ECLI:NL:GHSHE:2019:4016

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
200.215.732_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing gezamenlijk gezag over minderjarige na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2012. De vader had verzocht om gezamenlijk gezag, terwijl de moeder zich hiertegen verzette. De zaak is eerder behandeld in eerste aanleg, waar de rechtbank Zeeland-West-Brabant de vader niet in zijn verzoek had ontvangen. De Raad voor de Kinderbescherming was betrokken bij het onderzoek naar de situatie van het kind en had in een rapport geadviseerd om het verzoek van de vader toe te wijzen, omdat dit in het belang van het kind zou zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 september 2019 zijn beide ouders gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling. De moeder uitte haar zorgen over de communicatie met de vader en vreesde dat gezamenlijk gezag schadelijk zou zijn voor het kind. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de strijd tussen de ouders moet stoppen en dat gezamenlijk gezag noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het kind. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vader toegewezen, waarbij beide ouders gezamenlijk met het gezag over het kind zijn belast. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 31 oktober 2019
Zaaknummer: 200.215.732/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/289827 / FA RK 14-7363
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.W.A. Verhaard,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Kalle.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.
Als informant in deze zaak wordt aangemerkt:
Stichting Intervence,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

5.De beschikking d.d. 1 maart 2018

5.1.
Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen en te rapporteren en te adviseren omtrent het gezamenlijk ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige] .

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 september 2019.
De onderhavige zaak is gezamenlijk behandeld met de zaak geregistreerd onder nummer 200.250.224/01 (betreffende kinderalimentatie) waarbij de moeder in beroep is gekomen van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (zittingsplaats Middelburg) van 23 augustus 2018. In beide zaken zal afzonderlijk worden beslist.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Verhaard;
-de moeder, bijgestaan door mr. Kalle;
- de heer [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
6.2.
Namens de raad, hoewel behoorlijk opgeroepen, is geen vertegenwoordiger ter mondelinge behandeling verschenen.
6.3.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 30 oktober 2018;
- de brief van de raad d.d. 6 november 2018;
- de brief van de advocaat van de moeder d.d. 28 november 2018;
- het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 29 november 2018;
- de brieven van de raad van 15 januari 2019 en 18 april 2019;
- de brief van advocaat van de moeder van 23 april 2019 met bijlagen (waarvan de eerste twee bijlagen in de onderhavige zaak relevant zijn), ingekomen op
25 april 2019;
- de brief van de advocaat van de vader van 29 april 2019 met bijlagen (waarvan de eerste drie bijlagen in de onderhavige zaak relevant zijn), ingekomen op
3 mei;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 5 september 2019 (waarvan de eerste drie bijlagen in de onderhavige zaak relevant zijn);
- de brief van de GI met bijlage d.d. 10 september 2019.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Het hof heeft in de genoemde tussenbeschikking van 1 maart 2018 (onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.12.2.) de raad verzocht om een nader onderzoek in te stellen en te rapporteren en te adviseren omtrent de volgende vragen:
- welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad voor gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] ?
- wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen weg te nemen?
- wat is het advies van de raad ten aanzien van het gezag?
Het hof heeft iedere verdere beslissing pro forma aangehouden, in afwachting van de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad.
7.2.
In het rapport van 30 oktober 2018 adviseert de raad het hof om het verzoek van de vader om de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten toe te wijzen. De raad acht het in het belang van [minderjarige] dat beide ouders met het gezag worden belast, om zo meer evenwicht te brengen in wat opvoeders belangrijk voor hem achten.
7.3.
Uit de brief van 28 november 2018 volgt dat de moeder niet instemt met het advies van de raad. Volgens haar is het raadsonderzoek onvolledig; zij heeft daaromtrent een klacht ingediend bij de raad.
Indien de ouders samen met het gezag krijgen zal [minderjarige] klem of verloren raken en het is volgens de moeder niet te verwachten dat daarin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Wijziging van het gezag is volgens de moeder ook anderszins in strijd met het belang van [minderjarige] . Gezamenlijk gezag is onmogelijk nu de ouders niet met elkaar kunnen communiceren, aldus de moeder.
7.5.
De vader kan zich vinden in het advies van de raad om aan de ouders het gezamenlijk gezag toe te kennen.
7.6.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 14 november 2018 is [minderjarige] inmiddels voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld van de GI.
7.7.1.
Uit de gezinsrapportage van 9 september 2019 - opgesteld door de GI ten behoeve van de verlenging van de ondertoezichtstelling - komt het volgende naar voren.
Wat betreft de ontwikkeling van [minderjarige] heeft er nog geen diagnostiek door [naam 1] kunnen plaatsvinden omdat het loyaliteitsprobleem van [minderjarige] te groot is. Op het gebied van de sociaal-emotionele ontwikkeling is er bij [minderjarige] PTSS vastgesteld. Er is sprake van zelfbeschadigend gedrag, hij stampt met zijn voeten en kan zichzelf slaan. Ook heeft hij zichzelf meerdere keren naar de keel gegrepen.
Op school heeft [minderjarige] veel sturing nodig en uit hij veel heftige emoties zoals boosheid en verdriet. Hij kan erg dreigend naar andere klasgenootjes zijn en doet anderen soms fysiek pijn. Voor de zomervakantie van 2019 heeft hij de keel dicht geknepen van een medeleerling. [minderjarige] woont bij de moeder. Conform de in de beschikking van 30 augustus 2019 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, vastgestelde omgangsregeling gaat [minderjarige] iedere week van dinsdag na school tot woensdag voor school en de andere week van zaterdag tot zondagavond naar de vader.
[minderjarige] lijkt gehecht aan beide ouders, hij zoekt hen op en heeft ook lichamelijk contact (knuffelen, even hangen, op de bank kruipen).
De GI acht de situatie van [minderjarige] , gezien de verdeling tussen de in de rapportage geconstateerde zorgpunten en krachten, onveilig. Het risico van seksueel grensoverschrijdend gedrag door en ten opzichte van [minderjarige] wordt door de GI als onduidelijk ingeschat. De moeder beticht de vader van misbruik, [minderjarige] doet uitspraken en laat volgens de moeder gedrag zien dat niet leeftijdsadequaat is. De raad, politie, Veilig Thuis, school, [naam 2] en [naam 3] zien
echter daarvan geen signalen of onthouden zich van het geven van informatie hieromtrent. De gezinsmanager heeft in het gedrag van [minderjarige] geen bijzonderheden opgemerkt op dit vlak.
Naast de beschuldiging van seksueel misbruik lukt het de ouders niet om samen te werken in het belang van [minderjarige] . De GI acht dit zorgwekkend voor zijn zelfvertrouwen, zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en zijn identiteitsvorming.
Beide ouders voelen zich onvoldoende erkend en zijn voornemens om datgene te doen wat volgens hen het beste is voor [minderjarige] . Zij zien niet in dat het hieraan vasthouden juist strijd oplevert, wat schadelijk is voor [minderjarige] .
De hoop van de GI is dat als er voldoende duidelijkheid komt voor iedereen, de ouders met hulp voldoende kunnen samenwerken voor [minderjarige] . Ook is er duidelijkheid nodig ten aanzien van de duiding van het gedrag van [minderjarige] zodat er passende hulp kan worden ingezet met als doel dat het gedrag van [minderjarige] genormaliseerd wordt, zoals passend is bij zijn leeftijd.
7.8.
Ter mondelinge behandeling van het hof heeft de vader desgevraagd verklaard dat door de rol van de GI de contacten tussen hem en de moeder beter verlopen dan voorheen. Hij heeft onlangs van de moeder toestemming gekregen om samen met [minderjarige] op vakantie te gaan.
De vader ervaart verder dat hij door de ondertoezichtstelling meer informatie over [minderjarige] krijgt en er daadwerkelijk iets is veranderd. Dit merkt hij ook tijdens de omgangsmomenten met [minderjarige] .
Zijn verzoek aan het hof in onderhavig hoger beroep is om aan te sluiten bij het advies van de raad.
7.9.
Ter mondelinge behandeling van het hof heeft de moeder benadrukt dat zij stress ervaart als gevolg van de ondertoezichtstelling. De GI volgt namelijk het raadsrapport, waartegen de moeder een klacht heeft ingediend. De moeder herkent zich niet in het beeld dat in de raadsrapportage van haar is geschetst.
Verder vreest de moeder dat er meer strijd zal komen wanneer ook de vader het gezag heeft. De vader heeft een ander beeld van [minderjarige] . Hij ziet hem als een kind met een fel karakter, terwijl de moeder [minderjarige] juist een kind ziet met een zacht karakter.
Het gebrek aan het vertrouwen in elkaar maakt dat gezamenlijk gezag niet mogelijk is. De moeder heeft ter mondelinge behandeling het hof verzocht primair om het appel van de vader af te wijzen en subsidiair het inmiddels door de GI aangevraagde onderzoek bij Formaat af te wachten en de behandeling van de onderhavige zaak aan te houden.
7.10.
De GI heeft ter mondelinge behandeling van het hof verklaard dat een verlenging van de ondertoezichtstelling nodig is aangezien er, ondanks inzet van diverse hulpverlening voor [minderjarige] , nog sprake is van te weinig verandering. Vanuit de hulpverlening is benoemd dat de problemen waar [minderjarige] mee kampt verband houden met de communicatie tussen de ouders. De onderlinge strijd gaat onverminderd door, waar [minderjarige] het nodige van mee krijgt.
Hoewel beide gezinssituaties voldoen gaat het mis in de overgang van de ene naar de nadere situatie. Verder ontbreekt het vertrouwen tussen de ouders om tot een goed onderling overleg te komen.
Nu verschillende instanties geen goed zicht hebben kunnen krijgen op de problematiek van [minderjarige] , heeft de GI ten behoeve van [minderjarige] een onderzoek aangevraagd bij Formaat. In afwachting daarvan onthoudt de GI zich van enig advies op het gebied van het gezag.
7.11.
Het hof oordeelt nader als volgt.
7.11.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7.11.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
7.11.3.
Het hof stelt voorop dat gelijkwaardig ouderschap het uitgangspunt is.
7.11.4.
Door het feitelijke uiteengaan van partijen en de communicatieproblemen die in dat proces tussen de ouders zijn ontstaan, zijn de visies van de ouders over het ouderlijk gezag ten aanzien van [minderjarige] uiteen gaan lopen.
De moeder is nu van mening dat [minderjarige] klem en verloren zal raken tussen de ouders als de vader eveneens met het ouderlijk gezag zal worden belast en dat gezamenlijk gezag ook overigens niet in het belang van [minderjarige] is. De argumenten die de moeder in dit kader aanvoert, hebben betrekking op de problematische communicatie tussen de ouders en het onderling gebrek aan vertrouwen tussen de ouders.
7.11.5.
Het hof ziet hierin echter geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat beide ouders belast dienen te zijn met het gezag over [minderjarige] .
Duidelijk is dat [minderjarige] last heeft van de spanningen en onrust als gevolg van de ouderproblematiek. Het hof acht het daarom noodzakelijk, zoals de raad heeft opgemerkt in het raadsrapport van 30 oktober 2018, dat de strijd tussen de ouders stopt. Er dient rust te komen en de ouders moeten gaan werken aan de problemen die zij hebben in het contact met elkaar al dan niet voortkomend uit persoonlijke problematiek.
Omdat het de ouders in de afgelopen jaren niet is gelukt om de situatie te verbeteren is het voor [minderjarige] steeds moeilijker geworden en wordt hij meegetrokken in de strijd.
Het eenhoofdig gezag van de moeder heeft de situatie voor [minderjarige] niet verbeterd: de strijd is namelijk niet verminderd en zelfs steeds erger geworden. Daarbij komt dat ook de problematiek van [minderjarige] is verergerd. Het hof onderschrijft daarom de conclusie van de raad dat het eerder ingenomen standpunt (in het raadsrapport van 19 februari 2016) dat eenhoofdig gezag helpt voorkomen dat [minderjarige] klem en verloren raakt in de strijd van de ouders, niet langer gehandhaafd kan worden.
Met de raad is het hof van oordeel dat met gezamenlijk gezag er meer evenwicht komt in het aandeel dat beide ouders hebben in het leven van [minderjarige] . De vader krijgt dan wettelijk de positie die hem het recht geeft om mee te beslissen, hetgeen een erkenning is van zijn rol en ook een uitstraling heeft op [minderjarige] en mogelijk ook op de moeder.
Daarbij heeft de vader volgens de raad oog op de leuke en gezonde kanten van [minderjarige] en volgt het hof de raad dat het goed is dat daar in de toekomst ook meer de nadruk op komt te liggen.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de moeder - kort gezegd - dat dit raadsonderzoek niet zorgvuldig is gedaan, een verkeerd beeld van haar schetst en er sprake is van een vooringenomen houding vanuit de raad. Dat de klachtencommissie IV op een aantal punten de klachten van de moeder gegrond heeft verklaard, zoals volgt uit de beslissing van deze commissie d.d. 25 maart 2019, maakt in dit geval niet dat daarmee de inhoudelijkheid van de conclusie van het raadsrapport verandert.
Verder volgt uit het door de GI in het kader van de ondertoezichtstelling ingezette crisis- IPT
(Intensieve Pedagogische Thuishulp) dat de opvoedingssituatie bij beide ouders voldoende veilig is.
Uit hetgeen de moeder stelt en ook ter mondelinge behandeling nogmaals naar voren heeft gebracht, begrijpt het hof dat zij zich nog steeds veel zorgen maakt over [minderjarige] en zij haar vermoedens van seksueel misbruik door de vader houdt.
Uit de stukken volgt echter dat het Openbaar Ministerie bij brief van 1 april 2019 aan de vader heeft bericht dat hij ter zake ten onrechte als verdachte is aangemerkt en de vader niet verder wordt vervolgd. Daarbij komt dat de door de moeder geuite zorgenniet worden herkend door betrokken hulpverleners. Het hof gaat, mede gelet daarop, voorbij aan deze door de moeder gestelde zorgen.
Voorts ziet het hof geen gronden om conform het door de moeder ter mondelinge behandeling van het hof gedane subsidiaire verzoek om de behandeling van de onderhavige zaak aan te houden in afwachting van het door de GI aangevraagde onderzoek van [minderjarige] bij Formaat. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat de ouders zo spoedig mogelijk vanuit gelijkwaardig ouderschap [minderjarige] opvoeden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [minderjarige] onder toezicht is gesteld en de GI de ouders en [minderjarige] kan begeleiden.
De GI dient de kans te krijgen, zoals de raad in het raadsrapport heeft overwogen, om hierin het nodige in gang te zetten en om met hulp en steun aan de ouders hen weer in staat de stellen tezamen invulling te geven aan de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Daarbij is van belang dat niet alleen aandacht is voor de communicatie tussen de ouders maar ook voor de opvoedingssituatie van [minderjarige] en zijn gedragsproblemen.
7.11.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het verzoek van de vader alsnog toegewezen.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 6 februari 2017;
en opnieuw rechtdoende:
belast de moeder en de vader gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel, S.P.A. Wensink-Vergunst en is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.