ECLI:NL:GHSHE:2019:4011

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
200.248.176_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en hoofdverblijf van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin werd bepaald dat zij en de vader gezamenlijk gezag uitoefenen over hun drie minderjarige kinderen. De moeder verzocht om het eenhoofdig gezag in stand te laten, terwijl de vader in incidenteel appel vroeg om wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen naar hem. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen onder toezicht stonden van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant en dat hun hoofdverblijf bij de moeder was. De moeder voerde aan dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen was, gezien de slechte communicatie tussen de ouders en de verstoorde verhoudingen. De vader betwistte dit en stelde dat hij betrokken was bij de opvoeding en dat gezamenlijk gezag noodzakelijk was voor een gelijkwaardige positie in de opvoeding. Het hof oordeelde dat de zorgen over de kinderen groot waren, maar dat de problemen niet voortkwamen uit de gezagskwestie. Het hof besloot dat het in het belang van de kinderen was dat de vader het gezag behield en dat het hoofdverblijf niet gewijzigd zou worden, gezien de stabiliteit die de huidige situatie bood. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 31 oktober 2019
Zaaknummer: 200.248.176/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/324587/ FA RK 17-4156.2
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Lamsallak-Paans,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. M.M. Haverkort.
Als informant wordt in deze procedure aangemerkt:
- Jeugdbescherming Brabant, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juli 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 oktober 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de vader en de moeder gezamenlijk gezag over de hierna nader te noemen kinderen uitoefenen, en opnieuw rechtdoende, verzocht om het verzoek van de moeder om het eenhoofdig gezag in stand te laten, toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift tevens incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 28 december 2018, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover de rechtbank heeft bepaald dat beide ouders het gezamenlijk gezag over de kinderen uitoefenen. In het incidentele appel heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank het verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf van de hierna nader te noemen kinderen heeft afgewezen en, opnieuw rechtdoende, om het hoofdverblijf van de kinderen te wijzigen, althans subsidiair de beslissing op dit punt aan te houden en een raadsonderzoek te gelasten
.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 13 februari 2019, heeft de moeder verzocht de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 september 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Lamsallak-Paans;
-de vader, bijgestaan door mr. Haverkort;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het raadsrapport d.d. 13 juni 2018, ingekomen ter griffie op 21 november 2018;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 25 februari 2019;
- het V6 formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 20 augustus 2019;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder van 2 september 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
3.2.
De vader heeft de kinderen erkend.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de vader en de moeder gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over de kinderen. Voor deze beschikking had de moeder alleen het ouderlijk gezag.
De kinderen staan sinds 19 juli 2018 onder toezicht van de GI, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 19 juli 2020.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank eveneens het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van de kinderen te wijzigen zodat de kinderen het hoofdverblijf bij de vader hebben, afgewezen.
3.4.
De moeder en de vader kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in principaal respectievelijk incidenteel hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Gezamenlijk gezag is niet in het belang van de kinderen. De communicatie tussen de ouders is uitermate slecht. De vader reageert vaak niet en komt zijn afspraken niet na. De kinderen zitten klem en verloren tussen de ouders en er is geen verbetering te verwachten. Sinds het gezamenlijk gezag is vastgesteld zijn de verhoudingen alleen maar slechter geworden en is daardoor het zorgelijke gedrag van de kinderen verergerd. Ook de raad heeft, na gedegen onderzoek, geadviseerd om het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen. De kinderen zijn onder toezicht gesteld vanwege de verstoorde verhoudingen tussen partijen.
Met betrekking tot het incidenteel appel van de vader (wijziging hoofdverblijf) voert de moeder het volgende aan. Een wijziging in het hoofdverblijf is niet in het belang van de kinderen. Ze zijn gehecht aan de moeder en hebben bij haar hun leven opgebouwd. De kinderen kunnen veilig opgroeien bij de moeder. De uithuisplaatsing van [minderjarige 2] toentertijd rechtvaardigt niet een wijziging van het hoofdverblijf bij de vader. [minderjarige 2] woont inmiddels weer bij de moeder, de moeder werkt goed mee aan alle hulpverlening.
3.6.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Het gegeven dat de ouders slecht communiceren is geen reden om het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen. De ouders zijn redelijk in staat om beslissingen met betrekking tot de kinderen gezamenlijk te nemen. De vader is betrokken bij zijn kinderen en het is in hun belang dat de vader een meer gelijkwaardige positie krijgt als het gaat om de opvoeding van de kinderen. De ondertoezichtstelling zou moeten leiden tot een verbetering van de communicatie. Ook voor de uitvoering van de maatregelen in het kader van de ondertoezichtstelling is het van belang dat de vader het gezag heeft.
In zijn incidenteel appel voert de vader het volgende aan.
Met betrekking tot alle problemen rondom [minderjarige 2] (zij is in oktober 2018 na geweld-incidenten bij de moeder thuis met spoed uithuisgeplaatst) is de man niet op een gelijkwaardige manier betrokken. De vader wordt ten onrechte niet als optie gezien om [minderjarige 2] te laten verblijven. De GI betrekt hem op geen enkele manier bij de hulpverlening en kiest partij voor de moeder. De door de vader ingediende klachten hierover richting de GI zijn ook gegrond verklaard. De noodzaak voor een wijziging hoofdverblijf is gegeven, nu de moeder de opvoeding van [minderjarige 2] niet goed aan kan. In ieder geval is een onderzoek door de raad op zijn plaats.
3.7.
De GI voert ter zitting het volgende aan.
De communicatie tussen de ouders is zeer slecht. De kinderen lijden eronder. Sinds er gezamenlijk gezag is, is de situatie verergerd. De samenwerking tussen de vader en de GI gaat moeizaam. [minderjarige 2] is eind 2018 uit huis geplaatst geweest omdat de situatie voor haar bij de moeder niet houdbaar meer was, zij is inmiddels weer terug bij de moeder. De moeder heeft hulpverlening, welk hulpverleningstraject in oktober/november zal worden geëvalueerd. Er zijn zorgen over de kinderen, hun ontwikkeling staat stil omdat er te veel tijd moet worden gestoken in de slechte communicatie tussen de ouders en de strijd die de vader heeft met de GI. Er is zicht op de thuissituatie bij de moeder, er is geen zicht op de situatie bij de vader. Gezamenlijk gezag werkt niet. Een wijziging van het hoofdverblijf is ook niet in het belang van de kinderen.
3.8.
De raad voer ter zitting het volgende aan. Er zijn grote zorgen over de kinderen. De problemen in dit gezin vragen enige mate van samenwerking tussen de ouders. Deze ouders lijken niet te kunnen samenwerken. Alle drie de kinderen hebben meer dan gemiddeld behoefte aan duidelijkheid. De raad handhaaft het standpunt dat de moeder moet worden belast met het eenhoofdig gezag omdat gezamenlijk gezag het draagvlak van de moeder ondermijnt. De raad adviseert geen wijziging in het hoofdverblijf van de kinderen. De raad adviseert voorts nu geen onderzoek te gelasten, eerst zal het hulpverleningstraject bij de moeder moeten worden afgerond. De verhouding tussen de GI en de vader is niet goed, dat is ook een zorg.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
In het principaal appel (ouderlijk gezag)
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt in gezagskwesties is dat de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen. Slechts in uitzonderingsgevallen, zoals hierboven genoemd, wordt een verzoek tot gezamenlijk gezag afgewezen.
Het hof is van oordeel dat in onderhavige zaak geen sprake is van de uitzonderingsgronden.
De zorgen met betrekking tot de kinderen zijn groot: ze hebben alle drie een kind-eigenproblematiek en de communicatie tussen de ouders verloopt moeizaam. Het hof heeft eveneens zorgen over de verhouding tussen de GI en de vader; er is kennelijk sprake van misverstanden over en weer en de vader voelt zich onvoldoende betrokken bij de beslissingen over de kinderen. In de thuissituatie bij de moeder zijn nog altijd zorgen, hier is nu hulpverlening op gezet. Op de thuissituatie van de vader is onvoldoende zicht.
Het hof is van oordeel dat alle hierboven beschreven zorgen en de stroeve verhoudingen niet hun oorzaak vinden in de gezagskwestie. Het is met name de omgangsregeling die voor problemen zorgt, als ook de moeizame samenwerking tussen de GI en de vader. Eenhoofdig gezag bij de moeder lost het probleem niet op en vergroot het risico dat de vader op een zijspoor wordt gezet, terwijl de vader, net als de moeder, belangrijk voor de kinderen is en betrokken is bij het leven van de kinderen. Hierbij komt dat het gezag van de vader ook in het kader van de ondertoezichtstelling van belang is. Het hof acht het dan ook in het belang van de kinderen dat de vader mede het ouderlijk gezag over de kinderen houdt.
In het incidenteel appel (wijziging hoofdverblijf)
3.9.3.
Nu het gezamenlijk gezag gelet op het hiervoor overwogene vaststaat, is artikel 1:253a lid 2 onder b BW van toepassing op het verzoek van de vader tot wijziging hoofdverblijf. Dit artikel bepaalt dat de rechter een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, zoals de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijf heeft; de rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.4.
Het hof is van oordeel dat het in het belang van de kinderen is om het hoofdverblijf op dit moment niet te wijzigen. De kinderen wonen gedurende hun hele leven in [plaats 1] en hebben na het uiteengaan van partijen hun hoofdverblijf bij de moeder in [plaats 1] . Ze zitten daar op school en hebben daar hun sociale leven. De vader woont in [plaats 2] . Er is op dit moment veel ontwikkeling gaande: er is een ondertoezichtstelling en in dat kader is er in de thuissituatie bij de moeder een hulpverleningstraject ingezet. Dit traject zal in oktober/ november van dit jaar worden afgerond en dan zullen nadere conclusies worden getrokken; dan zou duidelijk moeten worden of er nader onderzoek en/of hulpverlening nodig is. Het is niet in het belang van de kinderen om hun hoofdverblijf te wijzigen vooraleer er voldoende duidelijkheid is over deze conclusies. Het verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf zal het hof daarom afwijzen.
Een raadsonderzoek naar de situatie bij de vader, zoals de vader subsidiair verzoekt in zijn incidentele hoger beroep, acht het hof, gelet op alle ontwikkelingen, niet noodzakelijk. Eerst zullen de huidige trajecten moeten worden doorlopen en zal in kaart moeten worden gebracht of er een nog een nader onderzoek nodig is. Mocht dat zo zijn, dan kan dit onderzoek in het kader van de ondertoezichtstelling plaatsvinden.
3.10.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juli 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en derhalve voor zover het gezag over de kinderen aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt en voor zover het verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf is afgewezen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.D.M. Lamers en E.L. Schaafsma-Beversluis en is op 31 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.