ECLI:NL:GHSHE:2019:3919

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
20-001967-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor diefstal in vereniging met betrekking tot meerdere feiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de verdachte, die eerder door de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juni 2017 was vrijgesproken van diefstal in vereniging door middel van braak, verbreking en/of inklimming, gepleegd op 1 januari 2017 te Dongen. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor een andere diefstal in vereniging door middel van inklimming, gepleegd op 29 januari 2017 te Dongen, en kreeg hiervoor een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling en de vrijspraak.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis waarvan beroep. De verdediging pleitte voor niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep ten aanzien van de vrijspraak en voor vrijspraak van de diefstal in vereniging door middel van inklimming. Het hof oordeelde dat het hoger beroep van de verdachte onbeperkt was ingesteld en zich ook richtte tegen de partiële vrijspraak. Het hof concludeerde dat deze vrijspraak een beschermde vrijspraak is, en dat er op basis van artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak. Daarom verklaarde het hof de verdachte niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak.

Het hof bevestigde het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van het hoger beroep was overschreden. Desondanks zag het hof geen reden voor strafvermindering, gezien de geringe overschrijding van de termijn en de voortvarende behandeling in eerste aanleg. Het hof vulde de toepasselijke wettelijke voorschriften aan met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001967-17
Uitspraak : 31 juli 2019
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 juni 2017 in de strafzaak met parketnummer 02-034340-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken ter zake van – kort weergegeven – diefstal in vereniging door middel van braak, verbreking en/of inklimming, gepleegd op 1 januari 2017 te Dongen, en is de verdachte ter zake van – kort weergegeven – diefstal in vereniging door middel van inklimming, gepleegd op 29 januari 2017 te Dongen, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal bevestigen.
Door de verdediging is bepleit dat de verdachte in haar hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak ten aanzien van de diefstal in vereniging door middel van braak, verbreking en/of inklimming, gepleegd op 1 januari 2017 te Dongen, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en ten aanzien van de diefstal in vereniging door middel van inklimming, gepleegd op 29 januari 2017 te Dongen, dient te worden vrijgesproken.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de partiële vrijspraak door de politierechter ten aanzien van de diefstal in vereniging door middel van braak, verbreking en/of inklimming, gepleegd op 1 januari 2017 te Dongen. Het hof is van oordeel dat dit een beschermde vrijspraak is.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust en, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, met aanvulling van de strafmotivering en de artikelen waarop de straf berust.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is, onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt in onderhavige zaak heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep is geschonden. Namens de verdachte is immers op 26 juni 2017 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 31 juli 2019 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met circa een maand overschreden, terwijl dit niet aan de verdachte valt toe te rekenen.
Gelet evenwel op de geringe mate van de overschrijding van de redelijke termijn alsmede de voortvarende behandeling van de zaak in eerste aanleg, ziet het hof geen reden voor compensatie in de vorm van strafvermindering en zal het hof daarom volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn in hoger beroep is geschonden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof vult de door de politierechter aangehaalde artikelen aan met art. 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van de diefstal in vereniging door middel van braak, verbreking en/of inklimming, gepleegd op 1 januari 2017 te Dongen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 31 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.E. van der Bijl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.