ECLI:NL:GHSHE:2019:3815

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
200.250.043_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de draagkracht van de man in een geschil over kinderalimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake kinderalimentatie. De man, verzoeker in principaal hoger beroep en verweerder in incidenteel hoger beroep, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 september 2018 aangevochten, waarin de door hem te betalen kinderalimentatie voor zijn minderjarige kind werd vastgesteld op € 150,- per maand. De vrouw, verweerster in principaal en incidenteel hoger beroep, heeft eveneens gegriefd en verzocht om een verhoging van de alimentatie naar € 75,- per maand.

Het hof heeft vastgesteld dat de man en zijn partner voorlopig afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering en dat de man recent een baan heeft gevonden, maar dat zijn inkomen niet voldoende is om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. Het hof heeft de schuldenpositie van de man in overweging genomen en geconcludeerd dat hij op dit moment niet in staat is om enige bijdrage te leveren. De bestreden beschikking is vernietigd en het verzoek van de vrouw is afgewezen. Het hof heeft benadrukt dat de man in de toekomst zijn financiële situatie moet blijven communiceren met de vrouw, zodat er in onderling overleg kan worden gekeken naar eventuele wijzigingen in de draagkracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.250.043/01
zaaknummer rechtbank : C/01/336116 / FA RK 18-3377
beschikking van de meervoudige kamer van 17 oktober 2019
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. I.S. Kuijken te Haarlem,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F. Putmans-de Kok te Oirschot.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 september 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 21 november 2018 in hoger beroep gekomen van de voormelde beschikking van 12 september 2018.
2.2.
De vrouw heeft op 12 december 2018 een verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De man heeft op 28 januari 2019 een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof is voorts ingekomen een journaalbericht van de zijde van de man van 2 juli 2019 met bijlagen, ingekomen op 2 juli 2018.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 20 augustus 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen hebben tot 2011 een relatie met elkaar gehad.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
[minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] . De man heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.4.
De man heeft verder een dochter uit een eerdere relatie:
[dochter 1], geboren op [geboortedatum] 2007
en twee dochters uit de relatie met zijn nieuwe echtgenote mw. [nieuwe echtgenote van de man] :
[dochter 2], geboren op [geboortedatum] 2015, en
[dochter 3], geboren op [geboortedatum] 2014.
Mw. [nieuwe echtgenote van de man] heeft een dochter uit een eerdere relatie,
[dochter 4], geboren op [geboortedatum] 2007: die woont eveneens in het gezin van de man en zijn echtgenote.
3.5.
In de relatie van de vrouw met haar nieuwe partner is voorts op [geboortedatum] 2018 een kind geboren. De vrouw en haar nieuwe partner wonen, met hun kind en [minderjarige] , sinds juni 2019 samen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden (verstek-)beschikking is conform het verzoek van de vrouw de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 2 juli 2018 bepaald op € 150,- per maand.
4.2.
De grieven van de man zien op de behoefte van [minderjarige] en op de draagkracht van de man. De man heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie alsnog af te wijzen.
4.3.
De vrouw heeft ook gegriefd ter zake de draagkracht van de man. De vrouw heeft tenslotte verzocht, verkort weergegeven, de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 2 juli 2018 te bepalen op € 75,- per maand.

5.De motivering van de beslissing

Ingangsdatum
5.1.
De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum – 2 juli 2018 – is niet in geschil zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
Hoogte behoefte kinderen/draagkracht vrouw
5.2.
De hoogte van de behoefte van de kinderen (ten aanzien van wie de man onderhoudsplichtig is), alsmede de draagkracht van de vrouw, kunnen onbesproken blijven, gelet op het hierna volgende oordeel van het hof over de draagkracht van de man.
Draagkracht man
5.3.
Het hof stelt vast dat tot voor kort de man en zijn echtgenote volledig afhankelijk waren van een uitkering op grond van de Participatiewet (bijstandsuitkering). Onlangs heeft de man een betaalde baan verworven. Hij werkt op basis van een nul-urencontract in het magazijn van [bedrijf] . De man en zijn partner ontvangen nog steeds een bijstandsuitkering, maar het loon dat hij geniet wordt daarvan afgetrokken: het loon overstijgt de bijstandsnorm voor gehuwden niet. De man heeft ter zitting verklaard dat, ook als hij fulltime zou werken, het loon aangevuld zou moeten worden met een uitkering op grond van de Participatiewet.
Het hof acht aannemelijk dat de man en zijn partner, zoals hij ter zitting heeft verklaard, voorlopig nog wel afhankelijk zullen zijn van een aanvullende bijstandsuitkering om in de minimale levensbehoeften te kunnen voorzien.
5.4.
Conform het advies in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen wordt in het geval van een inkomen op bijstandsniveau aan de zijde van de onderhoudsplichtige in beginsel rekening gehouden met een draagkracht van € 25,- per kind per maand, met een maximum van € 50,- per maand.
Bij de vaststelling van de draagkracht van de man zal het hof echter eveneens rekening houden met de schuldenpositie waarin hij verkeert. Het hof ziet in de stellingen van de man voldoende aanleiding om rekening te houden met de schuld aan stichting [stichting] , gevestigd te [vestigingsplaats] van € 4.803,97, waarop de man aflost middels een beslag op de uitkering van de man en zijn echtgenote met € 73,26 per maand. Weliswaar heeft de vrouw gemotiveerd betoogd dat met de schulden van de man in het kader van de alimentatieberekening geen rekening dient te worden gehouden, maar voor zover het deze specifieke schuld betreft heeft de vrouw haar standpunt dienaangaande onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Een en ander leidt tot het oordeel van het hof dat het de man op dit moment aan de draagkracht ontbreekt om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] te kunnen voldoen.
5.5.
Het voorgaande leidt tot de beslissing van het hof dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en dat het inleidend verzoek van de vrouw alsnog dient te worden afgewezen.
5.6.
In de toekomst ontstaat aan de zijde van de man wellicht wat meer financiële ruimte. Het ligt op de weg van de man om de vrouw steeds tijdig te informeren over wijzigingen in zijn persoonlijke situatie, opdat partijen dan in onderling overleg kunnen berekenen wat de actuele draagkracht is van de man.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 september 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve niet voor zover het de daarin uitgesproken compensatie van de proceskosten betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de vrouw.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.M. van Riemsdijk, bijgestaan door de griffier, en is op 17 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.