ECLI:NL:GHSHE:2019:4018

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
200.260.637_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en voogdij in het belang van de minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] 2016. De moeder, appellante in deze procedure, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 19 april 2019 aangevochten, waarin haar ouderlijk gezag werd beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) tot voogd werd benoemd. De moeder heeft verzocht om de beschikking te vernietigen en het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 september 2019 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder heeft aangevoerd dat zij geen eerlijke kans heeft gekregen om te laten zien dat zij in staat is om voor haar kind te zorgen en dat de gezagsbeëindiging niet in het belang van het kind is. De GI en de raad hebben echter betoogd dat er duidelijkheid moet komen over het opvoedperspectief van het kind, dat sinds 17 februari 2016 onder toezicht staat van de GI en uit huis is geplaatst. Het hof heeft overwogen dat de belangen van het kind voorop staan en dat de moeder niet in staat is om de zorg te bieden die het kind nodig heeft. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van het kind bij continuïteit en duidelijkheid zwaarder weegt dan het emotionele belang van de moeder bij behoud van haar gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 31 oktober 2019
Zaaknummer : 200.260.637/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/260562 / FA RK 19-525
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J. Rubberg,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak betreft de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI);
- [pleegmoeder] , hierna te noemen: de pleegmoeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 april 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 juni 2019, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 september 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Rubberg;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De pleegmoeder is, met berichtgeving vooraf d.d. 8 augustus 2019, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 2 april 2019;
  • een aanvulling op het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op
25 juni 2019;
- de brief van de pleegmoeder van 8 augustus 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 17 februari 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 1 maart 2020.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 17 februari 2016 uit huis geplaatst. Hij verblijft sinds oktober 2016 bij de pleegmoeder.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd over hem benoemd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - samengevat - het volgende aan.
Ondanks dat aan de wettelijke voorwaarden voor een beëindiging van het gezag is voldaan, zijn er in dit geval geen goede redenen om hiertoe over te gaan. Gezagsbeëindiging levert voor [minderjarige] niet meer duidelijkheid over zijn perspectief op dan hij nu al heeft. Voor [minderjarige] is duidelijk dat hij bij de pleegmoeder opgroeit. Verder is [minderjarige] goed aan de pleegmoeder gehecht en trekt de moeder niet aan [minderjarige] . De moeder belast [minderjarige] niet met haar wens om op termijn voor hem te gaan zorgen. Zij vindt dat zij geen eerlijke kans heeft gekregen om te laten zien dat zij [minderjarige] kan verzorgen en opvoeden. De moeder betwist de geldigheid van de in 2011 afgenomen IQ-test. Zij was toen nog jong. De moeder is doende met de aanvraag voor een nieuwe test. De vriend van de moeder is bereid haar te helpen bij het zorgen voor [minderjarige] . De moeder heeft het aantal huisdieren in huis al drastisch teruggebracht en is bezig haar woning op te ruimen.
De moeder heeft altijd haar toestemming gegeven voor belangrijke zaken die [minderjarige] aangaan. Ook komt zij haar afspraken na.
Een gezagsbeëindiging is niet in het belang van [minderjarige] . Deze maatregel zou, vanwege de grote emotionele impact op de moeder, voor onrust kunnen zorgen en een averechts effect kunnen hebben. De moeder voelt zich door de beschikking van de rechtbank buitenspel gezet.
3.6.
De GI voert ter zitting - samengevat - het volgende aan.
Een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder is niet meer aan de orde. In het belang van [minderjarige] dient er duidelijkheid te komen over zijn opvoedperspectief. De maatregel van ondertoezichtstelling is niet langer de geëigende maatregel. De jaarlijkse verlengingen zullen voor onzekerheid bij [minderjarige] zorgen.
[minderjarige] heeft een taalontwikkelingsstoornis. Ook op sociaal en emotioneel gebied heeft hij een achterstand. [minderjarige] heeft veel duidelijkheid en structuur nodig.
3.7.
De raad bepleit ter zitting bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep. Het is belangrijk dat er voor [minderjarige] - en ook voor de moeder - duidelijkheid komt over het toekomstperspectief. De moeder heeft onvoldoende inzicht in wat [minderjarige] nodig heeft.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Gesteld noch gebleken is dat de moeder het gezag over [minderjarige] misbruikt.
3.8.3.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) staan bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
3.8.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en - na eigen onderzoek - tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:266 onder a BW. De moeder betwist dit ook niet.
Anders dan de moeder heeft betoogd, acht het hof beëindiging van haar gezag over [minderjarige] in diens belang noodzakelijk. Het hof acht het positief dat de moeder in de afgelopen periode haar best heeft gedaan om haar persoonlijke situatie te verbeteren. Dit maakt echter niet dat het hof aanleiding ziet om anders te oordelen dan de rechtbank. De moeder heeft persoonlijke problematiek op meerdere levensgebieden, zo is uit de stukken en het besprokene ter mondelinge behandeling gebleken. [minderjarige] is een kind dat in verband met zijn ontwikkelingsachterstand een duidelijke structuur en begrenzing nodig heeft. [minderjarige] vraagt meer dan een gemiddelde opvoeder kan bieden. Voor het hof staat vast dat de moeder niet in staat is [minderjarige] alles te bieden wat hij nodig heeft, ook niet met ondersteunende hulp. 24 uur per dag voor [minderjarige] zorgen zal voor de moeder niet tot de mogelijkheden behoren. Voor het hof is de situatie van [minderjarige] en zijn belang doorslaggevend. Aan het belang van [minderjarige] bij continuïteit van zijn opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces dient zwaarwegende betekenis te worden toegekend. De jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing ondermijnen dat belang van [minderjarige] . Dit klemt te meer nu de moeder de - ook door haar op de zitting uitgesproken - wens heeft om in de toekomst voor [minderjarige] te gaan zorgen en zo de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin niet onvoorwaardelijk ondersteunt. Indien het gezag van de moeder over [minderjarige] wordt beëindigd, ontstaat er voor hem - anders dan de moeder heeft aangevoerd - meer duidelijkheid over zijn opvoedperspectief en kan het besef bij hem groeien, dat hij in ieder geval niet meer bij de moeder gaat wonen. Het hof is van oordeel dat het belang van [minderjarige] bij duidelijkheid zwaarder dient te wegen dan het emotionele belang van de moeder bij behoud van haar gezag.
3.9.
Uit het voorgaande en uit het feit dat de moeder zich niet heeft verzet tegen de benoeming van de GI tot voogd over [minderjarige] volgt dat het hof de bestreden beschikking dient te bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 april 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en
P. Vlaardingerbroek en is op 31 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.