ECLI:NL:GHSHE:2019:3813

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
200.255.242_01 en 200.255.243_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling, verrekening en vervangende toestemming voor verhuizing

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzoekt om vervangende toestemming voor verhuizing met haar minderjarige kind naar een andere plaats, alsook om een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken en een financiële verrekening met de vader. De rechtbank had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen, wat leidde tot haar hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 oktober 2019 hebben partijen overeenstemming bereikt over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de zorgregeling. Het hof heeft de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing en de zorgregeling pro forma aangehouden tot 3 januari 2020. De zaak met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is afgerond, waarbij de vader verplicht is om een bedrag aan de moeder over te maken en een spaarrekening voor het kind te openen. De beslissing van het hof is op 17 oktober 2019 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 oktober 2019
Zaaknummers: 200.255.242/01 en 200.255.243/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/323155 / FA RK 17-3449
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.F.M.L. van Beukering-Michielsen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. H.A.H.M. Albrecht.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Zuidoost Nederland te [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch van 23 november 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 februari 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en verzocht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, alsnog:
I. aan de moeder toestemming te verlenen met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen;
II. te bepalen dat [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt bij de vader zal zijn:
zolang de moeder in [woonplaats] woont eens in de veertien dagen vrijdagmiddag tot zondagavond en eens in de veertien dagen van woensdagmiddag tot donderdagochtend;
als de moeder toestemming krijgt om met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen, met ingang van de datum van verhuizing, drie weekenden per maand van vrijdagmiddag tot zondagmiddag 17.30 uur, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdagmiddag na school naar haar vader zal brengen en de vader [minderjarige] op zondagmiddag naar de moeder terug zal brengen;
III. te bepalen dat de vader ter zake van verrekening aan de moeder dient te voldoen een bedrag van € 10.231,83 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 april 2017 tot aan de dag van algehele voldoening van dat bedrag;
IV. te bepalen dat de personenauto met het kenteken [kenteken] aan de vader wordt toegedeeld en dat de vader wegens overbedeling een bedrag van € 2.500,-- aan de moeder moet voldoen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 april 2019, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar grieven te verwerpen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Beukering-Michielsen;
-de vader, bijgestaan door mr. Albrecht;
-de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de raad van 6 maart 2019;
- het journaalbericht van de advocaat van de moeder, ingekomen op 11 maart 2019 met het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 oktober 2018;
- het journaalbericht van de advocaat van de moeder, ingekomen op 19 september 2019 met de brief van de advocaat van de moeder van 19 september 2019 en producties 14 tot en met 17.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 21 december 2013 na het sluiten van huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.
Uit de relatie van partijen is geboren [minderjarige] op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 3 mei 2019 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met [minderjarige] naar [plaats] afgewezen en een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld aldus dat [minderjarige] bij de vader zal zijn:
  • eenmaal per twee weken van vrijdagavond tot zondagavond;
  • met ingang van 23 november 2018 tot 20 februari 2019, eenmaal per twee weken van woensdag na school tot donderdag na het avondeten;
  • met ingang van 20 februari 2019 eenmaal per twee weken van woensdag na school tot zaterdagochtend;
  • met ingang van 20 februari 2019 eenmaal per twee weken van maandag na school tot dinsdagochtend.
Daarnaast heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder ten aanzien van de afwikkeling huwelijkse voorwaarden afgewezen.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Haar grieven zien op de afwijzing van het verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met [minderjarige] naar [plaats] , de vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de afwijzing van haar verzoeken ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 oktober 2019 hebben partijen overeenstemming bereikt, die luidt als volgt.
In de zaak met zaaknummer 200.255.242/01
Partijen hebben gezamenlijk besloten om ieder individueel hulp te vragen bij Buro [buro] te [plaats] . Zij vragen het hof in afwachting daarvan de beslissingen ten aanzien van de verzochte vervangende toestemming voor verhuizing en de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken pro forma aan te houden.
In de zaak met zaaknummer 200.255.243/01
Ten aanzien van de afwikkeling huwelijkse voorwaarden zijn partijen overeengekomen dat:
1. de vader binnen 14 dagen na 2 oktober 2019 een bedrag van € 2.000,-- aan de moeder over maakt op de bij de vader genoegzaam bekende bankrekening van de moeder;
2. de vader een bankrekening bij ING bank zal openen voor [minderjarige] en een bewijs daarvan zal zenden aan de moeder;
3. de vader met ingang van november 2019 maandelijks minimaal een bedrag van € 26,30 op deze bankrekening voor [minderjarige] zal storten zodat, als [minderjarige] 18 jaar oud is, een bedrag van in totaal € 3.000,-- op deze bankrekening voor [minderjarige] is gespaard. Dit is het bedrag dat de moeder had moeten ontvangen in het kader van de afwikkeling huwelijkse voorwaarden maar nu als aandeel van de moeder wordt beschouwd in de kosten van levensonderhoud en studie van [minderjarige] . Het is de vader toegestaan, ter voldoening van het bedrag van € 3.000,--, grotere bedragen (tussentijds) over te maken naar deze bankrekening;
4. partijen elkaar ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden finale kwijting verlenen.
3.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing in de zaak met zaaknummer 200.255.242/01 (ter zake de verzoeken om vervangende toestemming voor verhuizing en de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken) aanhouden tot 3 januari 2020 PRO FORMA.
De zaak met zaaknummer 200.255.243/01 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden) is gelet op de overeenstemming die partijen hebben bereikt afgerond.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.255.242/01:
bepaalt dat partijen uiterlijk 20 december 2019 aan het hof verslag moeten doen van de ontwikkelingen en meer in het bijzonder of zij prijs stellen op een voortgezette mondelinge behandeling dan wel een beslissing van het hof wensen, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 3 januari 2020;
in de zaak met zaaknummer 200.255.243/01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch van 23 november 2018 voor wat betreft de afwijzing van de verzoeken van de moeder ter zake de afwikkeling huwelijkse voorwaarden;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de inhoud van de door partijen onderling getroffen regeling, zoals opgenomen in rov. 3.4, deel uitmaakt van deze beschikking;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, C.N.M. Antens en A.J.F. Manders en in het openbaar uitgesproken door mr. C.N.M. Antens op 17 oktober 2019 in tegenwoordigheid van mr. L. Kramer, griffier.