Artikel 30 Rv bepaalt dat een rechter zijn uitspraken dient te motiveren. Elke rechterlijke beslissing moet ten minste zodanig worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden, waaronder de hogere rechter inbegrepen, controleerbaar en aanvaardbaar te maken. Het volledig ontbreken van een motivering of een geheel onbegrijpelijke motivering moet dan ook als een kennelijke juridische misslag worden beschouwd. Van dit laatste is hier sprake.
Bij (her)lezing van de r.o. 4.3 t/m 4.5 is het onder meer onduidelijk welk rechtscriterium de kantonrechter bij de beoordeling heeft aangelegd, is onduidelijk of hij afwijkingen van het dwingende huurrecht constateert en zo ja, of en hoe deze al dan niet zijn goedgekeurd.
Daar komt bij een schending van het bepaalde in art. 19 lid 2 Rv. Het hof overweegt dat de kantonrechter weliswaar een discretionaire bevoegdheid heeft bij het gelasten van een comparitie van partijen (art. 88 Rv oud), maar dat ligt anders bij het gelasten van pleidooi (art. 134 Rv oud). Maar in wezen draait het, los van de benamingen van de genoemde zittingen, om het recht van een procespartij om ten overstaan van de rechter, die in haar zaak zal beslissen, de zaak te mogen toelichten (vergelijk het huidige, nog niet op deze zaak van toepassing zijnde, art. 87 lid 8 Rv). Onduidelijk is waarom de kantonrechter, mede gelet op de voor beide partijen grote belangen die in het geding zijn, het door [appellante] gedane verzoek niet heeft opgevat als een verzoek om pleidooi, althans een mondelinge behandeling, welk verzoek niet geweigerd had mogen worden.
Alhoewel thans niet duidelijk is of [appellante] bij beoordeling in hoger beroep een gunstigere uitspraak zal verkrijgen, dient haar belang bij het afwachten van de uitkomst in de hoofdzaak en het vooralsnog continueren van de status quo zwaarder te wegen dan het belang van [geintimeerde] .
Het hof zal daarom de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis schorsen. Voor een partiële schorsing, zoals door [geintimeerde] betoogd, ziet het hof geen aanleiding.