Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. 899422\CV EXPL 13-5956)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
(i) voor recht te verklaren dat de grens is conform de kadastrale meting,
(iii) te gedogen dat op de grens een scheidsmuur wordt opgericht, op straffe van een dwangsom, en
Op grond van artikel 3:105 BW komt de eigendomsverkrijging van de strook vast te staan als [geïntimeerde] - of een rechtsvoorganger - bezitter was van de strook op het moment dat de verjaring van de door [appellant] in te stellen rechtsvordering strekkende tot beëindiging van dat bezit werd voltooid. De verjaring treedt op grond van artikel 3:306 BW in door verloop van twintig jaren. Zij begint te lopen op de dag, volgende op die waarop een niet-rechthebbende bezitter is geworden van de strook of de onmiddellijke opheffing gevorderd kan worden van de onrechtmatige toestand waarvan dit bezit de voortzetting vormt (artikel 3:314 lid 2 BW). Vereist is dat op het moment van de voltooiing van de verjaringstermijn ondubbelzinnig sprake is van bezit. Of dit het geval is, moet worden beoordeeld op grond van de verkeersopvattingen, met inachtneming van de wettelijke bepalingen inzake het bezit en overigens op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW).