ECLI:NL:GHSHE:2019:4015

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
200.265.619_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen na overlijden van de moeder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de uithuisplaatsing van zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], is vastgesteld. De vader, die na het overlijden van de moeder het ouderlijk gezag over de kinderen uitoefent, verzoekt om de kinderen terug te plaatsen bij hem. De kinderen staan sinds 13 september 2018 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn uit huis geplaatst in een pleegzorgvoorziening. De vader stelt dat er geen noodzaak is voor de uithuisplaatsing, aangezien hij over een stabiele huisvesting en inkomen beschikt. Hij is van mening dat de GI niet voldoende werkt aan een structurele oplossing voor de kinderen.

De GI en de Raad voor de Kinderbescherming verzetten zich tegen de terugplaatsing van de kinderen. Zij wijzen op de verstoorde relatie tussen de vader en de kinderen, die na het overlijden van de moeder is verergerd. De kinderen hebben aangegeven geen goede band met de vader te hebben en willen niet bij hem wonen. De GI benadrukt dat de kinderen zich goed voelen in hun huidige pleeggezin en dat een terugplaatsing hen zou destabiliseren.

Het hof heeft de zaak op 31 oktober 2019 behandeld en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen. De vader wordt aangespoord om te werken aan contactherstel met zijn kinderen, maar het hof erkent dat dit een complexe situatie is die tijd en aandacht vereist. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 31 oktober 2019
Zaaknummer : 200.265.619/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/352160 / JE RK 18-2102
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Deze beschikking gaat over
[minderjarige 1](hierna [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde insteling (hierna te noemen: de GI);
- de heer [pleegvader] en mevrouw [pleegmoeder] (hierna: de pleegouders van [minderjarige 2] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 juni 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 september 2019, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat de kinderen worden teruggeplaatst bij de vader en de uithuisplaatsing aldus ongedaan gemaakt zal worden, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 oktober 2019, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. F. Ergec namens zijn kantoorgenoot mr. Bronsveld; de vader is tevens bijgestaan door een tolk, mevrouw H. Abdulla;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
-de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
De pleegouders van [minderjarige 2] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
[minderjarige 1] heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 4 oktober 2019. Ter mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
[minderjarige 2] heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter mondelinge behandeling heeft de oudste raadsheer de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen op 3 oktober 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en [de moeder] (hierna: de moeder) zijn – voor zover hier van belang – [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. Na de echtscheiding zijn de kinderen bij de moeder blijven wonen. De moeder is op [datum] 2018 overleden. De vader oefent het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 13 september 2018 onder (voorlopig) toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 11 december 2019.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 13 september 2018 uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg (netwerkpleeggezin).
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het resterende deel van het verzoek van de raad d.d. 22 november 2018 toegewezen en machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg (netwerkpleeggezin) met ingang van 11 juni 2019 tot 11 december 2019.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
Er is geen sprake van een situatie die de uithuisplaatsing rechtvaardigt. De vader heeft eigen huisvesting en een stabiel inkomen, maar er wordt niet gewerkt aan een structurele oplossing ten aanzien van de kinderen. De vader begrijpt dat door de omstandigheden en het tijdsverloop [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op korte termijn niet bij hem kunnen komen wonen, maar wellicht is dit op langere termijn wel mogelijk. Voor de vader is het belangrijk om te komen tot contactherstel, maar de GI spant zich hier niet voor in. De vader wil er voor de kinderen zijn. De problemen zijn al vijftien jaar geleden ontstaan. Daarvoor stond niets in de weg aan een relatie met de kinderen. Toen de moeder ziek was heeft de vader ook nog voor de moeder en de kinderen gezorgd. Hij was toen ook in het gezin van de moeder. Voor de wensen van de kinderen moet wel aandacht zijn, maar deze kunnen niet leidend zijn ten aanzien van de uiteindelijke uitkomst van de procedure.
Niet alleen de kinderen vormen een probleem, maar ook de twee kerkgemeenschappen die lijnrecht tegenover elkaar staan. De vader heeft iemand van zijn kerkgemeenschap voorgesteld waar de kinderen zouden kunnen verblijven. De vader is niet bereid een relatie aan te gaan met de pleegouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderen worden door de pleegouders gemanipuleerd. Zodra zij daar weg zijn, zal de relatie tussen de vader en de kinderen hersteld zijn. De vader wilde [minderjarige 2] feliciteren toen zij haar broer [broer] aan de telefoon had, maar dat was misschien niet zo handig. Dat bracht de relatie van [broer] met zijn zus in problemen en dat was niet de bedoeling van de vader.
3.7.
De raad voert ter mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
De uithuisplaatsing is noodzakelijk. De ouders zijn in 2008 officieel gescheiden maar zij waren al langer uit elkaar. De kinderen zijn bij de moeder opgegroeid. Na het overlijden van de moeder gaven de kinderen aan dat zij geen goede band met de vader hebben en dat het tussen hen escaleert. Niet lang voordat de moeder overleed heeft de raad onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor omgang tussen de vader en de kinderen en daar kwam de verstoorde relatie ook naar voren. De vader kan niet goed aansluiten bij het belang van de kinderen. Het is niet in het belang van de kinderen hen weg te halen van de plek waar zij zich thuis voelen en waar zij willen blijven. De advocaat van de vader geeft ook aan dat een plaatsing bij de vader op korte termijn niet mogelijk is.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
[minderjarige 1] verblijft sinds augustus 2019 bij een pleeggezin dat zich uit de kerkgemeenschap heeft aangeboden. Tijdens het gesprek tussen [minderjarige 1] en de vader dat op 1 augustus 2019 heeft plaatsgevonden bleef de vader volhouden dat [minderjarige 1] gemanipuleerd werd. Voor [minderjarige 1] heeft dit gesprek een afsluitend karakter gehad. Zij is heel duidelijk in haar mening de vader niet meer te willen zien. Wel blijft dit voor de GI een terugkerend onderwerp van gesprek. [minderjarige 2] heeft haar plek gevonden binnen haar pleeggezin. Zij heeft duidelijk laten weten bij haar huidige pleegouders te willen blijven wonen en niet bij de vader. Bij [minderjarige 2] kijkt de GI nog wel naar mogelijkheden voor contact met de vader.
De relatie tussen de vader en de kinderen was al langere tijd niet goed. De visies van de twee kerkgemeenschappen van de ouders staan lijnrecht tegenover elkaar. De kinderen hebben hun basis gevonden in de kerkgemeenschap van de moeder en kunnen nu niet weggehaald worden uit die gemeenschap. Het verplaatsen van de kinderen druist helemaal in tegen de wensen van de kinderen en hiermee krijgen zij geen rust. De GI heeft geprobeerd om de vader uit te leggen dat hij het niet eens mag zijn met de plek waar de kinderen verblijven maar dat hij de kinderen wel rust moet gunnen. Gerechtelijke procedures dragen daaraan niet bij, maar wekken juist frustraties bij de kinderen op.
[minderjarige 2] mag van de pleegouders contact aangaan met de vader maar vanwege het verschil in levensovertuiging willen zij zelf geen relatie met de vader aangaan. [minderjarige 1] mag van haar pleegouders contact met de vader hebben.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.3.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
Zowel de kerkgemeenschap van de (overleden) moeder als die van de vader spelen een rol in het (dagelijkse) leven van de kinderen en de vader. De kinderen zijn al vele jaren aangesloten bij de kerkgemeenschap waar de moeder toe behoorde. Deze twee kerkgemeenschappen staan qua visie – in deze zaak – lijnrecht tegenover elkaar. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij pleeggezinnen uit de kerkgemeenschap waartoe de moeder behoorde. Vanwege het verschil in levensovertuiging is er van beide kanten, zowel vanuit de vader als vanuit de pleegouders, geen enkele opening om te komen tot een vorm van toenadering. De vader stelt dat de problemen tussen hem en de moeder ongeveer vijftien jaar geleden al zijn ontstaan. Inmiddels heeft de vader met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al geruime tijd geen contact. Met [broer] en zijn twee oudste kinderen heeft de vader wel goed contact. [broer] heeft onlangs (op verzoek van de vader) een poging gedaan om een verbinding te leggen tussen de vader en [minderjarige 2] . Dit was niet handig van de vader en het heeft niet goed uitgepakt, aangezien de relatie tussen [minderjarige 2] en [broer] hierdoor nu enigszins onder druk is komen te staan. De GI gaat een poging doen om deze relatie te herstellen. De vader erkent dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment niet bij hem kunnen komen wonen.
Het voorgaande in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat een verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk is.
3.9.4.
De rechtbank heeft overwogen dat in beschouwing moet worden genomen hoe het contact tussen de vader en de kinderen vormgegeven kan worden. Evenals de rechtbank onderkent het hof het belang van contactherstel tussen de vader en de kinderen, maar tegelijkertijd realiseert het hof zich dat, gelet op het hiervoor omschreven feitencomplex, sprake is van een zeer ingewikkelde situatie. Het hof mist (een stuk van) de voorgeschiedenis: hoe is deze situatie ontstaan? Op basis van wat aan het hof is voorgelegd, is het hof niet in staat te beoordelen of en zo ja, welke mogelijkheden er zijn om te komen tot contactherstel. Het hof wil in dit kader aan de GI meegeven dat het feit dat de vader hoger beroep heeft ingesteld, gelet op de problematische situatie, begrijpelijk te achten is, en hem derhalve niet zonder meer moet worden tegengeworpen. De vader dient daarentegen in te zien dat een onderzoek naar contactmogelijkheden tussen hem en zijn dochters onder de gegeven omstandigheden wellicht het meest haalbare is. Het hof acht het van belang dat de vader en de GI [broer] in staat stellen om onbelast contact aan te gaan met zijn zussen.
3.10.
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten compenseren.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 juni 2019;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen belanghebbenden aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 31 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.