ECLI:NL:GHSHE:2019:386

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
20-003206-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak verdachte openlijke geweldpleging in Cuijk na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van openlijke geweldpleging tegen twee personen in Cuijk. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het eerdere vonnis en veroordeling van de verdachte tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De advocaat-generaal vorderde ook schadevergoeding voor de benadeelde partijen.

Het hof heeft het dossier bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte betrokken was bij het geweld. Ondanks dat er geweld is gepleegd door een groep mannen, kon niet worden vastgesteld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan dit geweld. De herkenning van de verdachte door een verbalisant was te algemeen en niet voldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De verklaringen van de verdachte en zijn vriendin ondersteunen het standpunt dat zij niet deel uitmaakten van de groep die het geweld heeft gepleegd.

Daarom heeft het hof het vonnis waarvan beroep bevestigd en de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering, en de kosten zijn begroot op nihil.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003206-15
Uitspraak : 4 februari 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 5 oktober 2015 in de strafzaak met parketnummer
01-024107-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte vrijgesproken van openlijke geweldpleging tegen twee personen te Cuijk en zijn de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering en tevens veroordeeld in de kosten van verdachte, begroot op nihil.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde zal bewezen verklaren en verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is gevorderd dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] wordt toegewezen tot een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht. Voorts is gevorderd dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] wordt toegewezen tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust.
Het hof is – met de rechtbank – van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat niet kan worden vastgesteld dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld. Hoewel uit de stukken van het geding blijkt dat openlijk en in vereniging geweld is gepleegd tegen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , bestaat onvoldoende overtuigend bewijs dat verdachte hierbij betrokken was. De herkenning van verdachte door [verbalisant] op basis van een hoofdzakelijk zeer algemeen signalement, brengt het hof niet tot een bewezenverklaring, ook niet indien de herkenning wordt bezien in samenhang met andere stukken van het geding. Daarbij komt dat door de aangevers en getuigen wordt gesproken over een groep van zes tot acht Marokkaanse mannen die het geweld hebben gepleegd. Uit de verklaringen van [verdachte] , zijn vriendin en die van [verbalisant] komt echter niet naar voren dat verdachte en zijn vriendin met een dergelijke groep in Cuijk waren, maar juist dat [verdachte] enkel samen met zijn vriendin daar was. Het hof verwerpt derhalve het standpunt van de advocaat-generaal dat verdachte betrokken was bij de openlijke geweldpleging tegen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. J. Nederlof, voorzitter,
mr. R.C.A.M. Philippart en mr. C.M. Hilverda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G. Pesselse, griffier,
en op 4 februari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.