ECLI:NL:GHSHE:2019:3820

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
200.251.111_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor aankoop woning door bewindvoerder uit vermogen van rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging van een bewindvoerder om een woning aan te kopen voor een rechthebbende. De rechthebbende, hierna te noemen [appellante], heeft een verzoek ingediend om de bewindvoerder toestemming te verlenen voor de aankoop van een woning/appartement voor een bedrag van € 120.000,-. Dit verzoek volgde op een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die dit verzoek had afgewezen. De bewindvoerder, Stichting [stichting], heeft de wens van [appellante] om zelfstandig te wonen en de financiële situatie van [appellante] uiteengezet. Het hof heeft vastgesteld dat de aankoop van een woning uit het vermogen van [appellante] een beschikkingsdaad betreft en dat het verantwoord is om een bedrag van € 120.000,- aan te wenden voor deze aankoop, gezien de toekomstige AOW-uitkering van [appellante] en haar huidige financiële situatie. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de bewindvoerder machtiging verleend om de aankoop te doen, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. Het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 oktober 2019
Zaaknummer: 200.251.111/01
Zaaknummer eerste aanleg: 6079650 OV VERZ 17-6988
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. Ph. van Kampen.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
- Stichting [stichting] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 11 september 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 december 2018, heeft [appellante] verzocht bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en de bewindvoerder alsnog machtiging te verlenen tot aankoop van een appartement met gebruikmaking van het (liquide) vermogen van [appellante] tot een bedrag van € 179.000,-, subsidiair tot een bedrag dat het hof redelijk acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift bij het hof ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 september 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • Mr. Van Kampen namens [appellante] ;
  • Stichting [stichting] , vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] .
2.3.1.
[appellante] is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 23 augustus 2019;
  • een ter zitting door de advocaat van [appellante] overgelegde notitie betreffende een berekening lage eigen bijdrage Wet Langdurige Zorg (verder: WLZ).

3.De beoordeling

3.1.
[appellante] is geboren op [geboortedatum] 1957. Haar pensioendatum is [geboortedatum] 2024.
3.2.
Bij beschikking van 8 juli 2009 heeft de kantonrechter in de rechtbank Middelburg over de goederen die [appellante] toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld. De huidige (opvolgend) bewindvoerder is Stichting [stichting] . De bewindvoerder is tevens de mentor van [appellante] .
3.3.
[appellante] is thans 62 jaar. Zij verblijft, aanvankelijk op basis van een reeks bopz-machtigingen, sinds 24 mei 2017 op vrijwillige basis in zorgcentrum [zorgcentrum] in [plaats] op een gesloten afdeling, waar zij mede vanwege haar fysieke handicaps - gedeeltelijke verlamming en beperkt spraakvermogen - 24 uurs-zorg krijgt. De financiering van haar verblijf is gebaseerd op de WLZ. Haar eigen bijdrage bedraagt € 2.332,60 per maand.
[appellante] heeft een lijfrente-uitkering van € 528,12 per maand. Deze uitkering eindigt op
31 augustus 2022.
Haar vermogen bedroeg op 16 augustus 2019 € 219.319,96. Daarop teert zij maandelijks in.
3.4.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 20 juni 2018, heeft de bewindvoerder verzocht een machtiging te verlenen tot de aankoop van een woning/appartement.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter dit verzoek afgewezen.
3.6.
[appellante] kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
[appellante] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
[appellante] heeft de sterke wens zelfstandig te wonen in een koopappartement aan [adres] in [plaats] . Zij wil weg uit het zorgcentrum welke woonomgeving zij als een gevangenis ervaart. De koopprijs moet uit haar vermogen worden betaald. [appellante] wil geen woning huren.
Door de huidige lage rente op een spaarrekening rendeert het vermogen van [appellante] niet of nauwelijks. Bovendien wordt over dit vermogen vermogensbelasting geheven.
Wanneer [appellante] zelfstandig woont en het voor de vaststelling van de eigen bijdrage in het kader van de WLZ in aanmerking te nemen vermogen aanmerkelijk lager is door de investering in een appartement, bedraagt de eigen bijdrage slechts € 324,60 per maand, terwijl deze thans € 2.332,60 per maand beloopt. Mogelijk zal de eigen bijdrage in die situatie zelfs maar € 164,20 per maand bedragen, zo heeft de advocaat van [appellante] ter zitting van het hof met een door hem overgelegde proefberekening toegelicht.
Uit het budgetoverzicht dat de bewindvoerder heeft gemaakt blijkt dat [appellante] in de situatie waarin zij zelfstandig woont € 1.417,68 per maand aan uitgaven zal hebben, zodat zij dan met een bedrag van € 889,56 per maand moet interen op haar vermogen. Overigens kan [appellante] zich niet geheel verenigen met dit overzicht. Zij meent dat de energiekosten en het leefgeld te hoog zijn ingeschat en voor de kosten van de bewindvoerder en mentor bijzondere bijstand kan worden aangevraagd.
Vanaf haar pensioendatum in augustus 2024 zal [appellante] een AOW-uitkering ontvangen, die thans ongeveer € 1.100,- per maand bedraagt. Met dit bedrag zal zij in staat zijn nagenoeg haar volledige bestaanskosten te voldoen, waarbij zij ervan uitgaat dat door de gemeente bijzondere bijstand zal worden verstrekt voor de kosten van de bewindvoerder en de mentor en de taxi- en vervoerskosten.
In de tussenliggende periode vanaf september 2022, wanneer de lijfrente-uitkering van [appellante] zal wegvallen, tot haar pensioendatum zal er sprake zijn van een tekort in het budget van [appellante] . Dit tekort bedraagt € 81.006,-.
3.8.
De bewindvoerder voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De bewindvoerder is het eens met het ingestelde hoger beroep. Zij wil duidelijkheid krijgen over de vraag of zij door het aankopen van een woning uit het vermogen van [appellante] haar taak als bewindvoerder op een juiste wijze overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:441 van het Burgerlijk Wetboek (BW) uitoefent.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:441 lid 2 onder a BW behoeft de bewindvoerder toestemming van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor het beschikken over een onder het bewind staand goed, tenzij de handeling als gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt.
3.9.2.
In artikel 1:441 lid 1 BW is als taakomschrijving van de bewindvoerder neergelegd dat deze dient zorg te dragen voor een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende, voor zover dit onder bewind staat en niet besteed behoort te worden voor een voldoende verzorging van de rechthebbende.
3.9.3.
Vaststaat dat de aankoop van een woning uit het vermogen van [appellante] een beschikkingsdaad betreft. Naar het oordeel van het hof staat verder vast dat [appellante] in de periode totdat zij recht krijgt op een AOW-uitkering voor een relevant deel moet interen op haar vermogen om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Daarentegen is voldoende aannemelijk geworden dat vanaf de pensioendatum de door [appellante] te ontvangen AOW-uitkering voldoende zal zijn om haar lopende maandelijkse uitgaven te kunnen blijven bekostigen.
Gelet op de door de advocaat van [appellante] overgelegde berekeningen acht het hof het verantwoord van het vermogen van [appellante] , dat medio augustus 2019 € 219.319,96 bedroeg, een bedrag van € 120.000,- aan te wenden voor de aanschaf van een woning/appartement.
Bij besteding van dit bedrag loopt de verzorgingsbehoefte van [appellante] naar het oordeel van het hof geen gevaar. Het hof zal het inleidend verzoek van de bewindvoerder daarom deels toewijzen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 11 september 2018,
en opnieuw rechtdoende:
verleent de bewindvoerder machtiging om uit het vermogen van [appellante] een bedrag van
€ 120.000,- aan te wenden voor de aankoop van een woning/appartement;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.D.M. Lamers en J.C.E. Ackermans-Wijn en is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.