ECLI:NL:GHSHE:2019:3774

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 oktober 2019
Publicatiedatum
11 oktober 2019
Zaaknummer
20-002774-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting in café met levensgevaar voor anderen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor opzettelijke brandstichting in een café in Ravenstein op 24 juni 2016. De verdachte was eerder door de rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest. De brandstichting leidde tot levensgevaar voor twee personen die zich in de bovenliggende woonruimtes bevonden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht, waarbij hij zich niet heeft aangetrokken van de gevolgen voor anderen. De verdachte heeft geprobeerd zijn betrokkenheid te verhullen, onder andere door zijn Facebook-account te verwijderen en door te ontkennen dat de auto op de camerabeelden van hem was. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en de technische bewijzen, waaronder camerabeelden en forensisch onderzoek, meegewogen in de beoordeling. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren en moet schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen, waaronder materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002774-17
Uitspraak : 11 oktober 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 24 augustus 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-880491-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in [naam PI] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van (kort gezegd) opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
Tevens is beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] , waarbij telkens de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. De benadeelde partij [benadeelde partij 5] is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij [benadeelde partij 6] is in de kosten van de verdachte veroordeeld, tot dan toe begroot op nihil.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 4] hebben in hoger beroep niet hun gehele vorderingen tot schadevergoeding gehandhaafd maar verminderd. [benadeelde partij 5] heeft haar vordering tot schadevergoeding ingetrokken, met uitzondering van diverse proceskosten. Daardoor zijn hun vorderingen telkens tot het verminderde schadebedrag aan het oordeel van het hof onderworpen. Omwille van de duidelijkheid en de leesbaarheid van het arrest is dit hierna, telkens bij de desbetreffende vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen, opgenomen.
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] zijn door de rechtbank gedeeltelijk toegewezen en voor het overige afgewezen. Deze beide benadeelde partijen hebben hun vorderingen niet gehandhaafd, waardoor hun vorderingen van rechtswege, slechts voor zover deze zijn toegewezen, aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] is door de rechtbank ter terechtzitting van 10 augustus 2017 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij heeft in hoger beroep niet kenbaar gemaakt de vordering te handhaven. De vordering is daarom niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zulks in dier voege dat:
  • de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen;
  • dat bewezen zal worden verklaard dat er levensgevaar voor [benadeelde partij 1] en een ander persoon, te weten [betrokkene 1] (en dus niet, zoals de rechtbank bewezen heeft verklaard: andere personen), te duchten was;
  • dat het gemeen gevaar voor goederen zich niet uitstrekt tot de belendende percelen,
en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof:
  • de benadeelde partij [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering aangezien dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] zal toewijzen tot een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] zal toewijzen tot een bedrag van € 3.042,32, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de vordering voor het overige zal afwijzen;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zal toewijzen tot een bedrag van € 4.230,00, bestaande uit een bedrag van € 2.800,00 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 1.430,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] zal toewijzen tot een bedrag van € 2.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Door de verdediging is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van het onderdeel dat er gevaar voor personen te duchten was. Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft de verdediging primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht dat het hof deze benadeelde partij in elk geval niet-ontvankelijk zal verklaren ten aanzien van het meer gevorderde bedrag aan proceskosten in hoger beroep, omdat uitbreiding van de vordering in hoger beroep niet mogelijk is. Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het hof de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk zal dienen te verklaren in verband met de onevenredige belasting van het strafgeding.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft de verdediging primair verzocht dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren en subsidiair dat het hof deze vordering zal afwijzen ten aanzien van de meubels, de bedden, het bankstel en de stoelen. Voor het overige gedeelte van de vordering heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering dan wel dat de vordering wordt afgewezen en zich wat dat betreft gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] heeft de verdediging primair verzocht dat het hof deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren; subsidiair heeft de verdediging deze vorderingen betwist, waarbij de verdediging het hof heeft verzocht in ieder geval geen hogere bedragen toe te wijzen dan de rechtbank heeft toegewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg op 10 augustus 2017 – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juni 2016 in Ravenstein, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur café [naam café] ( [adres café] ) en/of de boven en/of naast dat café gelegen woonruimtes in brand gestoken door een (licht) ontvlambare vloeistof, althans een brandbaar voorwerp in brand te steken, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten voor [benadeelde partij 1] en/of andere personen die zich in genoemd pand en/of woonruimte(s) en/of de belendende percelen bevonden en/of terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor het café en/of de boven en/of naast dat café gelegen woonruimtes en/of de belendende percelen (woning en/of appartement) en/of de inboedel van dat café en/of van die woonruimtes en/of van die belendende percelen te duchten was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 juni 2016 in Ravenstein opzettelijk brand heeft gesticht, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur café [naam café] ( [adres café] ) in brand gestoken door een brandbaar voorwerp in brand te steken, terwijl daarvan levensgevaar voor anderen, te weten voor [benadeelde partij 1] en een ander persoon die zich in genoemd pand en/of woonruimtes bevonden en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor het café en de boven en/of naast dat café gelegen woonruimtes en de inboedel van dat café en van die woonruimtes te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit, nu er slechts indirect bewijs voorhanden. Het hof kan – zeker niet buiten gerede twijfel – tot een bewezenverklaring komen. Daartoe heeft de verdediging – kort weergegeven, voor zover van belang – aangevoerd:
De kenmerkende onderdelen van de auto op de camerabeelden van 24 juni 2016 zijn niet onderscheidend genoeg om vast te kunnen stellen dat het de auto van (de vrouw van) de verdachte betreft.
De waarde van de resultaten uit het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) met betrekking tot het zonnescherm in de auto op de camerabeelden is minimaal, nu er geen specifieke onderscheidende kenmerken naar voren zijn gekomen en er vraagtekens kunnen worden gezet bij de betrouwbaarheid van de inschatting van de onderzoekers van het NFI.
Er kan niet buiten gerede twijfel worden vastgesteld dat de verdachte de persoon is op de camerabeelden.
Op de camerabeelden is te zien dat de persoon geen tatoeage heeft in zijn nek en de verdachte heeft wel een tatoeage in zijn nek.
De uitlating in het OVC-gesprek
(hof: opnemen vertrouwelijke communicatie)tussen verdachte en zijn collega [getuige 1] heeft de strekking van “ze zoeken het maar uit” en hier dient niet de betekenis aan te worden gegeven zoals het onderzoeksteam heeft gedaan.
De verklaring van de getuige [getuige 1] bij de politie kan niet tot het bewijs worden gebezigd, nu deze onbetrouwbaar is, mede gelet op de verklaring van deze getuige bij de raadsheer-commissaris.
De verklaring van de getuige [getuige 2] kan niet als herkenning gezien worden, gelet op de verklaring van deze getuige bij de raadsheer-commissaris.
De waarde van de overige herkenningen in het dossier is nihil en deze verklaringen kunnen niet tot het bewijs worden gebezigd, nu deze onbetrouwbaar zijn omdat deze uitlatingen zijn gedaan nadat de verdachte is aangehouden.
Er dient partiële vrijspraak te volgen voor het onderdeel “gevaar voor personen”. Naar algemene ervaringsregels was er geen voorzienbaar gevaar te duchten voor personen, nu het een café betrof en niet is gebleken dat de persoon die de brand heeft gesticht, wist dat er woningen aanwezig waren in het pand.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Brand en camerabeelden
Op 24 juni 2016 omstreeks 02.40 uur kreeg verbalisant [verbalisant 1] de volgende melding van het operationeel meldcentrum: “Inbraakalarm en brandalarm bij café/zaal [naam café] . Het café ligt aan de [adres café] te Ravenstein”. De verbalisant is samen met collega [verbalisant 2] naar Ravenstein gereden. Net voordat zij het pand naderden, merkte verbalisant [verbalisant 1] op dat er sprake was van een rookontwikkeling die van het pand afkwam waar zij het inbraakalarm van hadden gekregen. Ter plaatse zag de verbalisant aan de zijkant van het pand dat er ook een kelder was. Hij zag vanaf de deur van de kelder een enorme rookontwikkeling en hij rook een sterke brandlucht. Hij heeft contact gezocht met het operationeel meldcentrum en verzocht om de brandweer ter plaatse te laten komen (pagina 344 van het politiedossier).
Ook de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zijn ter plaatse gegaan naar aanleiding van bovengenoemde melding. Verbalisant [verbalisant 3] zag dat er een ingang aan de zijkant onder het café was. Hij zag dat deze ingang een deur betrof die open stond en dat er rook uit deze openstaande deur kwam. Verbalisant keek door deze openstaande deur de ruimte binnen en zag dat er een flinke brand woedde. De verbalisanten zijn direct naar de woning rechts van het café gelopen. Zij hebben aangebeld bij nummer [huisnummer] en hard op de ramen en deuren gebonsd om eventuele bewoners uit hun huis te kunnen halen. Zij zagen dat op de eerste verdieping licht brandde en dat er een man in de woning op de eerste verdieping stond. De verbalisanten hebben geroepen dat de man met spoed zijn woning moest verlaten, waarop de man naar buiten is gekomen. Dit bleek de getuige [betrokkene 1] te zijn.
Verbalisanten zagen dat de brandweer inmiddels was gearriveerd en riepen dat er mogelijk nog mensen boven in de woning aanwezig waren. Vervolgens hoorden de verbalisanten dat de bevelvoerder brandweer twee brandweerlieden met perslucht de woning op nummer [huisnummer] instuurde. Er was inmiddels sprake van een grote rookontwikkeling in het trappengat naar de eerste verdieping in de woning. De verbalisanten zagen dat de brandweerlieden naar beneden kwamen met een man, enkel gekleed in een onderbroek. Dit bleek de getuige [benadeelde partij 1] te zijn (pagina’s 346 en 347 van het politiedossier).
Uit de verklaringen van getuige [benadeelde partij 1] volgt dat hij woonachtig is op het adres [adres café] te Ravenstein. Hij huurt daar een kamer. In de nacht van 23 op 24 juni 2016 werd hij door de brandweer gewekt. De brandweerlieden hebben verteld dat hij het pand moest verlaten in verband met de brand. Hierop is hij in zijn onderbroek met de brandweerlieden naar buiten gegaan (pagina’s 387 en 389 van het politiedossier). Alles in zijn kamer is verloren gegaan door de rook-, roet- en waterschade (pagina’s 392-393 van het politiedossier).
Getuige [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij woonachtig is op het adres [adres café] te Ravenstein. Het pand bestaat uit meerdere kamers die verhuurd worden. Op 24 juni 2016 werd hij wakker van de bel. Op het moment dat hij uit het raam keek, zag hij dat een politieagent stond te wuiven dat hij naar beneden moest komen. Hierop is de getuige naar beneden gegaan en is hij naar buiten gelopen (pagina 395 van het politiedossier). Toen hij buiten kwam, kwam de rook hem tegemoet en mocht hij niet meer naar binnen (pagina 398 van het politiedossier).
Uit het rapport van [naam onderzoeksbureau] (pagina’s 641-680 van het politiedossier), een onafhankelijk onderzoeksbureau, blijkt dat het gebouw aan de [adres café] te Ravenstein was opgedeeld in een cafégedeelte en een woonhuis. Het cafégedeelte was voorzien geweest van twee bouwlagen, namelijk de kelder (
hof: globaal één ruimte met opgeslagen goederen) en de begane grond (
hof: globaal drie ruimtes, namelijk een dansruimte, een bar met zitgedeelte en de keuken van het café). Het woonhuis was eveneens voorzien geweest van twee bouwlagen, namelijk de begane grond en de eerste verdieping. Op de begane grond waren globaal gezien twee ruimtes, namelijk een entreehal en een woonkamer met open keuken. Op de eerste verdieping waren in totaal 6 slaapkamers, een badkamer en een keuken aanwezig (pagina 646 van het politiedossier). Voorts blijkt dat de eerste melding plaatsvond om 02.37 uur en dit betrof een inbraakmelding van de dubbele naar buiten draaiende kelderdeur en is ontstaan als gevolg van het openen van deze deuren c.q. het verbreken van het magneetcontact op deze deur. Voorts blijkt uit het rapport dat deze melding niet kan zijn ontstaan als gevolg van een reeds woedende brand, nu dit een inbraakmelding betreft, die wordt gegenereerd als gevolg van het verbreken van het magnetisch veld van het magneetcontact (pagina 655 van het politiedossier). Aan de hand van het aangetroffen brandbeeld, met name de mate en wijze van aantasting van de constructief samenstellende delen van de kelder, is bij het technisch onderzoek vastgesteld dat de brand het hevigst heeft gewoed in de kelder en, dientengevolge, ook zeer wel mogelijk zijn oorsprong heeft gevonden aan de rechterzijde van de kelder (pagina’s 669-670 van het politiedossier).
Concluderend is in het rapport opgenomen dat de brand is ontstaan als gevolg van het opzettelijk bijbrengen en achterlaten van vuur, oftewel brandstichting (pagina 680 van het politiedossier).
Er zijn camerabeelden (
het hof begrijpt uit voormeld rapport van [naam onderzoeksbureau] , pagina’s 662 en 666 van het politiedossier: afkomstig van de camera’s aan binnen- en buitenzijde van [adres café] te Ravenstein)veiliggesteld van de desbetreffende harddiskrecorder.
De camera’s laten beelden zien van de periode 24 juni 2016 tussen 00.00 uur en 02.58.52 uur, ten tijde van de brand(-stichting) in café [naam café] te Ravenstein. Verbalisant [verbalisant 5] heeft deze beelden uitgekeken en hierbij heeft hij het volgende waargenomen. Op camera 2 is van 02.35.03 uur tot en met 02.35.05 te zien dat er een personenauto over de [straatnaam] te Ravenstein rijdt in de richting van Neerloon. Deze personenauto heeft de autoverlichting aan waardoor er te zien is dat de linker verlichting van de kentekenverlichting kapot is. De personenauto verdwijnt uit beeld. Vervolgens is van 02.35.51 tot en met 02.36.15 uur te zien dat er een personenauto aan komt rijden komende vanuit de richting van Neerloon, welke stopt aan de rechterzijde van de weg [straatnaam] , enkele meters voor het terras van café [naam café] . Er stapt een persoon uit de auto en deze persoon steekt de weg over richting het café. Deze persoon heeft in zijn linkerhand een voorwerp vast, gelijkend op een tas en/of rugzak. Op camera 3 van 02.36.24 uur tot en met 02.36.26 uur is vervolgens te zien dat er een manspersoon de trap afgaat naast het pand van het café. Deze manspersoon heeft een kort haarkapsel en hij heeft in zijn linkerhand een voorwerp vast. Hij heeft vermoedelijk een jas en/of vest aan. Op camera 1 is om 02.37.27 uur te zien dat het alarm in het café afgaat. Op camera 3 is van 02.38.13 uur tot en met 02.38.20 uur te zien dat er even licht waar te nemen is. Vervolgens komt de eerder genoemde manspersoon de trap op rennen. Er is te zien dat deze manspersoon een kort kapsel heeft met vermoedelijk inhammen bij de haargrens van het voorhoofd. Ten slotte is op camera 3 van 02.38.23 uur tot en met 02.38.46 uur te zien dat de manspersoon aan komt lopen vanaf de zijde van camera 2 en bezig is met zijn handen (pagina’s 442 en 443 van het politiedossier).
Ook verbalisant [verbalisant 6] heeft camerabeelden uitgekeken, welke afkomstig zijn van de camera van (
hof: het nabijgelegen) [adres nabijgelegen perceel] te Ravenstein. Hierop heeft zij waargenomen dat op 24 juni 2016 om 01.34.40 uur (waarbij opgemerkt dient te worden dat er één uur opgeteld dient te worden bij de weergegeven tijden, nu de bewakingscamera was ingesteld op de wintertijd) over de [straatnaam] in de richting van café [naam café] , gelegen aan de [adres café] , een voertuig, type bestelwagen aan komt gereden. Op 24 juni 2016 om 01.39.12 uur komt over de [straatnaam] , uit de richting van café [naam café] hetzelfde voertuig gereden. Met betrekking tot dit voertuig heeft de verbalisant waargenomen dat het voertuig ter hoogte van de achterbank aan de linker binnenzijde een op een zonnescherm gelijkend voorwerp heeft bevestigd. De kentekenverlichting brandt niet aan de linkerzijde van het nummerbord en het voertuig is voorzien van een trekhaak. Ten slotte loopt de bumper aan de linker zijde van het voertuig niet geheel door van de voorste wielkast tot de achterste wielkast, maar aan het begin en einde bij beide wielkasten wordt dit onderbroken (pagina 489 en 490 van het politiedossier).
Door verbalisant [verbalisant 5] is bevonden dat de camerabeelden naadloos in elkaar over lopen. Hierdoor kan worden vastgesteld dat de personenauto, die op de camerabeelden van [adres nabijgelegen perceel] te zien is, dezelfde personenauto is als de personenauto op de camerabeelden van [adres café] . Derhalve kan volgens verbalisant [verbalisant 5] worden vastgesteld dat deze personenauto betrokken is bij de brandstichting (pagina 494 van het politiedossier).
De politie heeft in verband met het onderzoek naar het merk en type van het voertuig navraag gedaan bij [garagebedrijf 1] , waar is gesproken met de chef werkplaats. Aan hem is door verbalisant [verbalisant 7] een foto getoond van een bewakingscamera, waarvan (
het hof begrijpt: de beelden) in beslag waren genomen. Op de foto staat een bestelauto, gefilmd van de zijkant links. De verbalisant hoorde de chef werkplaats zeggen dat de auto een Peugeot Partner type 2 TeePee of een Citroën Berlingo betrof, maar dat er geen enkel verschil bestaat tussen de voertuigen, behalve het logo op de grill. Dit voertuig moet voor 2009 zijn gebouwd, want daarna werd type 3 gebouwd (pagina 493 van het politiedossier).
Tussenconclusies:
Uit het voorgaande leidt het hof – kort samenvattend – het volgende af:
 op 24 juni 2016 heeft een brand gewoed in het café [naam café] , gelegen aan [adres café] te Ravenstein, hierbij waren twee bewoners aanwezig in het van hetzelfde gebouw deel uitmakende woonhuis, te weten [benadeelde partij 1] en [betrokkene 1] ;
 uit technisch onderzoek naar de brand is gebleken dat de brand het hevigst heeft gewoed in de kelder en dat de brand dientengevolge zeer wel mogelijk is ontstaan in de kelder van het café;
 de brand is ontstaan als gevolg van brandstichting;
 uit de camerabeelden is gebleken dat net vóór de brandstichting een personenauto enkele meters voor het terras van het café is gestopt en dat uit deze personenauto een manspersoon is gestapt. Deze persoon is richting het café gelopen en vervolgens de trap afgelopen naast het pand van het café, waarna er licht te zien is; vervolgens is de persoon de trap opgerend. Deze manspersoon heeft vermoedelijk inhammen bij de haargrens van het voorhoofd;
 het voertuig op de camerabeelden heeft de volgende specifieke kenmerken:
o ter hoogte van de achterbank aan de linker binnenzijde is een op een zonnescherm gelijkend voorwerp bevestigd;
o aan de linkerzijde van het nummerbord brandt de kentekenverlichting niet;
o een trekhaak;
o de bumper loopt aan de linker zijde van het voertuig niet geheel door van de voorste wielkast tot de achterste wielkast, maar aan het begin en einde bij beide wielkasten wordt dit onderbroken;
 het voertuig op de camerabeelden is een Peugeot Partner type 2 TeePee of een Citroën Berlingo. Er bestaat geen enkel verschil tussen de voertuigen, behalve het logo op de grill. Dit voertuig moet voor 2009 zijn gebouwd.
Beoordeling
Het hof ziet zich gesteld voor de vragen of de auto op de camerabeelden de auto is van (de vrouw van) de verdachte en of de persoon op de camerabeelden de verdachte is.
Betrokkenheid van de auto (op naam van de vrouw) van de verdachte bij de brandstichting
In de maand oktober 2016 is bij het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Oost-Brabant via één informant de navolgende informatie binnengekomen: de brandstichter in café [naam café] in Ravenstein, die getoond wordt op camerabeelden bestemd voor opsporingsprogramma’s, is [naam verdachte] (pagina 58 van het politiedossier). Naar aanleiding van de inhoud van deze melding is er een onderzoek ingesteld naar de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting in café [naam café] te Ravenstein.
De personalia van [verdachte] conform de Gemeentelijke Basis Administratie zijn: [naam verdachte] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en ingeschreven op het adres [adres] (
hof: verdachte). Uit onderzoek van de Rijksdienst voor het Wegverkeer blijkt dat op dit adres twee personenauto’s zijn geregistreerd, onder meer een Citroën Berlingo, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , op naam van de vriendin van [verdachte] (
het hof begrijpt: de vrouw van de verdachte), te weten [naam vrouw verdachte] (pagina’s 54 en 55 van het politiedossier).
Op 8 oktober 2016 is door de politie waargenomen dat op de [straatnaam verdachte] een Citroën, type Berlingo, voorzien van kenteken [kenteken 1] geparkeerd stond. De Citroën was voorzien van een trekhaak en tegen het middelste zijraam, aan de linkerzijde van het voertuig, zat een zonnescherm bevestigd (pagina’s 789 en 790 van het politiedossier). Daarvan is toen een foto gemaakt (pagina 791 van het politiedossier). Op 17 oktober 2016 omstreeks 15.48 uur werd waargenomen dat op de [straatnaam verdachte] een Citroën Berlingo, voorzien van kenteken [kenteken 1] , geparkeerd stond en dat tegen de ruit van het linker achterportier van dit voertuig een gekleurd zonneschermpje hing (pagina’s 794 en 795 van het politiedossier).
Op 17 en 18 oktober 2016 werd in de televisieprogramma’s Opsporing Verzocht en Bureau Brabant uitgebreid aandacht besteed aan de brand in Ravenstein (pagina 19 van het politiedossier).
Op 18 oktober 2016 om 18.39 uur werd waargenomen dat de Citroën Berlingo, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , stopte in de [straatnaam verdachte] en dat aan de binnenzijde van de ruit van het linker achterportier geen zonnescherm meer aanwezig was (pagina’s 800 en 801 van het politiedossier).
Op 2 november 2016 werd verdachte voor de eerste keer aangehouden. Zijn woning is toen doorzocht. De Citroën Berlingo met kenteken [kenteken 1] is toen ook aangetroffen (pagina 21 van het politiedossier). Er zijn onder meer twee zonneschermen in beslag genomen (pagina 67 van het politiedossier).
Op 3 november 2016 hebben de verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 6] een onderzoek ingesteld in de Citroën Berlingo met kenteken [kenteken 1] . In het dashboardkastje van het voertuig werden twee keuringsrapporten aangetroffen van [garagebedrijf 2] , waarbij het tweede keuringsrapport als afgiftedatum 3 augustus 2016 had. In dit rapport stond genoteerd dat in het kader van de APK het gebrek 1x werking/toestand verplicht licht/retroreflector 5.2.55 hersteld was. Het viel de verbalisanten op dat het handvat van de sluiting van de linker schuifdeur zwart van kleur was terwijl het handvat van de sluiting van de rechter schuifdeur dezelfde kleur had als het voertuig. Voorts werd een grijze bodywarmer van het merk Cedar Wood State, maat L, met ritssluiting, aangetroffen in de laadruimte van het voertuig (pagina 72 van het politiedossier).
Op 4 november 2016 is verdachte omstreeks 13:05 uur in vrijheid gesteld (pagina 23 van het politiedossier).
Op 4 november 2016 is verbalisant [verbalisant 9] naar [garagebedrijf 2] gegaan om navraag te doen naar de reparaties die het bedrijf heeft uitgevoerd aan de personenauto van het merk Citroën Berlingo, voorzien van het kenteken [kenteken 1] . Hier werd de verbalisant medegedeeld dat zij de auto wel keurden, maar dat de reparaties door het bedrijf [garagebedrijf 3] gedaan werden. De werkkaarten van de Citroën Berlingo zijn overhandigd. Hieruit bleek dat op de werkkaart van [garagebedrijf 2] op 27 juli 2016 onder andere was opgenomen dat de kentekenplaatverlichting niet werkte en APK-werkzaamheden waren verricht (pagina 80 van het politiedossier). Voorts was op de werkkaart opgenomen dat de Citroën Berlingo van het bouwjaar 11 maart 2004 was (pagina 82 van het politiedossier).
Op 5 december 2016 hebben de verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] een bezoek gebracht aan [garagebedrijf 3] waarbij aan [medewerker garagebedrijf 3] werd medegedeeld dat de verbalisanten kwamen in verband met een onderzoek waarbij een Citroën Berlingo, voorzien van het kenteken [kenteken 1] betrokken was. [medewerker garagebedrijf 3] deelde mede dat hij wist om welk auto het ging, dat hij aan de linkerzijde een deurklink had vervangen en dat hij de auto op dezelfde dag had teruggebracht, waarna deze werd goedgekeurd (pagina 86 van het politiedossier).
Het NFI heeft een vergelijkend beeldonderzoek ingesteld naar aanleiding van de brandstichting te Ravenstein op 24 juni 2016. In het onderzoeksrapport d.d. 27 augustus 2019 zijn de bevindingen van [naam deskundige] NFI-deskundige beeldonderzoek en biometrie, weergegeven. Voor het uitvoeren van dit onderzoek zijn twee hypothesen opgesteld. Hypothese 1 luidt dat het zonnescherm incident hetzelfde zonnescherm is als zonnescherm verdachte. Hypothese 2 luidt dat het zonnescherm incident een ander zonnescherm is dan zonnescherm verdachte. Als conclusie in dit rapport is opgenomen dat de bevindingen van het onderzoek
waarschijnlijkerzijn als zonnescherm incident hetzelfde is als het zonnescherm verdachte (hypothese 1) dan wanneer dit een ander zonnescherm betreft (hypothese 2).
Op 7 maart 2017 is verdachte voor de tweede maal aangehouden en in verzekering gesteld (pagina 32 van het politiedossier).
Op 13 maart 2017 heeft getuige [getuige 1] bij de politie een verklaring afgelegd. Hierbij heeft hij, nadat hij werd geconfronteerd met een opgenomen gesprek in de auto tussen hem en de verdachte en nadat de beelden van Opsporing Verzocht aan hem zijn getoond, verklaard dat deze beelden eerder aan hem getoond zijn door [getuige 2] (
het hof begrijpt: [getuige 2]) en dat het de auto van de verdachte is en dat je dat gelijk ziet op beeld. Hierbij geeft hij aan dat het om een Citroën Berlingo gaat en dat hij zelf ook een Citroën Berlingo, een hele oude uit 1989, heeft (pagina’s 229 en 230 van het politiedossier). Bij de raadsheer-commissaris heeft de getuige voorts verklaard dat hij de auto herkende omdat hij daar in heeft gezeten als ze samen naar de bouw gingen.
Op 20 maart 2017 heeft de getuige [getuige 2] , verklaard dat [naam verdachte]
(het hof begrijpt: verdachte)op de bouwplaats van alles heeft zitten vertellen, dat de getuige er niet goed hoogte van kreeg maar dat [naam verdachte] in groepsverband (
het hof begrijpt: onder de collega-steigerbouwers) er stoer over deed. De getuige weet dat er beelden zijn die op Bureau Brabant zijn uitgezonden en dat de heer [betrokkene 2] hem dat filmpje op de bouwplaats heeft laten zien (op zijn telefoon). Letterlijk heeft [getuige 2] onder meer verklaard: “Dat stuk van zijn auto. Ik vond persoonlijk dat het heel dichtbij zijn auto kwam … [naam verdachte] had een soortgelijke auto als wat ik gezien heb”. Nadat de beelden van Opsporing Verzocht aan de getuige zijn getoond, heeft hij bij de politie verklaard dat hij deze eerder heeft gezien op de telefoon van [betrokkene 2] en dat de auto op de beelden heel erg overeenkomt met de auto die de verdachte heeft (pagina 238-242 van het politiedossier).
Op 2 november 2016 heeft de verdachte bij de politie een verklaring afgelegd. Hierbij heeft hij verklaard dat zijn vrouw, [naam vrouw verdachte] , een Citroën Berlingo op haar naam heeft staan. Hij heeft geen bedrijfsauto; de laatste tijd rijdt hij met die Citroën omdat hij voor zijn werk meer ruimte nodig heeft. [naam vrouw verdachte] maakt dan gebruik van de Fiat Punto die op zijn naam staat. Verdachte heeft verder verklaard dat het onderhoud van de auto’s wordt gedaan door [garagebedrijf 3] . Voorts heeft de verdachte verklaard dat de Citroën Berlingo een paar maanden eerder gekeurd moest worden, dat toen enkel de schokdemper van de achterklep vervangen moest worden en dat er geen verdere veranderingen onlangs zijn aangebracht aan de auto.
Na het tonen van de camerabeelden van de brandstichting, waarop de dader en de auto te zien zijn, heeft de verdachte verklaard dat hij een bedrijfsauto met een sticker op de zijkant ziet, dat hij nooit zoiets op de deur/het raam aanwezig heeft gehad en dat de auto op de beelden geen zwarte handvatten heeft en zijn auto wel. De verdachte heeft voorts verklaard dat zijn zwager en zijn zus wel eens gebruik maken van de auto, maar dat hij de auto niet heeft uitgeleend op de dag van de brandstichting, omdat hij de auto nooit uitleent op een doordeweekse dag en dat hij in Den Bosch heeft gewerkt en dus de auto niet heeft uitgeleend omdat hij er zelf gebruik van heeft gemaakt.
Ten slotte heeft de verdachte verklaard dat het klopt dat hij het zonnescherm eraf heeft gehaald na de uitzending van Bureau Brabant op maandag 17 oktober 2016. Dit was op verzoek van zijn zwager [naam zwager] die de beelden had gezien, omdat [naam zwager] bang was dat verdachte zou worden aangehouden en om gedoe te voorkomen (pagina 117 tot en met 126 van het politiedossier).
Conclusies met betrekking tot de auto op de camerabeelden van 24 juni 2016:
Op basis van het voorgaande leidt het hof – kort samenvattend – het volgende af:
 de vrouw van de verdachte heeft een Citroën Berlingo, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , uit het bouwjaar 2004, op haar naam staan;
 in bovengenoemde personenauto was op 8 en 17 oktober 2016 een gekleurd zonnescherm tegen de ruit van het linker achterportier bevestigd en de personenauto was voorzien van een trekhaak;
 op 17 en 18 oktober 2016 is in de televisieprogramma’s Opsporing Verzocht en Bureau Brabant in een item uitgebreid aandacht besteed aan de brand in Ravenstein;
 op 18 oktober 2016 was bovengenoemd zonnescherm niet meer aanwezig op de personenauto;
 uit de gegevens van de garages van 27 juli 2016 blijkt dat de kentekenverlichting van bovengenoemde personenauto niet werkte en dat aan de linkerzijde van de auto een deurklink is vervangen;
 uit het NFI-rapport volgt dat de bevindingen van het onderzoek waarschijnlijker zijn als het zonnescherm in de auto ten tijde van het incident hetzelfde is als het zonnescherm in de auto in gebruik bij de verdachte dan wanneer dit een ander zonnescherm betreft;
 de getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij de auto van de verdachte heeft herkend op de camerabeelden en dat hij zelf ook in het bezit is van een Citroën Berlingo;
 de getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de auto op de beelden heel erg overeenkomt met de auto van de verdachte.
Het hof is op grond van het vorenstaande, te weten:
  • de (uiterlijke) kenmerken van de personenauto (merk, type en bouwjaar, zonnescherm, kentekenverlichting, trekhaak en deurklink),
  • de gedragingen en de verklaringen van de verdachte,
  • het vergelijkend beeldonderzoek naar het zonnescherm door het NFI, en
  • de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ,
in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat vast is komen te staan dat de personenauto op de camerabeelden de Citroën Berlingo is die in gebruik was bij de verdachte en op naam van de vrouw van de verdachte stond.
Met betrekking tot de gedraging en verklaringen van verdachte overweegt het hof als volgt. De verdachte heeft geprobeerd te verhullen dat de Citroën op de beelden de door hem gebruikte auto betrof. Hiertoe heeft hij tijdens het verhoor bij de politie expliciet aangegeven dat de auto op de camerabeelden geen zwarte handvatten heeft en zijn auto wel, terwijl bij de garage werd aangegeven dat op 27 juli 2016 een deurklink is vervangen. De verklaring van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van de vervanging van de deurklink, acht het hof onaannemelijk, nu de verdachte heeft verklaard dat enkel de schokdemper van de achterklep vervangen moest worden en er onlangs geen verdere veranderingen hebben plaatsgevonden, terwijl uit het dossier is gebleken dat er verschillende veranderingen hebben plaatsgevonden en de schokdemper van de achterklep juist niet is vermeld op de werkkaarten. Dat de verdachte niet naar waarheid heeft verklaard, blijkt ook uit de omstandigheid dat hij heeft verklaard dat hij op de door de politie getoonde beelden een sticker zag op de zijkant van de auto en dat hij nooit zoiets op de deur/het raam heeft gehad, terwijl uit het dossier is gebleken (zoals verdachte zelf ook heeft verklaard) dat hij, nota bene kort na de uitzending van (in elk geval) het televisieprogramma Bureau Brabant, dit zonnescherm van de auto heeft verwijderd. De verklaring van de verdachte dat hij gedoe wilde voorkomen, acht het hof niet aannemelijk als de verdachte niets te verbergen heeft.
Het hof is van oordeel dat de conclusie dat de auto op de camerabeelden de auto (op naam van de vrouw van) de verdachte is ook wordt bevestigd door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , nu [getuige 1] degene is die ook in de auto heeft gezeten en zelf een Citroën Berlingo heeft en een dergelijke type auto dus eenvoudig kan herkennen en [getuige 2] de auto van de verdachte kent.
Verweren
Het standpunt van de verdediging dat de verklaring van de getuige [getuige 1] onbetrouwbaar is en niet tot het bewijs kan worden gebezigd, volgt het hof niet. Het hof ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaring te twijfelen. De getuige heeft met betrekking tot de herkenning van de auto van de verdachte een duidelijke, stellige verklaring afgelegd, die hij heeft bevestigd in het verhoor bij de raadsheer-commissaris. Het hof is derhalve van oordeel dat de verklaringen betrouwbaar zijn en zal deze tot het bewijs bezigen.
Ook de stelling dat de verklaring van de getuige [getuige 2] niet tot het bewijs gebezigd kan worden, volgt het hof niet. Het hof is van oordeel dat deze verklaring betrouwbaar is, hetgeen hierna bij de bespreking van de verweren onder het kopje “
Betrokkenheid van de verdachte als persoon bij de brandstichting”aan de orde wordt gesteld.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging ten aanzien van het vergelijkend beeldonderzoek naar het zonnescherm door het NFI overweegt het hof het navolgende. In het onderzoek heeft de deskundige weergegeven dat de sterkte van de bewijskracht binnen het uitgevoerde onderzoek wordt beperkt door twee redenen, namelijk de beperktere beeldkwaliteit en de beperkte collectie uit de bestaande zonneschermpopulatie (pagina 12 NFI-rapport d.d. 27 augustus 2019). De deskundige heeft dit transparant weergegeven en vervolgens enige marge meegenomen in het onderzoek. Gelet hierop is het hof van oordeel dat deze conclusie wel degelijk bewijskracht toekomt en het hof bezigt het NFI-rapport dan ook tot het bewijs. Voorts dient dit resultaat in het licht van de overige bewijsmiddelen te worden gezien.
Het hof acht, op grond van het vorenstaande, de verklaring van de verdachte dat de auto op de camerabeelden niet de auto (van de vrouw) van de verdachte is, dan ook ongeloofwaardig en schuift deze verklaring terzijde.
Zoals reeds aangegeven ziet het hof zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte de persoon is op de camerabeelden.
Betrokkenheid van de verdachte bij de opzettelijke brandstichting
Uit het dossier is gebleken dat [benadeelde partij 5] de eigenaresse is van het pand aan de [adres café] te Ravenstein (pagina 354 van het politiedossier en voormeld rapport van [naam onderzoeksbureau] ) en dat [betrokkene 3] (
het hof begrijpt uit het dossier: ook wel [betrokkene 3] genoemd) sinds 12 augustus 2015 de huurder en enige uitbaatster is van café [naam café] aan de [adres café] (pagina 365 van het politiedossier en voormeld rapport van [naam onderzoeksbureau] , pagina 644). Sinds 13 december 2015 leven [benadeelde partij 5] en [betrokkene 3] in onmin met elkaar, nu [benadeelde partij 5] de horecavergunning had ingetrokken en het café terug wilde (pagina 367 van het politiedossier).
Verbalisant [verbalisant 8] heeft op 10 oktober 2016 de Facebook-pagina van de verdachte bekeken. Hieruit is gebleken dat de verdachte voetbalt bij [naam voetbalteam] en dat hij onder andere bevriend is op Facebook met [benadeelde partij 5] (
het hof begrijpt: [benadeelde partij 5]) en [betrokkene 3] (
het hof begrijpt: [betrokkene 3] )(pagina 503 en 504 van het politiedossier). Uit foto’s en filmpjes blijkt dat de verdachte in het seizoen 2015/2016 deel uitmaakte van het voetbalteam [naam voetbalteam] en dat café [naam café] te Ravenstein sponsor was (bevindingen op pagina 511 van het politiedossier). Op 25 april 2016 heeft de verdachte een bericht gestuurd naar [betrokkene 3] waarin hij haar bedankt voor het ontbijt dat zij verzorgd heeft voor [naam voetbalteam] (pagina 504 van het politiedossier). Op 27 oktober 2016 wilde verbalisant [verbalisant 8] wederom de Facebook-pagina van de verdachte bekijken, maar op dat moment zag zij dat het Facebook-account van de verdachte niet meer bestond en dus was verwijderd (pagina 510 van het politiedossier).
Zoals hierboven al weergegeven heeft de verdachte op 2 november 2016 een verklaring afgelegd bij de politie. Hij heeft verklaard dat hij ongeveer een week eerder zijn Facebook-account heeft verwijderd. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij café [naam café] kent en dat hij de zoon van vorige eigenaren kent, genaamd [naam zoon] . Hij praat dan over tien jaar geleden. Hij kent ook de uitbaatster van het café, die de sponsor is van zijn voetbalteam. De verdachte heeft verklaard dat hij denkt dat de uitbaatster [naam betrokkene 3] heet en dat hij haar nog nooit heeft gezien, alleen op de momenten van het voetbal waar zij kwam kijken en als het voetbalteam in het café kwam. Verdachte heeft nog verklaard: “Vroeger was de vader van [naam zoon] de eigenaar van het café. Hij heet [naam eigenaar] (
het hof begrijpt: [naam eigenaar]). [naam zoon] was vroeger een goede vriend van mij.” (pagina 117 tot en met 126 van het politiedossier).
Uit het proces-verbaal historische printgegevens 23 op 24 juni 2016 is gebleken dat het telefoonnummer van de verdachte op 24 juni 2016 om 01.56.29 uur contact maakte met het telefoonnummer van [betrokkene 4] (pagina 619 van het politiedossier).
Zoals hiervoor eveneens weergegeven is tijdens het onderzoek in de Citroën Berlingo een grijze bodywarmer in de laadruimte van het voertuig aangetroffen, waarvan de verdachte heeft verklaard dat dit zijn bodywarmer is (pagina 146 van het politiedossier). Verbalisant [verbalisant 6] heeft vervolgens op 14 december 2016 een onderzoek ingesteld naar de mogelijke overeenkomstige uiterlijke kenmerken tussen de aangetroffen grijze bodywarmer en de bovenkleding die de brandstichter droeg ten tijde van de brandstichting. De verbalisant heeft op de beelden van 24 juni 2016 waargenomen dat op de rechterschouder van de bovenkleding van de dader van de brandstichting, terwijl hij de trap afloopt in de richting van de kelder van het café, te zien is dat de kleuring van de jas/bodywarmer anders en lichter van kleur is dan de rest van de bovenkleding. Deze constatering komt overeen met de locatie van een beschadiging op de bodywarmer die in beslag is genomen onder nummer 17NVBR.06 (pagina 78 van het politiedossier).
In de periode van 5 december 2016 tot en met 13 december 2016 werd in de Fiat Punto, voorzien van het kenteken [kenteken 2] , op naam van en in gebruik bij de verdachte en zijn vrouw, heimelijk vertrouwelijke communicatie opgenomen (hierna: OVC). Deze opgenomen geluidsfragmenten zijn door verbalisant [verbalisant 12] beluisterd en schriftelijk samengevat (pagina 191 e.v. van het politiedossier). Hieruit blijkt dat de verdachte op 10 december 2016 met zijn collega-steigerbouwer [getuige 1] naar Uden rijdt voor een klus. Tijdens het gesprek zegt [getuige 1] dat hij zelf 11 jaar heeft gezeten en nog eens 8 maanden kreeg en dat hij is verraden. Hierop heeft de verdachte aangegeven dat dit bij hem precies hetzelfde is en dat hij van zijn advocaat heeft gehoord dat hij 7 tot 8 jaar weg gaat als ze het hard kunnen maken en dat er 15 jaren voor staat. Hierop antwoordt [getuige 1] dat verdachte gewoon moet zeggen dat hij ontspoord is, dat hij jaren problemen heeft gehad, dat de verdachte dan kans heeft dat hij in therapie moet, dat [getuige 1] dit zelf ook heeft gehad met de overval en dat ze eigenlijk 6 jaren wilden geven, maar hij 3 jaren heeft gekregen en dat hij bij de reclassering onder behandeling moest.
Even later tijdens het gesprek zegt de verdachte dat hij hoopt dat hij buiten kan blijven en kan blijven werken. Hierop antwoordt [getuige 1] (
hof: nogmaals) dat hij moet zeggen dat hij ontspoord was. Als antwoord geeft de verdachte dat ze het eerst nog maar eens hard moeten zien te maken. [getuige 1] geeft hierop aan: “Nou. Ik weet het, wat er gebeurd is en je ziet jou op videobeelden”. Hierop reageert de verdachte: “Ja maar ze kunnen het niet hard maken” (pagina 200 van het politiedossier).
De getuige [getuige 2] heeft op 20 maart 2017 bij de politie verklaard dat [naam verdachte] (
het hof begrijpt: verdachte) van alles heeft zitten vertellen, dat de getuige er niet goed hoogte van kreeg maar dat [naam verdachte] in groepsverband er stoer over deed. De getuige heeft verder verklaard, nadat de beelden van Opsporing Verzocht zijn getoond, dat hij dit filmpje samen met [betrokkene 2] (op diens telefoon) eerder heeft gezien, dat hij nu denkt dat het verdomde veel op hem lijkt als hij dit ziet, dat de auto heel erg overeenkomt met de auto die de verdachte heeft en dat [betrokkene 2] vond dat de verdachte erg leek op degene die op de beelden te zien was (pagina 238-242 van het politiedossier).
Op maandag 17 oktober 2016, voorafgaand aan de uitzendingen van Opsporing Verzocht en Bureau Brabant zijn de beelden getoond aan aangevers [benadeelde partij 5] en [betrokkene 3] (pagina 18 van het politiedossier).
Uit een tapgesprek d.d. 3 november 2016 om 14.13.57 uur tussen [benadeelde partij 5] en [naam eerdere eigenaar] (echtgenoot van [benadeelde partij 5] ) volgt dat [benadeelde partij 5] ) vertelt over de beelden. [benadeelde partij 5] zegt: “je raadt nooit wie het is”. Zij zegt dan dat het [naam verdachte] is en verder: “Ja, nou ik verschoot [naam eerdere eigenaar] , ik verschoot. [betrokkene 5] heeft gelijk gehad, [betrokkene 5] zei hij loopt hetzelfde als [naam verdachte] ”. Zij zegt ook nog: “… ik kan niet begrijpen dat die jongen dat gedaan heeft, dat is altijd een kameraad van mijn zoon geweest.. ja dat is tien jaar geleden” (pagina 754 van het politiedossier).
Uit een tapgesprek d.d. 5 november 2016 om 16.30.58 uur tussen [benadeelde partij 5] en [betrokkene 6] volgt dat [benadeelde partij 5] vertelt over het filmpje en dat [naam verdachte] het echt is, dat de politie dacht dat hij zijn handschoenen uittrekt, maar dat dit een tic is van de verdachte, namelijk dat hij altijd zijn mouwen over zijn handen heen trekt (pagina 753 van het politiedossier).
Uit een tapgesprek tussen [benadeelde partij 5] en ene [betrokkene 7] op 4 november 2016 om 19.56.27 uur volgt dat het gaat over de brand en de verdachte en dat [benadeelde partij 5] op enig moment zegt dat [betrokkene 7] de beelden maar terug moet kijken en dat je het kunt zien aan zijn lopen dat het inderdaad de verdachte is (pagina 756 van het politiedossier). Enkele minuten later belt [betrokkene 7] naar het nummer van [benadeelde partij 5] en daarbij zegt [betrokkene 7] dat je hem er zeker uithaalt, waarop [benadeelde partij 5] nogmaals zegt dat het aan het lopen te zien is (pagina 757 van het politiedossier).
Zoals hiervoor is weergegeven blijkt uit de camerabeelden dat de manspersoon die de trap op komt gerend bij het pand naast het café vermoedelijk inhammen heeft bij de haargrens van het voorhoofd en dat er te zien is dat de manspersoon bezig is met zijn handen.
Ter terechtzitting van 23 januari 2019 heeft het hof waargenomen dat de verdachte inhammen in zijn haargrens heeft.
Op basis van het voorgaande leidt het hof – kort samenvattend – het volgende af:
 de verdachte kent de eigenaresse, [benadeelde partij 5] , van het pand aan de [adres café] te Ravenstein, was in het verleden bevriend met haar zoon [naam zoon] , en kent ook de uitbaatster van het café [naam café] , [betrokkene 3] ;
 de verdachte heeft zijn Facebook-account, waaruit blijkt dat hij connecties heeft met personen gerelateerd aan café [naam café] , verwijderd omstreeks 27 oktober 2016; deze datum is gelegen na de uitzendingen van de televisieprogramma’s Opsporing Verzocht en Bureau Brabant op 17 en 18 oktober 2016, waarin aandacht werd gevraagd voor de brandstichting in café [naam café] ;
 het telefoonnummer van verdachte had in de nacht van 24 juni 2016 om 01:56 uur contact met het telefoonnummer van [betrokkene 4] ;
 de beschadiging op de bodywarmer van de verdachte komt overeen met de constatering van de verbalisant dat de kleuring van de jas/bodywarmer op de rechterschouder anders en lichter van kleur is dan de rest van de bovenkleding;
 uit het OVC-gesprek volgt dat de verdachte op de opmerking van [getuige 1] dat hij het weet, wat er gebeurd is en dat hij de verdachte ziet op de videobeelden, antwoordt “ja maar ze kunnen het niet hard maken”;
 de getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de persoon op de beelden veel op verdachte lijkt, dat de auto heel erg overeen komt met de auto die de verdachte heeft en dat [betrokkene 2] vond dat de verdachte erg leek op degene die op de beelden te zien was;
 de getuige [benadeelde partij 5] heeft tijdens opgenomen telefoongesprekken verklaard dat zij de verdachte heeft herkend op de beelden, dat hij een kameraad van haar zoon was en dat zij het niet kan geloven; verder dat de verdachte een tic heeft, namelijk het trekken van zijn mouwen over zijn handen en dat zij op de camerabeelden het lopen van de verdachte heeft herkend, zij ene [betrokkene 7] aanspoort om de beelden terug te zien en dat [betrokkene 7] haar daarin bevestigt;
 het hof heeft waargenomen dat de verdachte inhammen heeft bij zijn haargrens, net zoals de persoon op de camerabeelden;
 verdachte heeft verklaard dat hij de auto niet heeft uitgeleend op de dag van de brandstichting, omdat hij de auto nooit uitleent op een doordeweekse dag en dat hij in Den Bosch heeft gewerkt en dus de auto niet heeft uitgeleend omdat hij er zelf gebruik van heeft gemaakt.
Op grond van het vorenstaande, onder meer de connectie van de verdachte met (de eigenaar en uitbaatster van) het café aan de [adres café] , de beschadiging op de bodywarmer van verdachte, die in Citroën Berlingo is aangetroffen, het OVC-gesprek tussen verdachte en [getuige 1] , de herkenning van de getuige [getuige 2] , de opgenomen telefoongesprekken met gespreksdeelnemer [benadeelde partij 5] en de verklaring van de verdachte dat hij de auto niet had uitgeleend, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat vast is komen te staan dat de verdachte de persoon is die te zien is op de camerabeelden.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte, naast de omstandigheid dat hij heeft proberen te verhullen dat de Citroën Berlingo in gebruik bij verdachte en op naam van zijn vrouw bij de brandstichting betrokken was, ook proberen te verhullen dat hij de eigenaresse van het pand aan de [adres café] te Ravenstein en de uitbaatster van café [naam café] kende door zijn Facebook-account te verwijderen. De verklaring van de verdachte dat hij zijn account heeft verwijderd omdat hij een kaars als profielfoto had ingesteld in verband met het overlijden van één van zijn schoonmoeders en dat dit (op Facebook) gedoe en discussie opleverde, waar hij van af wilde, acht het hof, gelet op de overige handelingen en verklaringen van de verdachte onaannemelijk. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen de omstandigheid dat hij het account omstreeks 27 oktober 2016 heeft verwijderd, derhalve relatief kort na de uitzendingen van de televisieprogramma’s Opsporing Verzocht en Bureau Brabant op 17 en 18 oktober 2016.
De uiterlijke kenmerken, waaronder de inhammen bij de haargrens, de bovenkleding, het bewegen met de handen en het loopje van de persoon op de camerabeelden vormen geen contra-indicatie voor de vaststelling dat dit verdachte is en daarnaast heeft de getuige [getuige 2] verklaard dat de persoon op de camerabeelden veel leek op de verdachte. Voorts komt de beschadiging op de bodywarmer van de verdachte overeen met de kleuring op de rechterschouder van de persoon op de camerabeelden. Bovendien blijkt uit het tapgesprek waarin [benadeelde partij 5] te horen is, dat zij de verdachte ook heeft herkend. Ten slotte is het hof van oordeel dat de uitlatingen van de verdachte tijdens het OVC-gesprek duidelijk zijn en niet anders uitgelegd kunnen worden dan dat hij bekent dat hij op de beelden te zien is en derhalve dat hij de brand heeft gesticht.
Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijken, in onderling verband en samenhang bezien, staat voor het hof vast dat de verdachte degene is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de brandstichting in café [naam café] aan de [adres café] te Ravenstein.
Verweren
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat op de camerabeelden te zien is dat de persoon geen tatoeage heeft in zijn nek en de verdachte dit wel heeft, overweegt het hof dat uit de rapportage vooronderzoek van het NFI blijkt dat er geen onderzoeksmogelijkheden zijn met betrekking tot het tatoeage-vergelijkend onderzoek, nu bij voorbaat niet vast is te stellen of een dergelijke tatoeage zichtbaar zou moeten zijn in opnamen die destijds gemaakt werden met camera 2 van [adres café] . Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat de persoon op de camerabeelden geen tatoeage heeft in zijn nek en derhalve is dit naar het oordeel van het hof geen contra-indicatie voor de vaststelling dat de persoon op de camerabeelden de verdachte is.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat stoelt op de stelling dat de uitlating van verdachte naar [getuige 1] “ja maar ze kunnen het niet hard maken” in het OVC-gesprek in de context van “ze zoeken het maar uit” dient te worden gezien en hier geen betekenis aan dient te worden gegeven zoals het onderzoeksteam heeft gedaan, overweegt het hof het navolgende. Het hof is van oordeel dat de verdachte tijdens dit OVC-gesprek in de veronderstelling was dat hij vrijuit kon spreken en gelet hierop acht het hof deze uitlating van belang. Daarnaast is het hof van oordeel dat deze uitlating gezien dient te worden in de context van het gesprek. Het is evident dat de brandstichting het onderwerp van gesprek is tussen de verdachte en de getuige [getuige 1] . Hierbij wordt gesproken over de eventuele straf die hiervoor opgelegd kan worden en [getuige 1] suggereert manieren waarop de verdachte hier onder uit zou kunnen komen. Verdachte geeft dan reacties die passen binnen het gesprek. Als [getuige 1] zegt “Nou. Ik weet het, wat er gebeurd is en je ziet jou op videobeelden” en de verdachte daarna antwoordt: “Ja maar ze kunnen het niet hard maken”, is dat in de opvatting van het hof een bevestigende reactie, te weten dat hij inderdaad op de beelden te zien, doch dat de politie dat niet kan bewijzen. Gelet hierop acht het hof het niet aannemelijk dat de uitlating van de verdachte op de opmerking van [getuige 1] is bedoeld als “ze zoeken het maar uit” en het hof schuift deze uitleg over de uitlating dan ook terzijde.
De verdediging heeft bepleit dat de verklaring van de getuige [getuige 2] bij de politie niet betrouwbaar is, gelet op de verklaring van de getuige bij de raadsheer-commissaris. Het hof is van oordeel dat de verklaring van de getuige [getuige 2] , welke hij heeft afgelegd bij de politie, authentiek is, nu hierin ook terug komt dat [betrokkene 2] ook vond dat de verdachte erg leek op degene die op de beelden te zien was, en het hof acht deze verklaring dan ook betrouwbaar.
Dat de getuige ruim een jaar later, op 30 mei 2018 ten overstaan van de raadsheer-commissaris, een op onderdelen andersluidende verklaring heeft afgelegd, doet aan dit oordeel niet af, te meer omdat hij verhoor bij de raadsheer-commissaris start met: “Ik heb destijds bij de politie een verklaring afgelegd. Ik heb toen naar waarheid verklaard”. Bovendien heeft hij, gevraagd naar zijn politieverklaring over de beelden, verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij heeft gezegd “dat lijkt verdomde veel op hem (
hof: verdachte)”. Hij ontkent evenwel niet dat hij dat heeft verklaard.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat de waarde van de overige herkenningen in het dossier nihil is en deze verklaringen niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, nu deze onbetrouwbaar zijn omdat deze uitlatingen zijn gedaan nadat de verdachte is aangehouden, overweegt het hof het navolgende. Het hof heeft de uitlatingen van [benadeelde partij 5] tijdens tapgesprekken tot het bewijs gebezigd, nu het hof deze uitlatingen betrouwbaar acht. Uit deze uitlatingen blijkt dat [benadeelde partij 5] verschillende zeer specifieke kenmerken van de verdachte heeft herkend op de camerabeelden, zoals de kenmerkende manier van lopen van de verdachte en de tic van de verdachte dat hij zijn mouwen over zijn handen trekt. Bij het uitkijken van de camerabeelden is gebleken dat de persoon op de camerabeelden iets doet met zijn handen. Gelet op deze zeer specifiek genoemde kenmerken is het hof van oordeel dat aan de uitlatingen van [benadeelde partij 5] waarde dient te worden gehecht en tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
Voor zover de verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte partieel dient vrij te spreken ten aanzien van het onderdeel “gevaar voor anderen” overweegt het hof dat het opzet slechts gericht behoeft te zijn op het brandstichten en niet op het teweeg brengen van de gevolgen van deze brandstichting. Daarnaast dient het levensgevaar voor anderen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar te zijn geweest. Nu van buitenaf duidelijk te zien is dat er boven het cafégedeelte een verdieping is gevestigd en in hetzelfde gebouw naast het café ook een woonhuis is gevestigd, is het hof van oordeel dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest dat zich in deze gedeelten personen zouden kunnen bevinden. Daarbij overweegt het hof ten overvloede dat de verdachte nota bene ook bekend was met het pand waarin café [naam café] was gevestigd.
Hetgeen door de verdediging voor het overige is aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af.
Derhalve verwerpt het hof het verweer op alle onderdelen.
Partiële vrijspraak medeplegen
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op het medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en gelet hierop zal het hof de verdachte hiervan vrijspreken. Uit het dossier is niet gebleken dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer anderen, zoals bijvoorbeeld de chauffeur van de Citroën Berlingo.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

en

opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting in de kelder van café [naam café] te Ravenstein. Hierdoor heeft de verdachte een zeer omvangrijke schade veroorzaakt. Niet alleen het café dat gevestigd was in een monumentaal pand, en de inboedel daarvan, maar ook de woonruimtes die zich daarin bevonden, en de daarin zich bevindende goederen, zijn volledig verwoest.
Bovendien heeft de verdachte door zijn handelen welbewust levensgevaar veroorzaakt voor de twee aanwezige personen in de woonruimtes boven het café. Hierbij heeft hij zich niets aangetrokken van de belangen van de slachtoffers. Daarnaast werden de hulpverleners gedwongen tot het nemen van zeer grote risico’s om levens te redden of ten minste te onderzoeken of er levens gevaar liepen. Dat er geen zwaargewonden of doden zijn gevallen, is een omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is geweest.
De getuigen [benadeelde partij 1] en [betrokkene 1] waren aanwezig in de woonruimtes ten tijde van de brand. [benadeelde partij 1] is uit zijn woning gehaald door brandweerlieden. Uit zijn slachtofferverklaring d.d. 30 mei 2017 blijkt dat de brandstichting een grote impact heeft gemaakt op hem, dat hij last heeft van angstgevoelens, dat hij erg onrustig slaapt en bij elk geluid wakker schrikt. Hieruit blijkt dat het gevaarzettende karakter van de brandstichting gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de bewoners, maar ook in de samenleving in zijn geheel ontstaan deze gevoelens door dergelijk handelen. Het hof neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 19 juli 2019, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar wel eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast heeft het hof het gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting zijn gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de vorenomschreven ernst van het bewezen verklaarde feit – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor aanzienlijke duur met zich brengt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de overschrijding van de redelijke termijn dient te worden verdisconteerd in de op te leggen straf.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte in voorlopige hechtenis verkeert, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft voorts te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld.
In onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in de fase van hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is op 6 september 2017 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof bij arrest van heden, 11 oktober 2019 – en derhalve niet binnen 16 maanden na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. Gelet hierop is er een overschrijding van ruim 9 maanden.
Gelet op de voortvarende behandeling van onderhavige zaak in eerste aanleg, waarbij de verdachte op 2 november 2016 voor het eerst in verzekering is gesteld, nadien in vrijheid is gesteld op 4 november 2016, voor de tweede maal in verzekering is gesteld op 7 maart 2017, sinds 10 maart 2017 in voorlopige hechtenis verkeert en de rechtbank op 24 augustus 2017 vonnis heeft gewezen, heeft de totale berechting in de twee feitelijke instanties nog geen 3 jaren geduurd. In die periode verblijft verdachte sinds 10 maart 2017 in voorlopige hechtenis, een periode van 31 maanden en 1 dag. Vanwege de duur van de totale berechting is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele constatering dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Alles overziend is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 4.780,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering van de benadeelde partij bestaat uit de volgende posten:
1. Materiële schade: € 3.350,00
 bromscooter Peugeot Vivacity € 500,00;
 Samsung TV € 400,00;
 PC met monitor en accessoires € 550,00;
 DVD-speler € 50,00;
 computertafel met stoel € 100,00;
 100 dvd’s, cd’s en boeken € 150,00;
 éénpersoonsledikant met twee kastjes € 200,00;
 zitbank en stoelen € 350,00;
 kleding, schoenen, foto’s € 1.000,00;
 ventilator € 50,00.
2. Immateriële schade: € 1.430,00.
Ten aanzien van de materiële schadeposten is door de benadeelde partij verzocht gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 BW) met betrekking tot de dagwaarde.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een bedrag van € 3.800,00, bestaande uit € 2.800,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Het overige gedeelte van de vordering is afgewezen. De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij.
De benadeelde partij heeft op het wensenformulier in hoger beroep te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. Ter terechtzitting in hoger beroep op 23 januari 2019 heeft de benadeelde partij te kennen gegeven de kosten met betrekking tot het meubilair, te weten de zitbank, de stoelen, het ledikant en de twee kastjes, niet te handhaven. Derhalve bestaat de vordering ten aanzien van de materiële schade nog uit een bedrag van
€ 3.350,00 minus € 200,00 minus € 350,00 = € 2.800,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.830,00, bestaande uit € 1.400,00 schattenderwijs, rekening houdend met afschrijving, aan materiële schade en € 1.430,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2016, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 2.830,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 2.830,00, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 3.992,32 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering van de benadeelde partij bestaat uit de volgende posten:
  • gebitsprothese € 1.192,32;
  • TV € 500,00;
  • PS-3 € 400,00;
  • laptop € 300,00;
  • huisraad € 300,00;
  • kleding, schoenen, foto’s € 1.000,00;
  • ventilator € 300,00.
Ten aanzien van de materiële schadeposten is door de benadeelde partij verzocht gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 BW) met betrekking tot de dagwaarde.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een bedrag van € 3.042,32, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Het overige gedeelte van de vordering is afgewezen. De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. De voeging duurt ten aanzien van een bedrag van € 3.042,32 van rechtswege voort in hoger beroep, nu de vordering tot dit bedrag is toegewezen. Het overige gedeelte van de vordering, te weten € 950,00, is niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van schattenderwijs € 2.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2016, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 2] is toegebracht tot een bedrag van € 2.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 8.440,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering van de benadeelde partij bestaat uit de volgende posten:
  • set bankstel € 2.500,00;
  • iPad € 590,00;
  • magnetron € 200,00;
  • tafel en 4 stoelen € 400,00;
  • twee bedden € 500,00;
  • kast € 400,00;
  • televisie met Dolby Surround € 2.000,00;
  • koelkast € 300,00;
  • pannen en borden € 300,00;
  • kleine tafel € 100,00;
  • glazen en bestek € 200,00;
  • laptop € 550,00;
  • diverse kleding € 600,00.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een bedrag van € 2.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Het overige gedeelte van de vordering is afgewezen. De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. De voeging duurt ten aanzien van een bedrag van € 2.200,00 van rechtswege voort in hoger beroep, nu de vordering tot dit bedrag is toegewezen. Het overige gedeelte van de vordering, te weten € 6.240,00, is niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van (minimaal) € 2.200,00, waarbij het hof gebruik heeft gemaakt van de schattingsbevoegdheid. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2016, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 3] is toegebracht tot een bedrag van € 2.200,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 2.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 8.915,17 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering van de benadeelde partij bestaat uit de volgende posten:
  • meubels € 1.340,00;
  • witgoed € 628,97;
  • stoffering € 555,30;
  • bedden € 689,00;
  • lampen € 93,90;
  • bankstel en stoelen € 850,00;
  • audioapparatuur € 1.598,00;
  • visspullen € 2.000,00;
  • biljartkeu en dartpijlen € 360,00;
  • sieraden € 800,00.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een bedrag van € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Het overige gedeelte van de vordering is afgewezen. De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij.
De benadeelde partij heeft op het wensenformulier in hoger beroep te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. Ter terechtzitting in hoger beroep op 23 januari 2019 heeft de benadeelde partij te kennen gegeven dat hij de kosten van de meubels, de bedden, het bankstel en de stoelen niet heeft gevorderd en dat de vordering met deze kosten zal worden verminderd. Derhalve bestaat de vordering nog uit een bedrag van
€ 8.915,17 minus € 1.340,00 minus € 689,00 minus € 850,00 = € 6.036,17 en is het gedeelte van € 2.879,00 niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 4] als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van schattenderwijs € 3.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2016, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 4] is toegebracht tot een bedrag van € 3.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.150.000,00 + p.m. aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts heeft de benadeelde partij een vergoeding verzocht ten aanzien van de proceskosten (kosten juridische bijstand) tot een bedrag van € 31.587,81 + p.m.. De vordering van de benadeelde partij bestaat uit de volgende posten:
  • opstal (basis herstelkosten) € 855.000,00;
  • huurderving € 150.000,00;
  • inventaris € 35.000,00;
  • opruimingskosten € 75.000,00;
  • extra kosten op last overheid € 35.000,00.
Ter terechtzitting in eerste aanleg op 10 augustus 2017 heeft de benadeelde partij te kennen gegeven de vordering te verminderen met het bedrag wat is uitgekeerd door de verzekeraar [benadeelde partij 6] , te weten een bedrag van € 201.017,05. Derhalve bestaat de vordering nog uit een bedrag van € 1.150.000,00 minus € 201.017,05 =
€ 948.982,95 (exclusief BTW).
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en de kosten van de partijen gecompenseerd door te bepalen dat elke partij de eigen kosten draagt.
De benadeelde partij heeft bij e-mailbericht van 9 januari 2019 kenbaar gemaakt de vordering tot schadevergoeding in te trekken, met uitzondering van de gemaakte advocaatkosten, welke op de schriftelijke vordering van de benadeelde partij onder proceskosten (kosten juridische bijstand) zijn opgenomen. Het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de kosten van € 948.982,95 is derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Voorts heeft de benadeelde partij bij e-mailbericht van 10 januari 2019 een overzicht declaraties [naam advocatenkantoor] toegevoegd, waarin diverse rekeningen zijn opgenomen ter zake van proceskosten, waaronder ook rekeningen die dateren van na de ingediende vordering tot schadevergoeding en van na het door de rechtbank op 24 augustus 2017 gewezen vonnis. De benadeelde partij heeft de onderliggende facturen op 21 januari 2019 aan het hof doen toekomen.
Het hof is van oordeel dat het op grond van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering niet mogelijk is om een beslissing te nemen op de gevorderde proceskosten door de benadeelde partij indien er geen vordering tot schadevergoeding (meer) aanhangig is.
Voor zover de benadeelde partij heeft bedoeld de proceskosten als materiële schade te vorderen overweegt het hof het volgende. Ten eerste is het hof van oordeel dat voor zover de benadeelde partij de vordering in hoger beroep heeft vermeerderd met materiële schadeposten die het eerder gevorderde bedrag van € 31.587,81 te boven gaan dit wettelijk gezien niet mogelijk is. Ten aanzien van het bedrag van € 31.587,81 is het hof van oordeel dat deze proceskosten geen betrekking op de onderhavige strafzaak, maar op de procedure tussen de benadeelde partij en haar verzekeraar [benadeelde partij 6] . Er bestaat geen rechtstreeks verband tussen deze kosten en het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. De gevorderde proceskosten (bestaande uit advocaatkosten) worden dan ook afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.830,00 (tweeduizend achthonderddertig euro) bestaande uit € 1.400,00 (duizend vierhonderd euro) materiële schade en € 1.430,00 (duizend vierhonderddertig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.830,00 (tweeduizend achthonderddertig euro) bestaande uit € 1.400,00 (duizend vierhonderd euro) materiële schade en € 1.430,00 (duizend vierhonderddertig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
38 (achtendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 24 juni 2016.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 juni 2016.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.200,00 (tweeduizend tweehonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.200,00 (tweeduizend tweehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
32 (tweeëndertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 juni 2016.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 juni 2016.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] tot schadevergoeding af.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. P.J. Hödl, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 11 oktober 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.