In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2011, die sinds 13 juli 2018 onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De vader van de minderjarige heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de ondertoezichtstelling heeft verlengd, aangevochten. De vader stelt dat hij samen met de hulpverlening goed voor de minderjarige zorgt en dat de ondertoezichtstelling niet langer nodig is. Hij vraagt om een beperking van de ondertoezichtstelling tot maximaal zes maanden.
De GI daarentegen, die de belangen van de minderjarige behartigt, heeft zorgen over het gedrag van de minderjarige en zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. De GI is van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de hulpverlening te waarborgen en om de vader te dwingen zich te concentreren op het welzijn van de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling is de vader gehoord, evenals vertegenwoordigers van de GI. De Raad voor de Kinderbescherming was afwezig.
Het hof heeft de wettelijke vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling beoordeeld en geconcludeerd dat de vader onvoldoende inzicht heeft in de noodzaak van hulpverlening voor de minderjarige. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling is verlengd voor de duur van een jaar, om de ontwikkeling van de minderjarige te blijven volgen en de noodzakelijke hulpverlening te waarborgen.