Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een journaalbericht van de zijde van de man van 28 mei 2019 met bijlagen, ingekomen op 29 mei 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 2 augustus 2019 met bijlagen, ingekomen op 2 augustus 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 2 augustus 2019 met bijlagen, ingekomen op 5 augustus 2019.
- de man, bijgestaan door mr. Grosfeld;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Bronsveld;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
3.De feiten
- [minderjarige 1] op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ),
4.De omvang van het geschil
- iedere week van maandagmiddag na school tot woensdagavond na het eten;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg door partijen te regelen, waarbij jaarlijks een schema van deze verdeling wordt gemaakt;
- bepaald dat de man met ingang van de datum van die beschikking ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 41,-- per maand per kind;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
- iedere week van maandagmiddag na school tot donderdagochtend naar school;
- één keer per twee maanden, dan wel vier tot zes weekenden per jaar – buiten de vakantieperiodes – van vrijdag na school tot maandagochtend naar school;
- gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg door partijen te regelen, waarbij jaarlijks een schema van deze verdeling wordt gemaakt.
5.De motivering van de beslissing
manvoert – samengevat – het volgende aan.
vrouwheeft hiertegen het volgende verweer gevoerd.
GIheeft ter zitting – samengevat – verklaard dat in het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling dat bij de rechtbank is ingediend, is beschreven hoe de zorgregeling volgens de GI zou moeten zijn, te weten: een regeling waarbij de kinderen één keer in de veertien dagen een weekend bij de man verblijven en een nader te bepalen dag in de week dat zij niet het weekend bij de man zijn.
raadheeft ter zitting – samengevat – geadviseerd de zaak voor enige tijd aan te houden. De raad constateert dat de GI de nodige problemen signaleert ten aanzien van het verloop van de huidige zorgregeling bij de man, maar mist daarbij suggesties van de GI voor verbetering. De raad vraagt zich af of de GI wel gekeken heeft naar verbeteringsmogelijkheden aan de zijde van de man. De raad adviseert daarom aanhouding van de zaak voor een periode van drie maanden, waarna partijen aan het einde van die periode het hof berichten omtrent het verloop van de zorgregeling.
hofoverweegt als volgt.
manstelt dat het hem aan draagkracht ontbreekt om bij te dragen in de kosten van de kinderen, aangezien zijn inkomen uit onderneming beneden bijstandsniveau ligt. De man heeft daarnaast schulden.
vrouwheeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij stelt dat de man de draagkracht heeft om in de gehele behoefte van de kinderen te kunnen voorzien, omdat de privéonttrekkingen aan de onderneming moeten worden opgeteld bij het netto bedrijfsresultaat. De vrouw stelt dat de door de man overgelegde belastingaangiftes geen juist beeld geven van zijn werkelijke inkomsten uit de eenmanszaak.
hofoverweegt als volgt.
manhoudt in dat de rechtbank ten onrechte zijn vordering van € 475,50 heeft afgewezen. Ter toelichting op zijn grief voert de man aan dat de vrouw ten onrechte aan haar toekomende bedragen heeft verrekend met een aan de man toekomend bedrag van € 1.400,-- dat per abuis is gestort op de rekening van de vrouw. De vrouw had daarvoor toestemming moeten vragen aan de man. Met een beroep op ongerechtvaardigde verrijking vordert de man thans voormeld bedrag van € 475,50 terug van de vrouw.
vrouwheeft verweer gevoerd. De man had een alimentatieachterstand van € 150,-- en voorts heeft de man in februari 2017 geld geleend van de vrouw om te kunnen tanken. Het betrof een bedrag van € 60,--. Voorts hadden partijen nog een bedrag van € 871,-- te voldoen aan de Belastingdienst in verband met te veel ontvangen kinderopvangtoeslag 2015. De man was gehouden om daarvan de helft te voldoen. De vrouw heeft na ontvangst van het bedrag van € 1.400,-- van de man op haar rekening bovengenoemde posten verrekend en het resterende bedrag van € 754,50 aan de man overgemaakt. Niet valt in te zien waarom de man thans nog aanspraak maakt op het bedrag dat hij nu in hoger beroep vordert.
hofoverweegt als volgt.