In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de ouders over hun twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders, appellanten in deze hoger beroepsprocedure, hebben verzocht om de bestreden beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen. De rechtbank had eerder het gezag van de ouders beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) tot voogdes benoemd. De ouders zijn van mening dat zij, met de juiste hulpverlening, in staat zijn om voor hun kinderen te zorgen en dat de kinderen bij hen kunnen opgroeien.
De mondelinge behandeling vond plaats op 10 september 2019, waarbij de ouders, de raad voor de Kinderbescherming en de GI aanwezig waren. De ouders hebben aangevoerd dat zij in staat zijn om de zorg voor de kinderen op zich te nemen, vooral nu zij weer samenwonen. De raad en de GI hebben echter betoogd dat de ouders niet in staat zijn om de benodigde zorg te bieden, gezien de lange geschiedenis van hulpverlening en de eerdere uithuisplaatsingen van de kinderen.
Het hof heeft de argumenten van de ouders, de raad en de GI zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de kinderen bij de ouders in hun ontwikkeling ernstig bedreigd zouden worden en dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag van de ouders is beëindigd en de GI is benoemd tot voogdes.