zag dat [verdachte 1] een vuurtje aan het stoken was. We moesten onze gewone kleding uitdoen en in onze zwemkleding meegaan.
We werden één voor één geroepen. We moesten achter een zeil vandaan komen dat daar gespannen was. Eerst ging [slachtoffer 1] , daarna [slachtoffer 2] en daarna was ik aan de beurt.
Ik zag een ronde schaal met daarin een brandend vuurtje. Achter deze schaal stond [verdachte 1] met een ijzeren staaf in zijn rechterhand hand met aan het uiteinde de letters F en N. Ik zag ook een bakje met inkt staan. Ik moest op mijn knieën gaan zitten.
(dossierpagina 32)
Ik zag en voelde dat [verdachte 1] de stempel op mijn rechterschouder duwde. Volgens mij pakte hij mijn schouder ook even vast zodat hij kon duwen. Op het moment dat de stempel op mijn rug kwam, voelde ik dat de stempel warm was. Het deed pijn. Later ging het prikken en branden. Ik heb nu een afdruk van een ‘F’ op mijn schouder staan.
9.
Een geschrift, te weten een ‘beschrijving letsel’ van [arts 4] , forensisch geneeskundige van de GGD Zeeland, d.d. 30 augustus 2017 (dossierpagina 34), voor zover inhoudende:
Gegevens betrokkene: [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 4] .
Omschrijving letsel: Duidelijk zichtbare ‘F’ op rechterschouder.
10.
De eigen waarneming van dit hof, gedaan ter terechtzitting van 22 oktober 2019, inhoudende dat op het filmpje dat ziet op de doop van [slachtoffer 1] is te zien dat [slachtoffer 1] op zijn knieën zat, dat de verdachte het brandijzer op het rechter schouderblad drukt, dat [slachtoffer 1] vrij snel hierna opstaat en naar achteren loopt.
11.
De eigen waarneming van dit hof, gedaan ter terechtzitting van 22 oktober 2019, inhoudende dat op het filmpje dat ziet op de doop van [slachtoffer 2] is te zien dat de verdachte het brandijzer op het rechter schouderblad van [slachtoffer 2] drukt en dat [slachtoffer 2] vrij snel hierna opstaat.
12.
De eigen waarneming van dit hof, gedaan ter terechtzitting van 22 oktober 2019, inhoudende dat op het filmpje dat ziet op de doop van [slachtoffer 3] is te zien dat [slachtoffer 3] op haar knieën zit, dat de verdachte het brandijzer op het rechter schouderblad van [slachtoffer 3] drukt en dat [slachtoffer 3] hierna ‘au’ roept.
13.
Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 5 september 2017 (dossierpagina 115), voor zover inhoudende:
Reden: zware mishandeling
Omstandigheden: met het brandmerk zijn drie kinderen gebrandmerkt.
Categorie: gereedschap
Type: brandijzer
Bijzonderheden: een brandijzer met de initialen F en N aan het uiteinde.
14.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 september 2017 (dossierpagina’s 169-173), betreffende de verklaring van [getuige 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 170)
Ik ben lid van de [scoutinggroep] . Ik zit bij de Zeeverkenners. Toen ik bij de Zeeverkenners kwam, heb ik een ontgroening gehad. De letters F en N werden hierbij op mijn schouder gebrandmerkt. Een ijzeren staaf werd in de inkt gedoopt en op mijn schouder gedrukt. Het dopen is een traditie als je voor de eerste keer meegaat op zomerkamp.
(dossierpagina 171)
Dit was mijn vierde zomerkamp bij de Zeeverkenners. Bij het brandmerken was er een zeil gespannen. Degenen die gedoopt moesten worden, wachtten aan de ene kant van het zeil. Aan de andere kant van het zeil werd een vuur gemaakt in een soort vuurschaal. Ik denk dat het vuur ongeveer een kwartier brandde voordat het dopen begon. Ik zag een metalen staaf met de letters F en N. Ik zag ook een bakje met blauwe verf. Ik heb vanaf het begin af aan gezien wat er is gebeurd. Ik heb alle kinderen die gedoopt moesten worden vastgehouden. Van de leiding waren bij de doping aanwezig [verdachte 1] en [persoon 3] . [verdachte 1] deed het brandmerken. Vóór de doping hield [verdachte 1] de ijzeren staaf even in het vuur. Ik zag dit. Volgens mij hield [verdachte 1] de staaf ongeveer 20 seconden in het vuur. Toen werd [slachtoffer 1] geroepen door [persoon 3] . [verdachte 1] doopte de ijzeren staaf in de verf en plaatste deze met de letters op de rug van [slachtoffer 1] . Ik heb [slachtoffer 1] tijdens het brandmerken vastgehouden bij zijn schouder.
15.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 september 2017 (dossierpagina’s 144-157), betreffende de verklaring van de verdachte, geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] in Nederland, voor zover inhoudende:
V: vraag verbalisanten
A: antwoord verdachte
(dossierpagina 149)
V: Wie waren er allemaal als leiding mee naar het zomerkamp?
A: [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 1] en ik.
(dossierpagina 151)
V: Waarom wordt de doop gedaan?
A: Dat is voor iedereen die als eerst meegaat op zomerkamp.
V: (…)
A: (…) Er is een stuk afgeschermd. Daar is een vuurtje, een stempel en inkt en dan krijgen ze een brandmerk.
V: Hoe gaat dat?
A: Ze komen van achter een zeil vandaan en dan zet je een stempel op hun rug. De stempel is van staal en aan het uiteinde van de stempel staan de letters F en N. De stempel gaat in het stempelkussen en dan op de rug.
V: Waarom is er vuur bij?
A: Om het echt te laten lijken.
(dossierpagina 152)
V: Welke kinderen moesten er ontgroend worden?
A: (…) [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] (…).
V: Hoe kan het dat [slachtoffer 1] een brandwond heeft?
A: Wij stonden het vuur op te poken en ik heb het vuur aangedrukt met dat ding.
V: (…)
A: Er zat nog inkt op de rug van [slachtoffer 1] en je zag dat het een tweedegraads brandwond was.
(dossierpagina 153)
V: Heb jij tussendoor het brandmerk nog eens door het vuur gehaald?
A: Ja.
V: Wat gebeurt er als je ijzer in het vuur houdt?
A: Dan wordt het warm.
V: Gebeurt het altijd dat de pook door het vuur wordt gehaald bij het brandmerken?
A: Nee.
V: Waarom nu wel?
A: Ik gebruikte het ijzer in het begin als pookstok.
(dossierpagina 155)
V: (…)
A: We hebben geen contact opgenomen met de ouders. Wij achtten het niet nodig om naar een arts of ziekenhuis te gaan.
(dossierpagina 156)
V: Wist jij dat het brandmerk warm was?
A: Ja, warm.
16.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 22 oktober 2019, voor zover inhoudende:
Ik ben in 2017 als leidinggevende meegegaan met het zomerkamp van de Zeeverkenners van [scoutinggroep] . Vóór de doopceremonie hadden we in een vuurkorf een vuur aangemaakt. Het was een ronde schaal met hout erin. We hadden het vuur aangestoken. Het vuur brandde echter niet goed, omdat de schaal erg groot was. Daarom heb ik het vuur opgepookt met de ijzeren pook. Ik heb het hout met de pook in een hoek bij elkaar geschoven. Het vuur is dus opgestookt met de ijzeren pook met aan het uiteinde de letters F en N. Ik heb die ijzeren pook steeds eerst in de inkt gedrukt en daarna op de rug van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gedrukt. Bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] haalde ik de pook telkens opnieuw kort door het vuur, drukte de pook in de inkt en vervolgens op hun rug.
Behalve ik heeft nog iemand van de leiding met de ijzeren pook in het vuur gezeten. Dat weet ik zeker.
17.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 september 2017 (dossierpagina’s 111-114), betreffende de verklaring van [persoon 2] , voor zover inhoudende:
V: vraag verbalisant
A: antwoord getuige
(dossierpagina 111)
V: Wat is je rol binnen de scouting?
A: Ik ben leidinggevende bij de Zeeverkenners van de [scoutinggroep] .
V: Wat voor stempel is het?
A: Een metalen stempel met de letters FN.
(dossierpagina 112)
V: (…)
A: Ik heb samen met [persoon 4] en [verdachte 1] een vuurtje gestookt om het een beetje schijn te laten geven.
V: Wie had het vuurtje gemaakt?
A: Ik had samen met wat kinderen het vuur gemaakt.
V: Wie heeft de stempel in het vuur gelegd?
A: Ik heb de stempel erin en eruit gedaan, zodat het niet helemaal koud was.
(dossierpagina 113)
V: (…)
A: Uiteindelijk heeft [verdachte 1] de stempel gepakt en hij heeft deze iets langer in het vuur verhit.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van de brandwonden bij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De verdachte was zich niet bewust van het bestaan van de aanmerkelijke kans dat zij brandwonden zouden oplopen als gevolg van de ontgroening. Hij heeft geprobeerd om te controleren of het ijzer niet te warm was, hetgeen een contra-indicatie is voor het aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat zij brandwonden zouden oplopen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] als lid van de [scoutinggroep] in 2017 voor het eerst mee zijn gegaan met het scoutingkamp dat ieder jaar in de zomer werd gehouden. De kinderen die voor het eerst meegingen met dit kamp, namen deel aan een ontgroeningsritueel. Onderdeel van dit ontgroeningsritueel was het zogenoemde ‘brandmerken’ van de kinderen. In het dossier worden verschillende termen gehanteerd om het voorwerp waarmee het brandmerken werd uitgevoerd te omschrijven, zoals een stempel en een pook. Uit alle verklaringen volgt dat het voorwerp van ijzer was en uit de kennisgeving van inbeslagneming volgt dat het voorwerp een brandijzer betrof met aan het uiteinde de letters F en N. Door het brandijzer eerst in de blauwe inkt te dopen en vervolgens op de rug van de kinderen te drukken, werden deze letters F en N op hun rug gestempeld. Op 14 augustus 2017 vond de ontgroening van [slachtoffer 1] ( 13 ), [slachtoffer 2] ( 11 ) en [slachtoffer 3] ( 11 ) plaats.
Om dit deel van het ontgroeningsritueel echt te laten lijken (het hof begrijpt: meer op werkelijk brandmerken te laten lijken) stond op de locatie waar dit plaatsvond, behalve een bakje inkt ook een vuurschaal/vuurkorf. Hierin lagen blokken hout en het vuur brandde. Voordat het stempelen begon, brandde het vuur ongeveer een kwartier. De verdachte was degene die het plaatsen van de stempel op de rug van de kinderen uitvoerde. Hij heeft verklaard dat hij voorafgaand aan het stempelen met het brandijzer het vuur heeft opgepookt, om het vuur beter te laten branden. Hij heeft met het brandijzer het hout in de vuurschaal bij elkaar geschoven om zo het vuur op te poken. De verdachte heeft verder verklaard dat hij niet de enige is geweest die met het ijzer in het vuur heeft gezeten. Dit wordt bevestigd door [getuige 2] , een andere leidinggevende van de scouting. Hij heeft verklaard dat hij, voordat het stempelen begon, het brandijzer in het vuur heeft gehouden en dat de verdachte het brandijzer daarna nog wat langer in het vuur heeft gehouden.
De verdachte heeft met dit brandijzer de stempels op de rug van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] geplaatst. Zowel na het stempelen van [slachtoffer 1] als na het stempelen van [slachtoffer 2] heeft hij het brandijzer opnieuw (kort) door het vuur gehaald, in de inkt gedoopt en daarna op hun rug gedrukt, zo heeft de verdachte verklaard.
Ten aanzien van [slachtoffer 1]
heeft verklaard dat hij voelde dat een heet stuk ijzer op zijn rug werd geduwd en dat hij een helse pijn voelde. Hij voelde dat zijn huid werd verbrand. [slachtoffer 1] verklaarde dat hij de rest van het kamp veel pijn heeft gehad aan zijn rug. Eén keer is hij vanwege de pijnklachten eerder dan gewoonlijk naar bed gegaan en ook het slapen op de grond deed veel pijn. Ten gevolge van het plaatsen van deze stempel op 14 augustus 2017 heeft [slachtoffer 1] tweedegraads brandwonden opgelopen. Deze brandwonden hebben een afdruk van de letters F en N achtergelaten. De geschatte duur van de genezing van deze brandwonden was op 22 augustus 2017 nog twee tot drie weken. Op 29 augustus 2017 was een deel van de letter F nog een open wond. [slachtoffer 1] is door de huisarts naar een plastisch chirurg verwezen, die heeft geadviseerd om zes weken lang siliconen pleisters toe te passen. Volgens de chirurg zou mogelijk een litteken achterblijven. Het letsel was ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nog altijd niet hersteld. Gelet op de aard van het letsel, de periode van het herstel, de pijn en fysieke beperkingen en de restschade, te weten littekens in de vorm van de letters F en N, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] toegebracht.
Het hof heeft hiervoor op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte het brandijzer kort voordat hij dit op de rug van [slachtoffer 1] heeft gedrukt, heeft gebruikt om het vuur in de vuurschaal op te poken. Een ijzeren voorwerp dat enige tijd met open vuur in aanraking komt, kan binnen korte tijd zeer heet worden en indien het voorwerp kort daarna in aanraking met de blote huid komt, is er een reële mogelijkheid op ernstige brandwonden en huidbeschadigingen. Dat het brandijzer zo heet was, blijkt uit de tweedegraads brandwonden die [slachtoffer 1] heeft opgelopen alsmede uit de verklaring van [slachtoffer 1] , die zag dat er vlak voor het stempelen een kooltje aan het brandijzer zat. Het hof acht de kans dat [slachtoffer 1] onder deze omstandigheden zwaar lichamelijk letsel zou oplopen naar algemene ervaringsregels dan ook aanmerkelijk.
Het kan niet anders of de verdachte moet zich, evenals ieder ander weldenkend mens, bewust zijn geweest van die reële mogelijkheid. Hij heeft ook zelf verklaard dat hij weet dat ijzer in aanraking met vuur warm wordt en dat hij wist dat het brandijzer warm was.
Naar het oordeel van het hof kan de gedraging van de verdachte – inhoudende dat hij het brandijzer kort na het oppoken en terwijl het ijzer nog dermate heet was, op de rug van [slachtoffer 1] heeft gedrukt – naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het ontstaan van dit letsel bij [slachtoffer 1] dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. In dat kader heeft de verdachte aangevoerd dat hij heeft nagegaan of het ijzer niet te heet was, door dit tegen zijn hand te drukken. Omdat hij op dat moment niet bemerkte dat het ijzer te heet was, is hij ervan uitgegaan dat het gevolg van het stempelen niet zou intreden, zo heeft de verdediging aangevoerd.
Het hof acht deze verklaring van de verdachte niet aannemelijk nu bij hem geen enkel letsel aan zijn armen of handen is geconstateerd, terwijl [slachtoffer 1] tweedegraads brandwonden heeft opgelopen. Het hof gaat dan ook voorbij aan dit verweer en concludeert dat de verdachte de temperatuur van het brandijzer niet heeft gecontroleerd door het eerst op zijn eigen huid te drukken. Dat de verdachte het ijzer eerst richting zijn eigen arm heeft bewogen beschouwt het hof, anders dan de rechtbank, niet als een contra-indicatie op aanvaarding van het gevolg. De aanmerkelijke kans op het gevolg van letsel - in casu zwaar lichamelijk letsel - is dermate groot geweest, nu een ijzer eerst is gebruikt om vuur op te poken en kort daarna als brandmerk op de blote huid, dat enkel dat ijzer in de richting van de eigen arm brengen een te lichte handeling is geweest om als contra-indicatie aan te kunnen merken. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat die beweging van de verdachte gericht was op een controle of het ijzer wel warm genoeg was om (enige) pijn en/of schrik te veroorzaken. Het brandmerken moest immers echt lijken. Zelf heeft de verdachte verklaard dat het ijzer warm was. Ondanks die constatering van verdachte heeft hij er toen en daar niet voor gekozen om het ijzer af te laten koelen. Gelet ook op het veroorzaakte letsel moet de verdachte bemerkt hebben dat het ijzer minst genomen te warm was.
Nu de verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanmerkelijke kans en de gevolgen daarvan en er geen sprake is van een contra-indicatie, heeft hij naar het oordeel van het hof, door desalniettemin te handelen zoals hij heeft gedaan, welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het hof acht het primair ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen, voor zover dit ziet op [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte ten gevolge van het stempelen zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gelet op de geringere ernst van hun letsel en nu hun letsel volledig is hersteld. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van het primair ten laste gelegde, voor zover dit ziet op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Het hof begrijpt de tenlastelegging, zoals hiervoor onder het kopje ‘Tenlastelegging’ reeds is overwogen, aldus dat onder subsidiair mishandeling met voorbedachten rade ex artikel 301 Sr ten laste is gelegd. Nu het hof zoals hiervoor onder het kopje ‘Vrijspraak van het primair impliciet primair ten laste gelegde’ reeds is overwogen, niet bewezen acht dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade, zal het hof de verdachte ook vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde, voor zover dit ziet op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Wel acht het hof bewezen dat het stempelen bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] letsel en pijn tot gevolg heeft gehad. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben allebei verklaard dat zij pijn ervoeren toen de verdachte het stempel op hun rug drukte en uit het dossier volgt ook dat zij als gevolg hiervan een brandwond hebben opgelopen. De artsen hebben bovendien twee weken na het feit zowel bij [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] nog een afdruk van de letter F op de rug geconstateerd.
Nadat de verdachte [slachtoffer 1] had gestempeld, waren achtereenvolgens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aan de beurt. Na het stempelen van het ene kind riep leidinggevende [persoon 3] het volgende kind, dat dan achter het gespannen zeil vandaan kwam en naar de verdachte toe liep. De verdachte heeft verklaard dat hij het brandijzer vóór het stempelen van [slachtoffer 2] en ook vóór het stempelen van [slachtoffer 3] telkens weer – weliswaar kort – door het vuur heeft gehaald. Gelet op het letsel van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en gelet op de voornoemde gang van zaken stelt het hof vast dat er slechts korte tijd heeft gezeten tussen het stempelen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en dat het brandijzer ook bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] nog erg warm was. Het hof acht onder deze omstandigheden de kans dat het stempelen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] letsel en pijn zouden tot gevolg zou hebben aanmerkelijk. De verdachte moet zich, evenals ieder ander weldenkend mens, bewust zijn geweest van die reële mogelijkheid. Door desalniettemin te handelen zoals de verdachte heeft gedaan, heeft hij naar het oordeel van het hof – nu ook bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] om dezelfde redenen als bij [slachtoffer 1] geen sprake is van contra-indicaties – welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij als gevolg hiervan letsel en pijn zouden oplopen.
Het hof acht het meer subsidiair ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen, voor zover dit ziet op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich tijdens een ontgroeningsritueel van de [scoutinggroep] schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer 1] en mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Deze kinderen waren op dat moment 13 en 11 jaar oud. Hoewel de ontgroening bij dit scoutingkamp een gebruikelijk onderdeel was, heeft de verdachte de grenzen die aan een ontgroening dienen te worden gesteld fors overschreden. De verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Voorts heeft hij het vertrouwen beschaamd dat hun ouders in hem – als een van de leidinggevenden van de scouting – hadden gesteld. Zij dachten hun kinderen in goed vertrouwen te kunnen achterlaten bij een organisatie waar hun kinderen veilig waren. Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Dat op dergelijke strafbare feiten forse gevangenisstraffen staan, blijkt onder meer uit de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten (LOVS-oriëntatiepunten), waarin het gebruikelijke rechterlijk straftoemetingsbeleid zijn weerslag heeft gevonden. Als oriëntatiepunt voor een mishandeling met gebruik van een wapen, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, wordt uitgegaan van een taakstraf voor de duur van 120 uren.
Als oriëntatiepunt voor een zware mishandeling met gebruik van een wapen wordt uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Het hof ziet in de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, het atypische karakter van de onderhavige zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte echter aanleiding om af te wijken van voormelde oriëntatiepunten. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting heeft de onderhavige zaak ook de nodige gevolgen voor de verdachte gehad. Hij heeft naar aanleiding van deze zaak problemen gekregen op zijn werk en is op non-actief gesteld bij de scouting. Verder houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de verdachte ervan blijk heeft gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien en dat hij blijkens de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 augustus 2019 niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Gelet hierop gaat het hof ervan uit dat het bewezen verklaarde – zonder aan de ernst van het feit voorbij te gaan – kan worden bestempeld als een incident.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat onder deze bijzondere omstandigheden een straf die zou inhouden dat verdachte gedetineerd raakt, niet meer in voldoende mate en effectief bijdraagt aan de strafdoelen die doorgaans beoogd worden bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Vordering van de [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 691,64, bestaande uit een bedrag van € 600,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 91,94 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij vordert voorts € 14,95 aan proceskosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De door de benadeelde partij als proceskosten opgevoerde reiskosten van en naar Slachtofferhulp ten bedrage van € 14,95 dienen eveneens als vermogensschade te worden aangemerkt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 3] als gevolg van verdachtes meer subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 706,59 (€ 691,64 + € 14,95).
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde handelen van verdachte begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2017 tot aan de dag der voldoening, zijnde de dag waarop het de bewezen verklaarde mishandeling heeft plaatsgevonden.
De gevorderde materiële schade acht het hof voldoende onderbouwd en ook deze post is overigens door de verdediging niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. De materiële schade is op verschillende tijdstippen ingetreden. Het hof zal de ingangsdatum voor materiële schade bij wijze van moderatie bepalen op 31 augustus 2017. De verdachte zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan [slachtoffer 3] is toegebracht tot een bedrag van € 706,59. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2017, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 14 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij, doch uitsluitend voor zover dit betrekking heeft op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, doch uitsluitend voor zover dit betrekking heeft op [slachtoffer 1] ;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, doch uitsluitend voor zover dit betrekking heeft op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het primair en meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij 3] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 706,59 (zevenhonderdzes euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 106,59 (honderdzes euro en negenenvijftig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 augustus 2017;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 706,59 (zevenhonderdzes euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 106,59 (honderdzes euro en negenenvijftig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 5 november 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, proces-verbaalnummer 2017207612, opgemaakt door [verbalisant] , ondertekend en gesloten op 24 september 2017, doorgenummerde dossierpagina’s 1-186, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.