ECLI:NL:GHSHE:2019:3816

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
200.251.607_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorg- en omgangsregeling in hoger beroep met verwijzing naar omgangsbegeleiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De vader verzoekt om een tijdelijke omgangsregeling met zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en is ontevreden met de eerder vastgestelde regeling. De moeder verzoekt om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 juli 2019 is de wens van [minderjarige 1] om door het hof te worden gehoord gehonoreerd. Het hof heeft besloten dat een kindbehartiger van Sterk Huis ingeschakeld zal worden om de omgang tussen de vader en de kinderen te observeren en te begeleiden. De ouders hebben ingestemd met deze hulp. Het hof houdt de verdere behandeling aan tot 15 juni 2020, in afwachting van de resultaten van het traject bij Sterk Huis. De beslissing van het hof is op 17 oktober 2019 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 oktober 2019
Zaaknummer: 200.251.607/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/258546 / FA RK 13-536
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.A. Hupkes,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Stam.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (hierna ook wel te noemen: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012, te [geboorteplaats] (hierna ook wel te noemen: [minderjarige 2] ).
Het hof merkt als informant in deze zaak aan:
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] , de gecertificeerde instelling (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 oktober 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 december 2018, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een tijdelijke omgangsregeling vast te stellen als verzocht onder punt 99 van het beroepschrift, met bepaling dat de zaak pro forma wordt aangehouden voor de duur van een jaar, met uitlating van de vader en de moeder over de gewenste voortgang.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 februari 2019, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 3 september 2018;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 1 april 2019;
  • het V6-formulier ingediend door de advocaat van de vader op 2 april 2019, met als bijlagen een aantal ontbrekende stukken van het procesdossier van de eerste aanleg;
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 8 juli 2019;
  • het V8-formulier ingediend door de advocaat van de vader op 8 juli 2019;
  • de brief van de raad d.d. 23 juli 2019.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 juli 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Hupkes;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Stam;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.1.
De raad is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.5.
Tijdens de mondeling behandeling in hoger beroep is tevens de andere bij dit hof lopende zaak tussen de vader en de moeder behandeld inzake – kort gezegd – de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , bij het hof bekend onder zaaknummer 200.252.678/01.
2.6.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling besloten om de wens van [minderjarige 1] om door het hof te worden gehoord te honoreren. [minderjarige 1] is op 8 augustus 2019 buiten aanwezigheid van de ouders en overige belanghebbenden gehoord.
[minderjarige 1] heeft tijdens het kindgesprek – samengevat en zakelijk weergegeven – verklaard dat de vader tijdens de contactmomenten geen rekening met hem houdt en voortdurend over zijn grenzen heen gaat.
2.7.
Na de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 7 augustus 2019;
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de vader op 14 augustus 2019.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders zijn op 10 juni 2009 te [plaats 1] gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is, op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , [minderjarige 1] geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] uit.
[minderjarige 1] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 5 april 2011 heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen de ouders de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 16 mei 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
De ouders hebben na de echtscheiding eind 2011 opnieuw een affectieve relatie met elkaar gekregen.
Uit deze relatie is, op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , [minderjarige 2] geboren.
De relatie tussen de ouders is voor de geboorte van [minderjarige 2] opnieuw verbroken.
De vader heeft [minderjarige 2] erkend.
De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] .
[minderjarige 2] woont bij de moeder.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant – na een aantal tussenbeschikkingen – uiteindelijk een contactregeling respectievelijk omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , inhoudende dat de vader contact/omgang heeft met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vier keer per jaar op een zaterdag of zondag in de maanden februari, mei, augustus en november gedurende drie uur, in aanwezigheid van iemand uit het netwerk van de vader.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De vader verzoekt het hof om een uitgebreidere contactregeling respectievelijk omgangsregeling vast te stellen.
De moeder verzoekt het hof om de door de rechtbank vastgestelde contactregeling respectievelijk omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te bekrachtigen.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof gesuggereerd dat het in de onderhavige zaak helpend zou kunnen zijn als er een professional, bijvoorbeeld een kindbehartiger, wordt ingeschakeld om de omgang tussen de vader en de kinderen te observeren en te begeleiden, in die zin, dat de verhalen van de kinderen en de vader en de moeder omtrent de beleving van de kinderen van deze omgangsmomenten met elkaar worden kort gesloten en waar nodig vertaald teneinde te voorkomen dat hierover tussen de ouders discussie (blijft) ontstaan. De ouders hebben ter zitting van het hof verklaard deze suggestie van het hof te willen volgen.
3.6.2.
Conform de tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gemaakte afspraak heeft het hof gezocht naar een voor ouders en kinderen geschikte hulpverlener. Het hof is op basis van referenties uitgekomen bij mevrouw [kindbehartiger] , die als kindbehariger werkzaam is bij Sterk Huis te [plaats 2] . Het hof heeft de voorgenomen benoeming van mevrouw [kindbehartiger] als kindbehartiger schriftelijk aan de ouders voorgelegd.
De ouders hebben beiden schriftelijk ingestemd met de benoeming van mevrouw [kindbehartiger] . Ook [minderjarige 1] heeft tijdens het kindgesprek verklaard in te stemmen met de benoeming van een kindbehartiger, nadat het hof aan [minderjarige 1] de taak van een kindbehartiger kort had toegelicht.
3.6.3.
Het hof heeft telefonisch contact opgenomen met mevrouw [kindbehartiger] , waarbij zij het hof heeft toegezegd dat zij bereid is om deze zaak op zich te nemen, indien de verwijzing naar Sterk Huis door het hof zou kunnen worden gerealiseerd.
3.6.4.
Het hof overweegt dat de taak van de kindbehartiger in de onderhavige zaak er uit dient te bestaan dat zij de bij de door het netwerk van de vader begeleide omgang tussen de vader en de kinderen observeert en dat zij supervisie biedt door een vertaalslag te maken naar de moeder, de vader en de kinderen en hen daarin te begeleiden. Dit dient zij onder meer te doen door na afloop van de omgang (in november 2019 en februari 2020, dan wel het omgangsmoment in mei 2020, voor het geval de verwijzing naar Sterk Huis niet meer in 2019 kan worden gerealiseerd in verband met de financiering van het traject) met de kinderen en de moeder en de vader te spreken over de beleving van de omgangsmomenten en eventuele misverstanden die hierover tussen de kinderen, de vader en de moeder zijn ontstaan te duiden. De kindbehartiger bespreekt die misverstanden vervolgens met iedereen individueel. Op den duur kan dit leiden tot begrip bij de vader en de moeder en wordt er helderheid voor de kinderen gecreëerd. De kinderen voelen zich dan ook gehoord. Het staat de hulpverlener vrij, indien zij dat noodzakelijk acht, om één of beide omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen bij te wonen. Het hof merkt echter uitdrukkelijk op dat dit ter vrije bepaling van de kindbehartiger staat, omdat dit door het hof – voor de uitvoering van de door het hof aan de kindbehartiger opgedragen taak – niet perse noodzakelijk wordt geacht.
3.6.5.
Het hof zal partijen, gelet op het voorgaande, verwijzen naar omgangsbegeleiding / coaching door Sterk Huis (in de persoon van mevrouw [kindbehartiger] ) te [plaats 2] . Het hof zal ook een afschrift van deze beschikking naar Sterk Huis zenden en Sterk Huis zal contact met partijen opnemen teneinde het traject te starten. Met de ouders gaat het hof er vanuit dat deze verwijzing wordt gefinancierd op basis van het contract dat de gemeente [gemeente] met Sterk Huis heeft afgesloten.
Indien het budget van de gemeente [gemeente] voor een traject bij Sterk Huis, voor dit jaar reeds is verbruikt, gaat het hof er vanuit dat het traject in dat geval in 2020 zal worden opgestart en alsnog wordt gefinancierd door de gemeente [gemeente] uit het budget voor 2020. De kindbehartiger zal alsdan betrokken zijn bij de omgangsmomenten in februari 2020 en mei 2020.
3.6.6.
Het hof houdt, mede gelet op de door [minderjarige 1] tijdens het kindgesprek geuite wens om de zaak na de verwijzing naar Sterk Huis nog een tijd door het hof te laten volgen, de verdere behandeling van deze zaak aan tot
15 juni 2020 pro forma; dit om de resultaten van het traject bij Sterk Huis af te wachten. Het hof verzoekt de kindbehartiger om het hof tijdig vóór voornoemde pro forma datum schriftelijk te informeren over de resultaten van het traject. Na de binnenkomst van het verslag van de hulpverlener zal het hof een afschrift van dat verslag toezenden aan de advocaten van de moeder en de vader en hen in de gelegenheid stellen om binnen twee weken schriftelijk te reageren.
3.7.
Op grond van het voorgaande beslist het hof als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
verwijst de moeder en de vader voor een traject omgangsbegeleiding / coaching naar Sterk Huis te [plaats 2] (zo mogelijk in de persoon van mevrouw [kindbehartiger] , die aldaar werkzaam is als kindbehartiger);
houdt iedere verdere beslissing aan tot 15 juni 2020 PRO FORMA, in afwachting van het verloop van het traject bij Sterk Huis;
verzoekt de kindbehartiger van Sterk Huis het hof tijdig vóór bovenstaande pro forma datum schriftelijk te informeren omtrent de resultaten van voornoemd traject.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.N.M. Antens en C.A.R.M. van Leuven en is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2019 door mr. C.A.R.M. van Leuven in tegenwoordigheid van mr. E. Hulzink-Mimpen, griffier.